ECLI:NL:RBAMS:2023:852

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
13.166184.20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan diefstal en afpersing via datingapp met geweld en bedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan diefstal en afpersing. De feiten vonden plaats tussen 18 januari en 5 februari 2020, waarbij de slachtoffers via een datingapp door de verdachte en zijn mededaders werden benaderd. Tijdens een fysieke afspraak werden de slachtoffers op gewelddadige wijze beroofd van geld en goederen. De rechtbank heeft op basis van het bewijs vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de diefstal en afpersing, maar sprak hem vrij van twee andere tenlastegelegde feiten wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met zijn medeverdachten een actieve rol had in het plannen en uitvoeren van de beroving. De officier van justitie had een jeugddetentie van vier weken geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een werkstraf van 90 uur op, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie als de werkstraf niet naar behoren werd uitgevoerd. Daarnaast werd een mobiele telefoon verbeurd verklaard en werd de benadeelde partij gedeeltelijk in het gelijk gesteld met een schadevergoeding van in totaal €1.264,50, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.166184.20
Datum uitspraak: 21 februari 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
wonende op het adres [adres 1]

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 februari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.L. Vermeulen en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.T. Brassé, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad),
mevrouw [naam 2] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) en door de moeder van verdachte naar voren is gebracht. Namens de benadeelde partij [benadeelde partij] is verschenen mr. B. van der Werf.

2.Tenlastelegging

2.1.
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
feit 1: medeplegen van een poging tot diefstal met geweld in de periode van 18 januari 2020 tot en met 25 januari 2020 op de openbare weg in Amsterdam en/of Diemen van [persoon 1] ;
feit 2: medeplegen van diefstal met geweld en bedreiging met geweld in de periode van 26 januari 2020 tot en met 5 februari 2020, waarbij een mes is getoond en een telefoon is weggenomen van [benadeelde partij] in Amsterdam en/of Zevenbergen;
feit 3: medeplegen van afpersing met geweld en bedreiging met geweld van [benadeelde partij] op in de periode van 26 januari 2020 tot en met 5 februari 2020 in Amsterdam en/of Zevenbergen;
feit 4: medeplegen van een poging tot diefstal met geweld en bedreiging met geweld op 25 januari 2020 op de openbare weg in Diemen van [persoon 2] , subsidiair vernieling van een auto.
2.2.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Vrijspraak feiten 1 en 4:
4.1.
De feiten 1 en 4 zijn kort na elkaar gepleegd op 25 januari 2020 in de avond op de Rode Kruislaan in Diemen. Medeverdachte [medeverdachte 1] stuurt aan aangever [persoon 2] dat hij naar het adres [adres 2] moet komen. Verdachte en [medeverdachte 1] hebben die avond ook contact met elkaar via Whatsapp. [medeverdachte 1] vraagt naar het adres en verdachte stuurt om 20.16 uur: [adres 3] . Aan aangever [persoon 1] stuurt [medeverdachte 1] om 21.07 uur dat hij moet komen naar het adres [adres 2] . Om 21.17 uur stuurt zij aan hem dat het adres gewijzigd is naar [adres 3] . Uit het dossier is op te maken dat de telefoon van verdachte op 25 januari 2020 om 20.54 en 21.00 uur aanstraalt in de buurt van de Rode Kruislaan in Diemen. Verdachte deelt die dag om 21.15 uur ook zijn locatie, welke locatie later de plaats delict blijkt te zijn, met medeverdachte [medeverdachte 1] . Verdachte [medeverdachte 1] heeft deze feiten bekend. Door de voorgaande omstandigheden kan weliswaar worden vastgesteld dat verdachte in de buurt was ten tijde van de tenlastegelegde feiten, maar dat is onvoldoende om te kunnen vaststellen of en zo ja wat de rol van verdachte is geweest bij deze feiten. Anders dan het appcontact tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] , is er geen bewijs voor handelingen die verdachte in het kader van de tenlastegelegde feiten heeft verricht en gekwalificeerd kunnen worden als een wezenlijke bijdrage aan een van beide feiten. Het enkele sturen van een adres, zonder verder enige aanwijzing naar de aangevers en/of een beroving is daarvoor onvoldoende. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van feit 1 en feit 4.
Bewijsoverweging feiten 2 en 3:
4.2.
De rechtbank acht deze feiten bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Op 26 januari 2020 heeft aangever [benadeelde partij] contact gekregen met een meisje genaamd ‘ [naam 3] ’ via de datingapp [naam datingapp] . ‘ [naam 3] ’ stuurt direct haar telefoonnummer ( [telefoonnummer] ),
waarna het contact via WhatsApp wordt voortgezet. Vrij snel na het eerste contact wil ‘ [naam 3] ’ afspreken voor seks, waarbij ze aangeeft alles wel te willen doen. Aangever spreekt volgens hem echter niet snel genoeg met haar af waarna ‘ [naam 3] ’ met het idee voor een trio komt met aangever, ‘ [naam 3] ’ en een vriendin van haar medeverdachte [medeverdachte 2] . [naam 3] blijkt medeverdachte [medeverdachte 1] te zijn en [medeverdachte 2] medeverdachte [naam 4] . Uit de telefoongegevens van [naam 4] blijkt dat zij op 4 februari 2020 aan het chatten is met [medeverdachte 1] . Ze hebben het over de dag erna en [medeverdachte 1] zegt tegen [naam 4] dat [verdachte] alvast naar Zevenbergen gaat. Aangever en verdachten [naam 4] en [medeverdachte 1] spreken op 5 februari 2020 af op Rotterdam Centraal Station. Hij haalt ze daar op met de auto en rijden vanaf daar samen naar Zevenbergen. Rond 15.39 uur komen ze alle drie aan bij de woning van aangever en gaan naar binnen. [medeverdachte 1] en [naam 4] hebben app contact met elkaar en [medeverdachte 1] appt om 15.57 uur aan [naam 4] dat ze hem moet bezighouden omdat zij en [verdachte] bezig zijn. [naam 4] laat weten dat ze stekker van de camera eruit heeft gehaald en dat het te lang duurt. Ze wil uit die rol en de boys laten komen. Op de beelden van de woning is te zien dat vanaf 16.42 uur verdachte personen langs de woning lopen. [naam 4] heeft in haar verhoor bij de politie op 2 juli 2020 verklaard dat zij door [naam 5] / [verdachte] is weggebracht naar het station in Zevenbergen. Dit was geen toeval, dit was afgesproken.
Medeverdachte [medeverdachte 1] is in mei 2022 door de rechter-commissaris als getuige gehoord. Zij verklaart dan dat zij in Zevenbergen contact had met [verdachte] . Dit blijkt ook uit haar telefoonhistorie. Zij deelt om 16.25 uur haar live locatie met verdachte en vraagt HLT ga je loesoe. Op datzelfde tijdstip deelt verdachte de locatie van de latere plaats delict met [medeverdachte 1] . Tussen 16.34 uur en 17.21 uur hebben verdachte en [medeverdachte 1] op meerdere momenten contact met elkaar. De telefoon van verdachte peilt uit in de buurt van de plaats delict en om 17.04 uur stuurt verdachte [medeverdachte 1] een bericht dat hij haar locatie gaat checken. Om 17.08 uur stuurt [medeverdachte 1] aan verdachte “
pak die kkr tellie”. Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij mee was naar Zevenbergen om de aangever te beroven. Hij heeft gekeken bij zijn woning. Ook heeft hij wel contact gehad met verdachte. Onderhavige feiten vragen om een verklaring van verdachte. Echter, verdachte heeft ter zitting niet meer gezegd dan dat hij het zich niet meer kan herinneren. Hij was in Zevenbergen, maar weet niet meer waarom hij daar was en wat hij heeft gedaan. Daarnaast volgt uit het onderzoek naar de telefoon van verdachte [medeverdachte 1] dat zij samen met [medeverdachte 4] (medeverdachte in een van de andere vele vergelijkbare zaken waarvoor [medeverdachte 1] is veroordeeld) spreekt over “
hier hebben we [verdachte] voor nodig. Is wel [naam 6] man moet 50/50 [verdachte] doen” en “
ligt ook aan hoeveel we pakken, want hij is eerder beroofd zegt hij, hij heeft sws pap, als we bijv 10k ofzo uit de rek halen, 50/50 [verdachte] 50 ik 50 pro”. Uit het dossier dat ziet op negen vergelijkbare feiten komt geen andere “ [verdachte] ” naar voren dan verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat al deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, niet tot een andere conclusie kunnen leiden dan dat verdachte samen met [medeverdachte 1] een actieve rol heeft gehad bij het regelen en uitvoeren van deze beroving en afpersing. Er is tussen [medeverdachte 1] en verdachte sprake geweest van een bewuste nauwe samenwerking waardoor de onder feit 2 en feit 3 respectievelijk ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.3.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 2:
in de periode van 26 januari 2020 tot en met 5 februari 2020 te Amsterdam en Zevenbergen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen een mobiele telefoon van het merk Samsung, die toebehoorde aan [benadeelde partij] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- via een datingapp contact te leggen met die [benadeelde partij] en zich daarbij voor te doen als
“ [naam 3] ” en
- vervolgens als “ [naam 3] ” een afspraak te maken met die [benadeelde partij] om haar en [medeverdachte 2] te
ontmoeten en
- bij die [benadeelde partij] in de auto te stappen en met die [benadeelde partij] in de auto te rijden en
- vervolgens tegen die [benadeelde partij] te zeggen dat “ [naam 3] ” 15 jaar oud was en vervolgens
die [benadeelde partij] aldus te dwingen “ [naam 3] ” en [medeverdachte 2] bij een parkeerplaats af te zetten en
- toen die [benadeelde partij] op die parkeerplaats was de autosleutel uit het contactslot van de
auto van die [benadeelde partij] te halen en terwijl de auto uitrolde uit de auto te stappen en
- in te stappen in de auto bij die [benadeelde partij] en
- tegen die [benadeelde partij] te zeggen dat hij moest gaan rijden en dat hij naar een rustige plek
in de wijk moest rijden en
- toen [benadeelde partij] 112 probeerde te bellen de telefoon van die [benadeelde partij] af te pakken en
- meermalen tegen die [benadeelde partij] te zeggen dat zij hem zouden neersteken als hij niet zou
luisteren en met een groot mes bij de nek van die [benadeelde partij] te komen en
- vervolgens met een groot mes in de hand van die [benadeelde partij] te snijden toen die zich
afweerde.
Ten aanzien van feit 3:
in de periode van 26 januari 2020 tot en met 5 februari 2020 te Amsterdam en Zevenbergen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde partij] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee met daarin een geldbedrag van in totaal € 60,- en een rijbewijs en diverse passen, die aan die [benadeelde partij] toebehoorden, door
- via een datingapp contact te leggen met die [benadeelde partij] en zich daarbij voor te doen als
‘ [naam 3] ” en
- vervolgens als ‘ [naam 3] ” een afspraak te maken niet die [benadeelde partij] om haar en [medeverdachte 2] te
ontmoeten en
- bij die [benadeelde partij] in de auto te stappen en met die [benadeelde partij] in de auto te rijden en
- vervolgens tegen die [benadeelde partij] te zeggen dat “ [naam 3] ” 15 jaar oud was en vervolgens
die [benadeelde partij] aldus te dwingen “ [naam 3] ” en [medeverdachte 2] bij een parkeerplaats af te zetten en
- toen die [benadeelde partij] op die parkeerplaats was de autosleutel uit het contactslot van de
auto van die [benadeelde partij] te halen en terwijl de auto uitrolde uit de auto te stappen en
- in te stappen in de auto bij die [benadeelde partij] en
- tegen die [benadeelde partij] te zeggen dat hij moest gaan rijden en dat hij naar een rustige plek
in de wijk moest rijden en
- tegen die [benadeelde partij] “geef me je portemonnee” te zeggen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder feit 1, 2, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 4 weken, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf voor de duur van 90 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 45 dagen.
De raadsvrouw heeft, als de feiten bewezen worden verklaard, primair verzocht om toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (WvSr). Subsidiair heeft zij verzocht een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een diefstal en een afpersing met geweld en bedreiging met geweld van het slachtoffer [benadeelde partij] . Uit het dossier volgt dat verdachten zeer georganiseerd te werk zijn gegaan. Het slachtoffer, die in de veronderstelling was dat hij een afspraak had met twee vrouwen, is door de gewelddadige incidenten nog altijd angstig, zelfs als hij thuis is. Diefstal en afpersing, zeker met een dergelijke mate van in breuk op de persoonlijke levenssfeer zijn ernstige feiten, waarbij het veiligheidsgevoel ernstig wordt aangetast en waarvan de impact op de slachtoffers in het algemeen groot is.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 4 januari 2023 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als first offender.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het evaluatierapport van JBRA van 31 januari 2023. JBRA heeft ter zitting aanvullend verklaard dat verdachte zich goed aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden. Het is een gesloten jongen, die heel weinig van zichzelf laat zien.
De Raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat de proceshouding van verdachte het geven van een strafadvies bemoeilijkt. Verdachte geeft geen openheid van zaken en toont geen berouw. Uit het feit dat de feiten van langer geleden zijn en verdachte niet is gerecidiveerd, zou kunnen worden opgemaakt dat een voorwaardelijk strafdeel met een proeftijd geen meerwaarde heeft.
De rechtbank overweegt als volgt.
Door de gesloten houding van verdachte ter zitting is het moeilijk om een goed beeld van verdachte te krijgen. Verdachte is in elk geval na het plegen van onderhavige feiten niet meer met politie of justitie in aanraking gekomen. De rechtbank ziet daarom geen noodzaak om bijzondere voorwaarden dan wel een jeugdreclasseringsmaatregel op te leggen.
De rechtbank heeft tevens vastgesteld dat er sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn.
Omdat de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie, ziet zij aanleiding om af te wijken van de door de officier van justitie gevorderde straf.
De rechtbank vindt het gelet op de ernst van het feit en de proceshouding van verdachte wel van belang dat verdachte nog een consequentie van zijn gedrag ervaart en zal daarom een onvoorwaardelijke werkstraf van na te noemen duur opleggen.

9.Verbeurdverklaring

Onder verdachte is de volgende voorwerp inbeslaggenomen:
- een mobiele telefoon (IPhone)
Het voorwerp behoort aan verdachte toe. Nu met behulp van dit voorwerp de bewezenverklaarde feiten zijn begaan, wordt dit voorwerp verbeurd verklaard.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 2.796,58 aan vergoeding van materiële schade. Dit bedrag bestaat uit
- € 2.282,08 aan kosten schade auto;
- € 413,50 aan kosten nieuwe sloten woning;
- € 41,- aan kosten nieuw rijbewijs;
- € 60,- cash geld dat is weggenomen.
Tevens vordert de benadeelde partij € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade,
alsmede een bedrag dat op nihil kan worden gesteld aan proceskosten. Een en ander met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele vergoeding.
De officier van justitie acht de vordering toewijsbaar in die zin dat de post voor de kosten aan de schade van de auto dient te worden afgewezen omdat het causaal verband tussen deze kosten en het gepleegde feit niet is aangetoond. De immateriële schadevergoeding dient te worden gematigd tot € 750,-. De vordering dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsvrouw heeft de gevorderde materiële schadevergoeding ten aanzien van de auto betwist en verzocht de immateriële gevorderde schadevergoeding te matigen.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij door het onder feit 2 en feit 3 bewezenverklaarde schade heeft geleden.
De rechtbank acht de gevorderde kosten voor de nieuwe sloten van de woning en het rijbewijs, alsmede het weggenomen geldbedrag redelijk en zal deze posten toewijzen. Deze zijn voldoende onderbouwd en niet betwist. De rechtbank volgt de officier van justitie en de raadsvrouw in het standpunt dat het causaal verband tussen de schade aan de auto en de bewezenverklaarde feiten niet kan worden vastgesteld. Het feit is gepleegd in de periode van 26 januari tot en met 5 februari 2020 en de auto is pas op 15 september 2020 naar een autoschadebedrijf gebracht. Uit de aangifte volgt niet dat deze schade is geleden. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat de door het autoschadebedrijf geconstateerde en herstelde schade een rechtstreeks gevolg is geweest van het feit. Dit gedeelte van de vordering is dan ook - ondanks de nadere mondelinge toelichting van de advocaat van [benadeelde partij] ter zitting - onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij zal ten aanzien van deze post niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de
vergoeding van immateriële schade naar billijkheid op € 750,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank concludeert dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van in
totaal € 1.264,50 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
In het belang van [benadeelde partij] wordt als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegde ter hoogte van € 1.264,50 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade, welk bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade.
De rechtbank zal de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 77a, 77g, 77m, 77n, 77gg, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart het onder feit 1 en 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 2 en feit 3:
eendaadse samenloop van
diefstal voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
afpersing terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit
een werkstraf voor de duur van 90 (negentig) uren,met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht naar de maatstaf van (2 uren per dag. Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 45 (vijfenveertig) dagen.
Verklaart verbeurd: een mobiele telefoon (Iphone).
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] , toe tot een bedrag van € 514,50 (vijfhonderdveertien euro en vijftig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en
€ 750,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van die schade tot aan de dag van de algehele vergoeding.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] , te betalen de som van € 514,50 (vijfhonderdveertien euro en vijftig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 750,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van die schade tot aan de dag van de algehele vergoeding.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van der Kaay, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. H.P.E. Has en A.G.P. van der Baan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Pandelitschka, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 februari 2023.