ECLI:NL:RBAMS:2023:8488

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
13/173731-23 (A), 13/113835-23 (B), 13/120304-23 (C) en 13/126241-23 (D) (gev. ttz) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van drie winkeldiefstallen en overtreding van een gebiedsverbod met oplegging van ISD-maatregel

Op 20 oktober 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan drie winkeldiefstallen en het overtreden van een gebiedsverbod. De verdachte, geboren in 1984 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd op 6 oktober 2023 ter terechtzitting gehoord. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers waren ingediend, gevoegd behandeld. De officier van justitie, mr. S. Kurniawan-Ayre, vorderde bewezenverklaring van de tenlastelegging, terwijl de verdediging vrijspraak voor de overtreding van het gebiedsverbod bepleitte.

De tenlastelegging omvatte vier zaken: (A) winkeldiefstal bij Albert Heijn op 12 juli 2023, (B) winkeldiefstal bij Albert Heijn op 2 mei 2023, (C) winkeldiefstal bij Vomar op 10 mei 2023, en (D) overtreding van een gebiedsverbod op 20 mei 2023. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de diefstallen en de overtreding van het gebiedsverbod. De rechtbank achtte de opgelegde gebiedsverboden rechtmatig, gezien het hinderlijke gedrag van de verdachte in het verleden.

De rechtbank legde de verdachte een ISD-maatregel op voor de duur van twee jaren, gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico. De rechtbank oordeelde dat eerdere straffen niet hadden geleid tot gedragsverandering en dat de veiligheid van de samenleving voorop staat. De verdachte werd schuldig bevonden aan de diefstallen en de overtreding van het gebiedsverbod, maar voor de overige tenlastegelegde feiten werd hij vrijgesproken. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een effectieve aanpak van recidive en de bescherming van de maatschappij.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/173731-23 (A), 13/113835-23 (B), 13/120304-23 (C) en 13/126241-23 (D) (gev. ttz) (Promis)
Datum uitspraak: 20 oktober 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1984 in [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in [plaats detentie 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 oktober 2023.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht (deels na verwijzing naar de meervoudige kamer), gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk de zaken A tot en met D aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S. Kurniawan-Ayre, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.A.C. de Bruijn, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
zaak A:winkeldiefstal bij Albert Heijn op 12 juli 2023;
zaak B: winkeldiefstal bij Albert Heijn op 2 mei 2023;
zaak C: winkeldiefstal bij Vomar op 10 mei 2023;
zaak D: overtreden van een gebiedsverbod op 20 mei 2023.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde in de zaken A, B, C en D. Zij heeft daartoe de relevante bewijsmiddelen opgenoemd.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde in zaak D. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het besluit van 12 mei 2023 (het verblijfsverbod voor de duur van één maand) niet rechtmatig gegeven is, omdat niet aan de vereisten voor oplegging is voldaan. Uit het aan voornoemde verblijfsverbod ten grondslag gelegde eerder aan verdachte opgelegde gebiedsverbod van 18 februari 2023 - inhoudende dat verdachte zich gedurende 24 uur niet in het overlastgebied mocht bevinden - blijkt namelijk niet dat verdachte toen als individu de openbare orde heeft verstoord.
Ten aanzien van de in zaak A, zaak B en zaak C ten laste gelegde diefstallen refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Het oordeel in zaak D
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de aan verdachte opgelegde gebiedsverboden, die tot het verblijfsverbod van één maand hebben geleid, rechtmatig zijn afgegeven. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 18 februari 2023 is aan verdachte een gebiedsverbod voor de duur van 24 uur opgelegd op grond van artikel 2.18 lid 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de Gemeente Amsterdam. Een dergelijk gebiedsverbod mag worden opgelegd aan iemand die hinderlijk gedrag vertoont in of bij gebouwen, zoals het zonder redelijk doel op voor anderen kennelijk hinderlijke wijze zich ophouden in de onmiddellijke omgeving van een gebouw. Door twee verbalisanten is opgeschreven dat een groep van zeven personen voor het Centraal Station in Amsterdam hing, waarbij veel alcohol werd genuttigd, harde muziek aanstond, onderling zeer luid gesproken dan wel geschreeuwd werd, en sprake was van “vriendelijke” opstootjes (gelijkend op gevechten) binnen de groep. De rechtbank vindt dat verbalisanten voldoende hebben omschreven waaruit het hinderlijke gedrag van de personen, waaronder verdachte, bestond. Dat sprake was van een dermate verstoring van de openbare orde waardoor andere mensen zich onveilig voelden, blijkt mede uit de omstandigheid dat omstanders verbaasd dan wel angstig met een boog om de groep heenliepen. Nu verdachte op deze manier groepsgewijs zich aan het in artikel 2.18 APV genoemde hinderlijke gedrag heeft schuldig gemaakt, is het gebiedsverbod rechtmatig opgelegd.
Op 6 april 2023 heeft verdachte opnieuw een gebiedsverbod voor de duur van 24 uur opgelegd gekregen, ditmaal op grond van artikel 2.17 van de APV. De verbalisant heeft duidelijk beschreven dat sprake was van openbare dronkenschap bij verdachte. Daarnaast deed verdachte uitlatingen als “You are a big problem kurwa” en “Fuck off”, terwijl er veel omstanders aanwezig waren, die zich ook omdraaiden naar verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voldoende komen vast te staan dat verdachte onder invloed van alcohol de openbare orde heeft verstoord, waardoor ook dit verbod rechtmatig is opgelegd.
Op 12 mei 2023 is op grond van artikel 2.9, tweede lid, van de APV, aan verdachte een verblijfsverbod voor de duur van één maand opgelegd, omdat verdachte binnen een periode van één jaar tweemaal een verblijfsverbod voor de duur van 24 uren is opgelegd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het besluit van 13 mei 2023 rechtmatig. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat het verblijfsverbod voor een maand gold. Blijkens het dossier is het verblijfsverbod op 13 mei 2023 aan verdachte uitgereikt met behulp van een tolk. Verdachte is toen duidelijk meegedeeld dat hij zich gedurende een maand niet in het overlastgebied mocht bevinden. Aan hem is tevens een plattegrond en een omschrijving van het desbetreffende gebied uitgereikt. Daarnaast is verdachte tijdens het verhoor dat voorafging aan het gebiedsverbod van 18 februari 2023 nadrukkelijk gewaarschuwd dat verdere ordeverstoringen zouden kunnen leiden tot het opleggen van een verblijfsverbod van langere duur. In de omstandigheid dat verdachte ter zitting de verschillende data door elkaar haalt en zegt zich niet precies te herinneren wat er is gebeurd, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat verdachte de strekking van het verblijfsverbod niet heeft begrepen. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 20 mei 2023 opzettelijk niet heeft voldaan aan het verblijfsverbod.
3.3.2.
Het oordeel in zaak A, B en C
De rechtbank vindt de in zaak A, B en C ten laste gelegde diefstallen eveneens bewezen. De rechtbank gaat daarbij uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 12 juli 2023 wordt verdachte na een melding van een klant door een beveiliger van de Albert Heijn buiten aangehouden. Verdachte had die dag een eenhoornknuffel bij zich en heeft, ook ter terechtzitting, verklaard dat hij deze knuffel als tas gebruikte. Behoudens een pak macaroni, dat verdachte onder zijn arm had en is vergeten af te rekenen, ontkent verdachte spullen uit de winkel te hebben meegenomen. Volgens verdachte zaten de overige goederen al in de tas toen hij binnenkwam. De rechtbank vindt deze verklaring onaannemelijk, omdat verdachte precies diezelfde goederen in een winkelmandje heeft gestopt en vlak voordat hij de winkel verliet in de Albert Heijn heeft achtergelaten. Dat verdachte het oogmerk had om zich de goederen wederrechtelijk toe te eigenen, blijkt uit de wijze waarop hij de winkel heeft verlaten, namelijk via de klaphekjes bij de ingang.
Op 2 mei 2023 constateert een winkelmedewerker dat verdachte verschillende producten al in de winkel heeft opgegeten, zonder daarvoor te betalen. Met het opeten van de producten, is de toe-eigening al voltooid. Verdachte heeft bij de politie en ter zitting verklaard dat hij van plan was de goederen later af te rekenen met een pinpas van een vriend. Aangezien bij verdachte direct na de diefstal door de politie geen pinpas en ook geen contant geld is aangetroffen, stelt de rechtbank vast dat verdachte op het moment dat hij de producten opat en wegnam niet van plan was om daarvoor te betalen (of daartoe in ieder geval niet in staat was), zodat hij zich deze wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Op 10 mei 2023 wordt verdachte door een winkelmedewerker aangesproken nadat hij diverse goederen in een koffer heeft gestopt en deze koffer heeft dichtgeritst. Verdachte stelt zich op het standpunt dat hij de goederen niet wilde stelen. Aangezien hij niet genoeg plek had in het winkelmandje, heeft hij een gedeelte van de goederen in de koffer gedaan, aldus verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, door de goederen naar zijn koffer te verplaatsen en deze dicht te ritsen, de goederen aan de feitelijke heerschappij van de winkel onttrokken en zichzelf daarmee de feitelijke heerschappij over de goederen verschaft, zodat sprake is van een voltooide diefstal.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht - op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat - bewezen dat verdachte:
zaak A
op 12 juli 2023 te Amsterdam meerdere winkelartikelen waaronder een fles Safari, een blik Bacardi en etenswaren ter waarde van €73,59 die aan winkelbedrijf Albert Heijn toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
zaak B
op 2 mei 2023 te Amsterdam diverse etenswaren die aan Albert Heijn (filiaal: [filiaal] ) toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
zaak C
op 10 mei 2023 te Amsterdam diverse levensmiddelen waaronder biefstuk, bier en wijn met een totale waarde van ongeveer 140 euro die aan winkelbedrijf Vomar (vestiging [vestiging] ) toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
zaak D
op 20 mei 2023 te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, kenmerk 23-23250, krachtens een wettelijk voorschrift, te weten artikel 172/172a van de gemeentewet, gedaan door of namens de burgemeester van Amsterdam, inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode gelegen tussen 13 mei 2023 (00:01) tot en met 12 juni 2023 (23:59) niet mocht bevinden in overlastgebied 1 Centrum en ondergrondse metrostations, door zich op 20 mei 2023 in voornoemd gebied te bevinden.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vordering tot het opleggen van de ISD-maatregel af te wijzen en in plaats daarvan een gevangenisstraf op te leggen. Oplegging van een ISD-maatregel - die in dit geval zal zijn gericht op uitzetting naar het land van herkomst en geheel intramuraal ten uitvoer zal worden gelegd - heeft geen meerwaarde. Uitzetting naar [land van herkomst] kan immers ook via detentie in het kader van Vreemdelingenbewaring worden gerealiseerd. Daarnaast is verdachte in het PPC al behandeld voor zijn problematiek.
Als de rechtbank van oordeel is dat de ISD-maatregel moet worden opgelegd, heeft de raadsman subsidiair verzocht om de duur van de maatregel te beperken tot één jaar.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
7.3.1.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in korte tijd schuldig gemaakt aan drie winkeldiefstallen. Dit zijn vervelende feiten die overlast en veelal schade veroorzaken. Verdachte heeft door het plegen van deze feiten laten zien dat hij geen respect heeft voor het eigendomsrecht van anderen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het overtreden van een gebiedsverbod voor een maand.. Hieruit blijkt dat verdachte bij herhaling overlast heeft veroorzaakt, en zich niet goed laat corrigeren in dat gedrag.
7.3.2.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Jeugdbescherming en Reclassering Leger des Heils van 23 september 2023, opgemaakt door reclasseringswerker [reclasseringswerker] . Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Verdachte is in 2016 voor het eerst in Nederland met justitie in aanraking gekomen, Tot 2023 is hij vervolgens niet in beeld geweest bij justitie. Vanaf februari 2023 wordt een toename aan hoofdzakelijk vermogensdelicten geconstateerd. Verdachte voldoet aan de ‘harde’ ISD-criteria. Verdachte lijkt in beginsel de capaciteiten en de wil te hebben om een stabiel bestaan te leiden, maar is door het verlies van zijn baan en huisvesting en door zijn middelenmisbruik afgegleden. Er bestaan zorgen omtrent het psychisch functioneren van verdachte. Verdachte heeft in detentie in [plaats detentie 2] vreemd gedrag vertoond, was geregeld zeer emotioneel en deed suïcidale uitspraken. Daarom is hij overgeplaatst naar [plaats detentie 1] met verzoek om diagnostiek, die ten tijde van het opstellen van dit advies nog niet voorhanden was. Verdachte verblijft sinds 1 mei 2023 onrechtmatig in Nederland, omdat zijn verblijfsrecht is ingetrokken. Daardoor kan geen invulling worden gegeven aan een hulpverleningstraject vanuit de reclassering. Verdachte voldoet daarom ook aan de ‘zachte’ ISD-criteria. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Volgens de reclassering zal het recidiverisico bij het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf onverminderd hoog blijven. Bovendien kan verdachte na een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in Nederland geen bestaan opbouwen, omdat hij hier niet mag verblijven. Uit eerdere opgelegde straffen blijkt dat dit recidive op lange en korte termijn niet heeft kunnen voorkomen.
De reclassering ziet geen andere mogelijkheid dan een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor vreemdelingen (ISD-VRIS) te adviseren. De invulling van de maatregel is in dit geval niet gericht op resocialisatie, maar op repatriëring naar [land van herkomst] , hetgeen verdachte niet wil. Volgens de reclassering kan verdachte in het kader van de maatregel profiteren van het reguliere intramurale zorgaanbod en bieden interventies gericht op repatriëring met zachte landing in [land van herkomst] voor verdachte het meest reële toekomstperspectief en de meest reële kans op het terugdringen van recidive. Indien verdachte niet ontvankelijk is voor interventies, wordt voor de duur van de maatregel alleen het primaire doel, de bescherming van de maatschappij, van de ISD-maatregel bereikt.
Verder heeft de rechtbank reclasseringswerker [reclasseringswerker] ter terechtzitting van 6 oktober 2023 als deskundige gehoord. Zij heeft de inhoud van het reclasseringsadvies bevestigd en daar waar nodig toegelicht.
7.3.3.
De motivering van de ISD-maatregel
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het bewezen verklaarde feit in zaak A aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 5 oktober 2023 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 12 juli 2023 ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit in zaak A is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Uit de hiervoor genoemde rapportage blijkt dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Uit het strafblad blijkt ook dat is voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van personen en goederen de oplegging van de ISD-maatregel eist. Eerder opgelegde straffen hebben niet geleid tot het terugdringen van recidive. Het belang van de samenleving, dat verdachte geen overlast en schade meer zal veroorzaken, staat nu voorop. Daarbij komt dat buiten de ISD-maatregel vanwege de verblijfstatus van verdachte feitelijk geen mogelijkheid bestaat om interventies te doen gericht op beperken van recidive, zoals bijvoorbeeld hulpverlening voor zijn vermoedelijke psychische en verslavingsproblematiek. Uit het reclasseringsadvies blijkt dat binnen de ISD-VRIS een gericht hulpaanbod bestaat. De deskundige heeft dat ter terechtzitting desgevraagd bevestigd. Indien verdachte tijdens de intramurale fase meewerkt aan behandeling en eventueel aan diagnostiek, kan binnen de ISD-maatregel hulpverlening plaatsvinden met het oog op een ‘zachte landing’ bij een eventuele terugkeer naar [land van herkomst] .
Oplegging van een gevangenisstraf, zoals de raadsman heeft verzocht, vindt de rechtbank niet toereikend. Het is de rechtbank uit niets gebleken dat verdachte zodra hij vrijkomt in vreemdelingendetentie zal worden geplaatst. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft op 1 mei 2023 het verblijfsrecht van verdachte ingetrokken en op 18 augustus 2023 het namens verdachte ingestelde bezwaarschrift ongegrond verklaard. Het valt niet uit te sluiten dat verdachte na detentie in Nederland zal blijven. Ook ter zitting heeft verdachte aangegeven niet naar [land van herkomst] terug te willen keren. Oplegging van een gevangenisstraf is daarom niet passend gelet op de noodzaak van bescherming van de veiligheid van goederen en personen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte, het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek door behandeling en stabilisatie alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank, overeenkomstig de eis van de officier van justitie, de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
De rechtbank merkt hierbij op dat de ISD-maatregel bij een eventuele repatriëring kan worden opgeheven door de minister van Justitie en Veiligheid. De snelheid waarmee een dergelijke repatriëring met zachte landing kan worden georganiseerd is mede afhankelijk van de mate waarin verdachte ontvankelijk is voor de geboden interventies. Verdachte heeft daarmee invloed op de duur van zijn maatregel.
Ten aanzien van de in zaak B, zaak C en zaak D bewezen verklaarde misdrijven is niet aan de wettelijke criteria voor oplegging van de ISD-maatregel voldaan. Voor die feiten zal, met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, geen straf of maatregel worden opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A, B, C en D ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
zaak A, zaak B en zaak C
telkens: diefstal;
zaak D
opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
zaak A
Legt op
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
zaak B, zaak C en zaak D
Verklaart verdachte
schuldig zonder oplegging van een straf of maatregel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en I. Timmermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Heida, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 20 oktober 2023.
[(...)]