ECLI:NL:RBAMS:2023:8473

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
13/148044-23 (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse nationaliteit en juridische waarborgen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 december 2023 uitspraak gedaan in het kader van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, werd aangeklaagd voor het uitvoeren van strafbare feiten waarvoor hij in Polen was veroordeeld. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot overlevering van de opgeëiste persoon beoordeeld, waarbij verschillende juridische aspecten aan de orde kwamen, zoals de weigeringsgronden van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in alle procedures aanwezig is geweest en dat er twijfels bestonden over de waarborgen van zijn verdedigingsrechten in Polen. Dit leidde tot de conclusie dat de overlevering op basis van artikel 12 OLW moest worden geweigerd. De rechtbank heeft ook de vraag van verjaring en de mogelijkheid van strafovername in Nederland behandeld. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren, maar tegelijkertijd de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf in Nederland te bevelen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van juridische waarborgen en de bescherming van de rechten van de opgeëiste persoon in het kader van internationale samenwerking in strafzaken. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd, maar de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland bevolen, waarbij de opgeëiste persoon in voorlopige hechtenis blijft totdat de straf kan worden uitgevoerd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/148044-23 (was: 13/751469-19) (EAB I)
Datum uitspraak: 22 december 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 31 mei 2019 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 september 2011 door
the Circuit Court of Zielona Góra, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [woonplaats],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 23 juli 2019
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 23 juli 2019, in aanwezigheid van mr. R. Vorrink, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.S. Jordan, advocaat in Zoetermeer, die waarneemt voor mr. T. Kocabas en een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft op deze zitting het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd om de verdediging in de gelegenheid te stellen het verloop van de procedure in Polen over het al dan niet intrekken of herzien van het EAB af te wachten en om het gelijkstellingsverweer nader te onderbouwen.
Zitting 12 december 2023
De behandeling van het EAB is – met instemming van de raadsman en de officier van justitie – in gewijzigde samenstelling van de rechtbank hervat op de zitting van 12 december 2023, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, advocaat in Zoetermeer en een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat om over de overleveringsdetentie te beslissen. [3]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt de volgende voor tenuitvoerlegging vatbare beslissingen:
vonnis van
the District Court of Krosno Odrzanskie(Polen) van 16 mei 2006, referentie II K 317/05. Dit vonnis is bevestigd door
the Circuit Court of Zielona Góra(Polen) op 7 september 2006, referentie VII Ka 841/06;
vonnis van
the District Court of Krosno Odrzanskie(Polen) van 8 augustus 2007, referentie II K 228/06.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de bij de hiervoor genoemde vonnissen opgelegde vrijheidsstraffen:
een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar, waarvan volgens het EAB nog 3 maanden en 4 dagen resteren.
Een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar, die nog in het geheel resteert.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [4]
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen in de procedures die tot deze beslissingen hebben geleid.
3.1
Genoegzaamheid
De rechtbank stelt vast dat volgens het EAB van de bij vonnis 1 opgelegde vrijheidsstraf minder dan 4 maanden resteren. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank hierin geen grond om de overlevering te weigeren. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat bij de beoordeling van een verzoek tot overlevering ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een in de uitvaardigende lidstaat opgelegde vrijheidsstraf, moet worden bezien of de duur van vrijheidsstraf zoals deze is opgelegd voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. De duur van het resterende deel van die vrijheidsstraf is daarbij niet relevant.
3.2
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd. Ten aanzien van vonnis 1 heeft de raadsman naar voren gebracht dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is, nu de opgeëiste persoon alleen bij de eerste twee zittingen in eerste aanleg aanwezig is geweest en niet bij het hoger beroep. Ook was de opgeëiste persoon niet op de hoogte van de uitspraak in hoger beroep en de beslissing tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van 26 januari 2010 van
the Circuit Court of Zielona Góra(Polen). Bovendien is deze voorwaardelijk invrijheidsstelling herroepen omdat de opgeëiste persoon binnen de proeftijd opnieuw is veroordeeld voor een strafbaar feit. Nu het dossier geen informatie bevat op basis waarvan kan worden beoordeeld of de opgeëiste persoon in die procedure zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen, moet overlevering worden geweigerd.
Ook ten aanzien van vonnis 2 heeft de raadsman betoogd dat overlevering moet worden geweigerd wegens een gebrek aan informatie om te kunnen beoordelen of de beslissing van
the District Court of Krosno Odrzanskie(Polen) van 2 november 2010 tot tenuitvoerlegging van de oorspronkelijk opgelegde voorwaardelijke vrijheidsstraf voldoet aan de eisen van artikel 12 OLW.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van vonnis 1 op het standpunt gesteld dat de procedure in hoger beroep moet worden getoetst aan de weigeringsgrond van artikel 12 OLW en heeft de rechtbank verzocht ten aanzien van deze procedure af te zien van haar bevoegdheid om gebruik te maken van de weigeringsgrond, omdat de opgeëiste persoon in eerste aanleg in persoon aanwezig is geweest bij de procedure, zelf hoger beroep heeft ingesteld en hem een adresinstructie is gegeven. Ten aanzien van de beslissing tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van 26 januari 2010 heeft de officier van justitie primair geconcludeerd dat deze herroepingsbeslissing mede het gevolg was van het overtreden van de bijzondere voorwaarden en dat om die reden deze beslissing niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt. Subsidiair heeft de officier van justitie zich aangesloten bij het standpunt van de raadsman dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is, nu wegens een gebrek aan informatie niet kan worden getoetst of de opgeëiste persoon in de procedure die tot de tenuitvoerleggingsbeslissing heeft geleid zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen.
Ten aanzien van vonnis 2 heeft de officier van justitie geconcludeerd dat de weigeringsgrond niet van toepassing is, omdat de tenuitvoerleggingsbeslissing niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt en de opgeëiste persoon in persoon aanwezig is geweest bij de procedure die tot het oorspronkelijke vonnis heeft geleid.
Het oordeel van de rechtbank
Op basis van het EAB en de aanvullende informatie van 11 juli 2019 en 27 oktober 2023 stelt de rechtbank het volgende vast.
Ten aanzien van vonnis 1
Op 16 mei 2006 is de opgeëiste persoon bij vonnis van
the District Court of Krosno Odrzanskie(Polen) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar. Dit vonnis is op 7 september 2006 bevestigd door
the Circuit Court of Zielona Góra(Polen). Op 26 januari 2010 heeft
the Circuit Court of Zielona Góra(Polen) de voorwaardelijke invrijheidsstelling van de opgeëiste persoon herroepen, omdat hij binnen de proeftijd was veroordeeld voor nieuwe strafbare feiten én zich niet heeft gehouden aan de daaraan verbonden bijzondere voorwaarden.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023 [5] volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit (
een triggerend feit) die ten grondslag ligt aan de beslissing tot herroeping van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW. Dat de reden van de beslissing tot herroeping mede is gelegen in het feit dat de opgeëiste persoon de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd, maakt dat niet anders.
Uit de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten van 27 oktober 2023 blijkt echter dat de strafdossiers met betrekking tot de veroordeling voor het
triggerende feitzijn vernietigd en het dus niet mogelijk is om voor deze procedure onderdeel D) van het EAB in te vullen. Nu de rechtbank niet kan beoordelen of de opgeëiste persoon in deze procedure zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen, zal de overlevering voor vonnis 1) worden geweigerd.
Ten aanzien van vonnis 2
Op 8 augustus 2007 is de opgeëiste persoon bij vonnis van
the District Court of Krosno Odrzanskie(Polen) veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar. Bij beslissing van 2 november 2010 van
the District Court of Krosno Odrzanskie(Polen) is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen, omdat de opgeëiste persoon geen adreswijziging had doorgegeven en het contact met zijn toezichthouder had verbroken.
De beslissing tot tenuitvoerlegging van 2 november 2010 is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Nu de reden van de beslissing tot tenuitvoerlegging niet (mede) is gelegen in een veroordeling voor een nieuw strafbaar feit, valt deze beslissing niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [6] Dit betekent dat de rechtbank geen andere beslissing aan artikel 12 OLW hoeft te toetsen dan de veroordeling waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd.
Uit het EAB en de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was bij deze procedure. Daarmee doet de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich ten aanzien van dit vonnis dus niet voor.

4.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit waarvoor de opgeëiste persoon bij vonnis 2 is veroordeeld, niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 3 juli 2019 volgt dat de strafrechtelijke feiten waarvoor de opgeëiste persoon in Polen is veroordeeld er niet toe zullen leiden dat hij zijn verblijfsrecht in Nederland verliest. De IND heeft op 6 november 2023 per e-mail bevestigd dat deze verwachting ongewijzigd is.
Ook aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Nu aan beide voorwaarden is voldaan, is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander.

6.Weigeringsgrond artikel 9, lid 1 onder f, OLW: verjaring

De rechtbank stelt vast dat de gelijkstelling van de opgeëiste persoon aan een Nederlandse onderdaan ertoe leidt dat naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend ten aanzien van de feiten waarvoor de opgeëiste persoon in Polen is veroordeeld.
De raadsman heeft bepleit dat het recht tot tenuitvoerlegging van de opgelegde straf naar Nederlands recht is verjaard en heeft de rechtbank verzocht niet af te zien van haar bevoegdheid om aan deze weigeringsgrond toepassing te geven.
Met de officier van justitie is de rechtbank echter van oordeel dat de termijn voor de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf naar Nederlands recht niet is verstreken. De rechtbank verwijst daartoe naar de hiervoor onder 4 vermelde kwalificatie van het strafbare feit en de wettelijke regeling omtrent verjaring in artikel 70, eerste lid, onder 3, van het Wetboek van Strafrecht en artikel 6:1:22 jo. 6:1:23 van het Wetboek van Strafvordering. Hieruit blijkt dat de verjaringstermijn voor diefstal 16 jaren bedraagt en dat deze aanvangt op de dag na die waarop de uitspraak ten uitvoer kan worden gelegd. Gelet op de datum van de beslissing tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf, vangt de termijn aan op 3 november 2010 en zal deze pas op 3 november 2026 verstrijken.

7.Strafovername

De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 4 weergegeven Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet het toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaximum overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit de stukken volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen. De raadsman heeft geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht die schorsing van de gevangenhouding rechtvaardigen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, wordt de overlevering geweigerd.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a, 7 en 12 OLW.

10.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court of Zielona Góra(Polen) voor zover het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf van 1 jaar die is opgelegd wegens vonnis 1 van
the District Court of Krosno Odrzanskie(Polen) van 16 mei 2006, referentie: II K 317/05.
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court of Zielona Góra(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB ten aanzien van het vonnis van
the District Court of Krosno Odrzanskie(Polen) van 8 augustus 2007, referentie II K 228/06.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 ten aanzien van het vonnis van
the District Court of Krosno Odrzanskie(Polen) van 8 augustus 2007, referentie II K 228/06 bedoelde vrijheidsstraf van een jaar in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon].
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. V.V. Essenburg en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 22 december 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
6.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (