ECLI:NL:RBAMS:2023:849

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
C/13/728509 / KG ZA 23-38
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot verbinden van dwangsom aan veroordeling in bodemprocedure tot levering van Bitcoins

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 16 februari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en gedaagde. Eiser vorderde dat gedaagde zou worden verplicht om een eerder bodemvonnis na te komen, waarin gedaagde was veroordeeld tot betaling van 10,7 Bitcoins aan eiser. Eiser stelde dat gedaagde niet voldeed aan deze veroordeling en vroeg om een dwangsom van € 10.000 per dag tot een maximum van € 200.000 als prikkel voor nakoming. Gedaagde voerde verweer en stelde dat hij niet in staat was om aan de veroordeling te voldoen, omdat hij geen Bitcoins bezat en de aankoop van 10,7 Bitcoins financieel niet haalbaar was.

Tijdens de mondelinge behandeling werd duidelijk dat eiser niet had aangetoond dat hij gebruik had gemaakt van de mogelijkheden om het bodemvonnis te executeren. De voorzieningenrechter oordeelde dat het niet aannemelijk was dat het opleggen van een dwangsom gedaagde zou aanzetten tot nakoming van het bodemvonnis, gezien zijn financiële situatie. De rechter weigerde daarom de gevraagde voorziening en veroordeelde eiser in de proceskosten van gedaagde.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor eisers om voldoende bewijs te leveren van hun pogingen om een vonnis te executeren, vooral in gevallen waarin de uitvoering van een veroordeling complex is, zoals bij de levering van cryptocurrencies. De rechter concludeerde dat er onvoldoende aanleiding was voor het opleggen van dwangsommen, gezien de omstandigheden van gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/728509 / KG ZA 23-38 VV/MvG
Vonnis in kort geding van 16 februari 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser bij dagvaarding van 24 januari 2023,
advocaat mr. C.J. van Dijk te Ede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.P.M. Fruytier te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding op 2 februari 2023 heeft [eiser] de vordering zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties en een pleitnotitie in het geding gebracht. Na verder debat is vonnis bepaald op vandaag.
1.2.
Ter zitting waren partijen en hun advocaten aanwezig.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft samen met [naam] op 7 maart 2018 [bedrijf] opgericht, met als doel het opzetten van een fonds in cryptocurrency.
2.2.
Omstreeks 15 juni 2018 heeft [eiser] 20,59964 Bitcoins beschikbaar gesteld, om deze onder te brengen in het door [bedrijf] op te richten fonds. [bedrijf] , en het daarin op te richten fonds, is niet van de grond gekomen.
2.3.
[gedaagde] heeft de Bitcoins van [eiser] beheerd en verhandeld. In de loop van 2019 zijn er verliezen ontstaan en in februari 2020 waren er nog 9,898 Bitcoins over.
2.4.
Bij e-mail van 29 november 2019 heeft [eiser] een door zijn juridisch adviseur opgestelde schuldbekentenis gestuurd aan [gedaagde] .
2.5.
Bij e-mail van 28 januari 2020 heeft [eiser] [gedaagde] als volgt bericht:

Een tijdje geleden heb ik je de door mijn adviseur opgestelde verklaring gegeven ter review en ondertekening. De reden is tweeledig:
Als je mij ooit terugbetaalt conform je ‘erewoord’ moet het voor de fiscus duidelijk zijn dat het om een schuld gaat;
Je erewoord is voor mij wat lastig geworden naar aanleiding van getoonde gedrag. Inmiddels begrijp ik dat je zelf ook inziet dat het ondankbaar was en je doet dat niet meer. Echter is mijn vertrouwen er wel door geschaad en zou ik liever eea op papier hebben.”.
2.6.
Op 17 februari 2020 hebben partijen met elkaar gesproken en heeft [eiser] de schuldbekentenis nogmaals aan [gedaagde] toegestuurd, met het verzoek deze te ondertekenen.
2.7.
In een Whatsappbericht van 19 februari 2020 heeft [gedaagde] het volgende geschreven aan [eiser] : ‘
Ja nouja als een oplossing is een drugsdealer achter me aansturen ben ik natuurlijk als de dood dat ik straks iets verkeerd doe.’. Waarop [eiser] heeft gereageerd: ‘
ok zie ik je morgen. En ik hoop dat je snapt dat hoe lakser jij doet hoe geïrriteerder ik word en dat helpt echt niet. Geloof mij ik wil gewoon net als jij een nette oplossing. Als we daar constructief aan werken is alles helemaal ok dus ga nou niet bang zitten zijn want dat is ook niet mijn intentie. Ik wil dit oplossen. Samen. Maar dan moet je niet doen zoals je steeds doet want echt geloof mij dat is voor mij niet vol te houden’.
2.8.
Op 20 februari 2020 hebben partijen de schuldbekentenis getekend. Daarin staat, samengevat, dat [gedaagde] 10,7 Bitcoins zal compenseren aan [eiser] .
2.9.
In maart, april en mei 2020 heeft [eiser] [gedaagde] verzocht om Bitcoins beschikbaar te stellen op grond van de schuldbekentenis. [gedaagde] heeft dit niet gedaan.
2.10.
Op 26 november 2020 heeft [gedaagde] bij de politie aangifte gedaan van bedreiging en bedrog gepleegd door [eiser] . [eiser] is hiervoor niet vervolgd.
2.11.
Tussen partijen is een bodemprocedure aanhangig geweest bij de rechtbank Midden-Nederland. In die procedure vorderde [gedaagde] in conventie, samengevat en voor zover hier van belang, de schuldbekentenis te vernietigen en verklaringen voor recht dat partijen hebben gehandeld op grond van een overeenkomst van opdracht en [gedaagde] geen Bitcoins verschuldigd is aan [eiser] . In voorwaardelijke reconventie vorderde [eiser] , samengevat, [gedaagde] te veroordelen aan hem 10,7 Bitcoins, althans het equivalent daarvan in euro’s te betalen. Bij vonnis van 18 mei 2022 (het bodemvonnis) zijn de vorderingen van [gedaagde] afgewezen en is de vordering van [eiser] toegewezen, in die zin dat [gedaagde] is veroordeeld om 10,7 Bitcoins aan [eiser] te betalen. In dat vonnis is, voor zover van belang, het volgende overwogen:
“4.2 De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat aan de vereisten voor een geslaagd beroep op bedreiging, misbruik van omstandigheden, bedrog dan wel dwaling is voldaan. Dat betekent dat de Schuldbekentenis niet op die gronden vernietigd kan worden. Hierna wordt dit oordeel uitgelegd.
(…)
4.5
De verwijzing naar de appwisseling [De in 2.7 aangehaalde appwisseling, vzr] door [gedaagde] is onvoldoende om te oordelen dat [eiser] daadwerkelijk heeft gedreigd een drugsdealer op [gedaagde] af te sturen en dat [gedaagde] als gevolg daarvan de Schuldbekentenis heeft getekend. Dat [eiser] via Whatsapp niet ontkent een drugsdealer achter [gedaagde] aan te sturen, betekent niet dat hij [gedaagde] daadwerkelijk heeft bedreigd. Het proces-verbaal van de aangifte van bedreiging kan [gedaagde] ook niet helpen, omdat dit enkel een verklaring bevat van [gedaagde] terwijl [eiser] tot op heden niet is vervolgd. [eiser] heeft daarnaast terecht aangevoerd dat partijen voor en na het tekenen van de Schuldbekentenis regelmatig contact hadden en dat uit de appwisseling niet blijkt van een verstoorde verhouding tussen partijen.
(…)
4.8
[gedaagde] heeft - bij zijn beroep op misbruik van omstandigheden, bedrog en dwaling - aangevoerd dat [eiser] hem in de waan heeft gebracht dat de Schuldbekentenis alleen voor fiscale doeleinden zou worden gebruikt en dat [gedaagde] daarom geen nadeel van de Schuldbekentenis zou ondervinden. [eiser] betwist dat hij heeft gezegd dat de Schuldbekentenis alleen voor fiscale redenen werd gebruikt. Hij verwijst naar de in punt 2.7 geciteerde e-mail van 28 januari 2020 [zie 2.5, vzr]. De rechtbank is van oordeel dat uit deze e-mail, waarop [gedaagde] richting [eiser] niet heeft gereageerd, voldoende blijkt dat [eiser] gecompenseerd wilde worden voor zijn verliezen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] bovendien verklaard dat hij, toen hij de Schuldbekentenis tekende, wel wist dat [eiser] een compensatie van hem verlangde. Aan de stelling van [gedaagde] dat hij vanwege de bedreiging niet in staat was om de informatie van [eiser] te controleren gaat de rechtbank, gezien het onder punt 4.5 overwogene, voorbij.
(…)
4.11
Als aanvullende grond heeft [gedaagde] nog een beroep gedaan op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. [eiser] zou op grond hiervan geen beroep mogen doen op de Schuldbekentenis, omdat [gedaagde] deze enkel heeft getekend vanwege de omstandigheid dat [eiser] deze nodig had voor fiscale doeleinden en de verliezen in goed overleg met [eiser] zijn geleden. Ook dit beroep slaagt niet.
(…)
4.13
[gedaagde] heeft de schuldbekentenis getekend wetende wat de bedoeling van [eiser] hiermee was, namelijk compensatie voor de geleden verliezen en als bewijs voor de belastingdienst. [gedaagde] heeft dit niet onder dreiging of een verkeerde voorstelling van zaken gedaan en evenmin is komen vast te staan dat sprake was van een zodanig ongelijke positie van partijen dat [gedaagde] niets anders kon dan tekenen. Het is dan ook niet onaanvaardbaar dat [eiser] [gedaagde] vervolgens houdt aan de Schuldbekentenis. Dat de Schuldbekentenis een verkeerde kwalificatie van de overeenkomst tussen [gedaagde] en [eiser] vermeldt, maakt dit niet anders. Ook de stelling dat de geleden verliezen in goed overleg met [eiser] zijn geleden maakt een beroep op de Schuldbekentenis niet onaanvaardbaar, nog daargelaten dat dit niet is komen vast te staan. (…)
4.16
Ten tweede kan de stelling dat de BTC niet aan [gedaagde] (maar aan [naam] ) zijn overgedragen en hij ze daarom ook niet kan teruggeven, [gedaagde] niet helpen. Vast staat dat [gedaagde] toegang had tot het account waarop de BTC waren gestort en dat hij hiermee kon handelen, zodat [gedaagde] wel degelijk de beschikking had over de BTC en in staat moet zijn geweest (al dan niet samen met [naam] ) deze terug te geven aan [eiser] . Of [naam] en [gedaagde] samen toestemming moeten geven tot handelingen op het account of dat [naam] [gedaagde] nu de toegang tot het account heeft ontzegd, is iets in de verhouding tussen [naam] en [gedaagde] . Daar staat [eiser] buiten. Het is daarbij [gedaagde] die de Schuldbekentenis heeft getekend waarin hij zich heeft verbonden de 10,7 BTC terug te geven. Zonder extra toelichting valt daarom ook niet in te zien waarom [gedaagde] de BTC niet meer terug kon of kan geven aan [eiser] .
(…)
4.23.
Op de mondelinge behandeling heeft [eiser] desgevraagd toegelicht dat alleen de Schuldbekentenis - en niet een tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen of onrechtmatig handelen - de grondslag is voor de reconventionele vordering.
4.24.
De verweren die [gedaagde] hiertegen heeft aangevoerd, hangen samen met de stellingen die hiervoor bij de vorderingen in conventie zijn besproken. Deze stellingen hebben in conventie niet geleid tot de conclusie dat [eiser] geen beroep mag doen op de Schuldbekentenis en die conclusie is in reconventie niet anders. (…)
4.25.
Dit betekent dat de vordering tot betaling van 10,7 BTC zal worden toegewezen. (…)
4.26.
[eiser] heeft ook het euro equivalent van de 10,7 BTC van [gedaagde] gevorderd. Tegelijkertijd heeft [eiser] gesteld dat de Schuldbekentenis enkel de betaling van 10,7 BTC - en niet een geldsom - inhoudt. Op basis van de (nakoming van de) Schuldbekentenis kan deze vordering dus niet worden toegewezen. (…)”.
2.12.
[gedaagde] heeft hoger beroep ingesteld tegen het bodemvonnis.
2.13.
[eiser] heeft het bodemvonnis op 1 september 2022 aan [gedaagde] laten betekenen. [gedaagde] heeft niet voldaan aan de veroordeling in het bodemvonnis.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, samengevat, [gedaagde] te gebieden het bodemvonnis na te komen op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per dag dat hij hiermee in gebreke blijft, tot een maximum is bereikt van € 200.000,00, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiser] stelt hiertoe dat volgens de door hem aangezochte deurwaarder [gedaagde] niet kan worden gedwongen opgave te doen van het aantal Bitcoins dat hij bezit en die deurwaarder ook geen grondslag ziet om [gedaagde] te bewegen Bitcoins vanuit zijn wallet naar de wallet van de deurwaarder over te maken. Klassieke tenuitvoerlegging van het vonnis door beslag op vermogensbestanddelen van [gedaagde] is niet mogelijk, omdat de veroordeling strekt tot betaling van Bitcoins en niet van het equivalent daarvan in euro’s. De dwangsom dient daarom als prikkel voor [gedaagde] om het bodemvonnis na te komen.
3.3.
[gedaagde] heeft als volgt verweer gevoerd. [gedaagde] is niet in staat om aan de veroordeling te voldoen. Hij bezit geen Bitcoins en het aankopen van 10,7 Bitcoins met de huidige koers kost ongeveer € 227.544,17. Dat geld heeft [gedaagde] simpelweg niet. Als [eiser] niet gelooft dat [gedaagde] geen Bitcoins heeft, zijn er bovendien wel mogelijkheden om dat te controleren en het bodemvonnis te executeren. De deurwaarder van [eiser] kan bewijsbeslag leggen op de laptop, telefoon en/of andere gegevensdragers van [gedaagde] . De deurwaarder kan dan deze gegevensdragers uitlezen en controleren of [gedaagde] Bitcoins heeft.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In het bodemvonnis is [gedaagde] veroordeeld om 10,7 Bitcoins aan [eiser] te betalen. Deze veroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [eiser] heeft het bodemvonnis aan [gedaagde] laten betekenen en bevel gedaan de veroordeling in het bodemvonnis na te komen. [gedaagde] heeft hieraan geen gehoor gegeven. De vraag die in dit kort geding voorligt is of aan de veroordeling in het bodemvonnis een dwangsom moet worden verbonden. Daarbij moet in het oog worden gehouden dat een dwangsom dient als prikkel om een uitgesproken veroordeling na te komen en niet dient als sanctie.
4.2.
Op Bitcoins kan conservatoir en executoriaal (verhaals)beslag worden gelegd. In dat kader kan [gedaagde] op grond van het Molenbeek-arrest [1] en het arrest Tripels/Masson [2] worden verplicht tot het verrichten van de noodzakelijke handelingen die nodig zijn en het verschaffen van informatie voor het realiseren van een transactie van Bitcoins, als [gedaagde] die heeft, van de wallet van [gedaagde] naar de wallet van de deurwaarder. De manier waarop dit in zijn werk gaat, wordt uitgebreid beschreven in een artikel van mr. dr. T.J. de Graaf, ‘Verhaalsbeslag op bitcoins’, TCR 2019, p. 88-94, en in een artikel van mr. M.G. van de Langemheen & mr. Y.A. Wehrmeijer, ‘Cryptovaluta: niet onaantastbaar’, Bb 2022/3, p. 7-9.
4.3.
[eiser] heeft aangevoerd dat volgens de door hem ingeschakelde deurwaarder het bodemvonnis niet kan worden geëxecuteerd. Waarom dat zo zou zijn, heeft [eiser] niet met enig stuk onderbouwd. Correspondentie tussen zijn advocaat en de deurwaarder waaruit blijkt welke handelingen de deurwaarder heeft verricht om het vonnis te executeren is niet in het geding gebracht. Dit betekent dat voorshands onvoldoende aannemelijk is geworden dat [eiser] gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden die er zijn om het bodemvonnis te executeren.
4.4.
Verder is het niet aannemelijk geworden dat het opleggen van een dwangsom ertoe zal leiden dat [gedaagde] aan de veroordeling in het bodemvonnis zal voldoen. [gedaagde] heeft aangiftes IB over 2019, 2020 en 2021 en een jaaropgave over 2022 in het geding gebracht. Daaruit blijkt dat hij in die jaren € 8.788,00, € 0,00, € 23.500,00 respectievelijk € 36.000,00 bruto heeft verdiend. Gelet op deze inkomsten is het onwaarschijnlijk dat [gedaagde] de afgelopen jaren Bitcoins heeft verworven of inkomsten die hem in staat stellen om thans 10.7 Bitcoins aan te kopen. Het komt erop neer dat [gedaagde] het bodemvonnis simpelweg niet kan nakomen, zodat een dwangsom geen noodzakelijke financiële prikkel vormt om aan het bodemvonnis te voldoen. Voor het opleggen van dwangsommen bestaat dan ook op dit moment onvoldoende aanleiding.
4.5.
Dit betekent dat de gevraagde voorziening zal worden geweigerd, met verwijzing van [eiser] , als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten. Die worden tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 314,00 aan griffierecht en € 1.079,00 aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorziening,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 1.393,00,
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2023. [3]

Voetnoten

1.HR 13 september 2013, NJ 2015/445
2.HR 20 september 1991, NJ 1992/552
3.type: MvG