ECLI:NL:RBAMS:2023:8467

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
AMS 22/5571
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor dakopbouw en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 13 december 2023, in de zaak tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn omgevingsvergunning voor een dakopbouw beoordeeld. Eiser had op 17 augustus 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd, die op 28 december 2020 werd verleend. Echter, na bezwaar van omwonenden werd deze vergunning op 12 oktober 2022 herroepen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, omdat het bestreden besluit niet de aangepaste bouwplannen van eiser heeft beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de hoorplicht niet is geschonden, aangezien eiser niet op de hoorzitting is verschenen en verweerder hem tijdig op de hoogte heeft gesteld van de wijziging van het tijdstip.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM, is overschreden. De totale duur van de bezwaar- en beroepsprocedure heeft meer dan twee jaar geduurd, wat leidt tot een schadevergoeding van € 1.000,- voor eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor eiser geen gelijk krijgt en het griffierecht niet terugkrijgt. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/5571

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser,

(gemachtigde: mr. J.C. Hoogendoorn),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder,

(gemachtigde: mr. Y.H.M. Huisman).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:

[geïntimeerden]

te Amsterdam, (de omwonenden),
(gemachtigde: mr. G.L.M. Teeuwen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aangevraagde omgevingsvergunning voor het plaatsen van een dakopbouw.
1.1.
Op 28 december 2020 heeft verweerder de omgevingsvergunning verleend. Met het bestreden besluit van 12 oktober 2022 op het bezwaar van de omwonenden heeft verweerder de omgevingsvergunning herroepen en is de omgevingsvergunning geweigerd.
1.2.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De omwonenden hebben ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder, [geïntimeerden] en de gemachtigde van de omwonenden.

Totstandkoming van het besluit

Voorgeschiedenis
2. Op 30 september 2019 is aan de buren van eiser een omgevingsvergunning verleend voor een dakopbouw op de woning [adres 1] . De bezwaren hiertegen van diverse omwonenden zijn op 8 juli 2020 ongegrond verklaard. De omgevingsvergunning bleef in stand. De omwonenden hebben vervolgens beroep ingesteld tegen het besluit van 8 juli 2020. Op 17 mei 2021 heeft deze rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 juli 2020 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Deze uitspraak van de rechtbank is onherroepelijk.
Aanleiding voor deze procedure
2.1.
Eiser is eigenaar van de woning op het adres [adres 2] in Amsterdam. Op 17 augustus 2020 heeft hij een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een dakopbouw om een werkkamer en extra slaapkamer te creëren.
2.2.
De aanvraag heeft betrekking op de activiteiten: “het bouwen van een bouwwerk” en “het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een planologische regeling”. Dit laatste omdat het bouwplan in strijd is met het vigerend bestemmingsplan ‘IJburg 1e fase’. Door de dakopbouw wordt de maximale bouwhoogte van 9 meter namelijk overschreden met 3,86 meter.
2.3.
De aanvraag is voor het bouwen getoetst aan artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De aanvraag wordt voor het afwijken van het bestemmingsplan getoetst aan artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo. De mogelijkheid om van het bestemmingsplan af te wijken bestaat als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en met toepassing van de gevallen die zijn aangewezen in een algemene maatregel van bestuur. Dat zijn in dit geval de Beleidsregels afwijken omgevingsvergunning (de Beleidsregels). Daarin staat waar kleine bouwplannen, waaronder een dakopbouw, aan moeten voldoen. Volgens verweerder voldeed het bouwplan niet aan de voorwaarden van de Beleidsregels, namelijk aan de zichtbaarheidsregel en de 45-gradenregel. Ook wordt niet voldaan aan de voorwaarde dat het oppervlak van de dakopbouw maximaal de helft van het oppervlak van de grootste oorspronkelijke, onderliggende bouwlaag mag zijn.
2.4.
Verweerder heeft vervolgens beoordeeld of met behulp van maatwerk (dat is opgenomen in de Beleidsregels) alsnog een afwijking van het bestemmingsplan mogelijk was. Verweerder kwam tot de conclusie dat er ruimtelijke argumenten bestonden op basis waarvan medewerking toch wenselijk of verantwoord was. Deze argumenten zijn het voorkomen van een rommelig beeld van verspringende dakopbouwen ten opzichte van de bestaande dakopbouw. Met het verlenen van deze vergunning ontstaat volgens verweerder vanuit de openbare ruimte een rustig stedenbouwkundig beeld van dakopbouwen. Met het primaire besluit van 28 december 2020 heeft verweerder de omgevingsvergunning daarom verleend.
2.5.
De omwonenden hebben hiertegen bezwaar gemaakt. De bezwaarprocedure is aangehouden totdat de rechtbank uitspraak deed in de zaak van eisers buren.
2.6.
Deze uitspraak is gedaan op 17 mei 2021. De rechtbank oordeelt dat het enkel voorkómen van rommeligheid (wat een logisch gevolg is van het nieuwe beleid en wat op andere plekken in de wijk reeds voorkomt) niet toereikend was om op drie punten van de Beleidsregels af te wijken. Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder met de gegeven motivering niet besluiten de omgevingsvergunning voor de dakopbouw te verlenen.
2.7.
In deze zaak heeft verweerder geen gewijzigde of aanvullende motivering gegeven bij het verlenen van de omgevingsvergunning. De dakopbouw van [adres 2] is identiek aan die van [adres 1] . Verweerder sluit zich daarom aan bij de uitspraak van de rechtbank van 17 mei 2021 en maakt de overwegingen van de rechtbank tot de hare.
2.8.
Vervolgens stelde verweerder eiser in de gelegenheid om zijn bouwplan in overeenstemming met de Beleidsregels aan te passen. Op 14 december 2021 heeft hij een aangepast bouwplan ingediend. Op 20 januari 2022 heeft verweerder aan eiser laten weten dat dit negatief is beoordeeld. Hieraan ligt een ruimtelijke onderbouwing van de gemeente Amsterdam Oost ten grondslag. Het verlenen van medewerking aan het aangepaste plan is onwenselijk, omdat het niet voldoet aan de 45-gradenregel aan de voor- en achterzijde van de woning. Vervolgens kreeg eiser nogmaals de gelegenheid om zijn bouwplan aan te passen.
2.9.
Volgens verweerder is na diverse contacten tussen verweerder en eiser geen vergunbaar plan in overeenstemming met de Beleidsregels tot stand gekomen. Eiser heeft na de uitspraak van de rechtbank dus wel de mogelijkheid gehad om zijn aanvraag aan te passen, maar deze gelegenheid heeft hij onvoldoende benut. Ook is eiser niet op de hoorzitting verschenen. Verweerder kon daarom in heroverweging geen aangepast bouwplan beoordelen.
2.10.
Eiser is het hier niet mee eens en stelt dat het aangepaste bouwplan vanuit stedenbouwkundig oogpunt gezien passend is. Hij heeft ter ondersteuning van zijn standpunt een stedenbouwkundig advies laten opstellen door Buro SRO (rapport Buro SRO).

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder de omgevingsvergunning op goede gronden heeft geweigerd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Wat is de omvang van het geding?
3.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser op 17 augustus 2020 een omgevingsvergunning heeft aangevraagd die op 28 december 2020 is verleend. De bezwaarprocedure over die vergunning is aangehouden in afwachting van de uitspraak van deze rechtbank, waarna de omgevingsvergunning is herroepen. Eiser heeft vervolgens op 14 december 2021 een aangepast bouwplan ingediend. Op 20 januari 2022 laat verweerder aan eiser weten dat dit plan negatief is beoordeeld. Vervolgens neemt verweerder het bestreden besluit waarin de verleende omgevingsvergunning wordt herroepen. In het bestreden besluit wordt het aangepaste plan niet beoordeeld. Pas in het verweerschrift gaat verweerder hier op in. Op de zitting heeft de rechtbank aan de gemachtigde van verweerder gevraagd of het aangepaste bouwplan in het verweerschrift is beoordeeld. Dat was uitdrukkelijk niet het geval. Het was slechts een reactie op de beroepsgronden.
3.3.
Dit betekent dat het aangepaste bouwplan niet is getoetst in het bestreden besluit en daarom ligt ter toetsing van de rechtbank slechts het eerste bouwplan voor dat onderdeel is van de aanvraag omgevingsvergunning van 17 augustus 2020. Dat bouwplan wenst eiser echter niet meer te realiseren. Ook richten zijn beroepsgronden (op de grond over de hoorzitting na) zich hier niet tegen. Gelet hierop geeft de rechtbank geen oordeel over de vraag of het aangepaste bouwplan voldoet aan de Beleidsregels (met inbegrip van het rapport van Buro SRO) en of de weigering van dit plan in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank oordeelt alleen over de vraag of verweerder de hoorplicht heeft geschonden.
3.4.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat nu de gemachtigde van verweerder op de zitting heeft aangegeven dat verweerder zich aansluit bij de motivering van de ruimtelijke onderbouwing van de gemeente Amsterdam Oost (zie rechtsoverweging 2.8) en niet wenst mee te werken aan het vergunnen van bouwplannen die niet voldoen aan de Beleidsregels (in dit geval de 45-gradenregel aan de voor- en achterzijde van een pand) het aan eiser is om een plan in te dienen dat daar wel aan voldoet. Ook zou eiser het aangepaste bouwplan alsnog bij verweerder kunnen indienen om een oordeel (lees: een besluit) hierover af te dwingen.
3.5.
Tot slot hebben de omwonenden nog aangevoerd dat het aangepaste bouwplan ook niet voldoet aan de zichtbaarheidsregel. Nu het aangepaste bouwplan niet voor ligt, gaat de rechtbank hier aan voorbij.
Heeft verweerder de hoorplicht geschonden?
3.6.
Eiser vindt het onzorgvuldig dat verweerder hem in de bezwaarfase niet heeft gehoord. Eiser heeft een uitnodiging ontvangen voor een hoorzitting op 22 september 2022 om 13:30 uur. Verweerder heeft het tijdstip nadien gewijzigd naar 10:00 uur, maar die
e-mail heeft hij niet gezien. Gelet op diverse (e-mail)contacten tussen eiser en verweerder lag het volgens eiser in de lijn der verwachting dat verweerder hem aan het begin van de hoorzitting zou bellen om te vragen waar hij bleef, zeker ook omdat het plannen rommelig is verlopen en hij deelname aan eerdere data per e-mail heeft bevestigd.
3.7.
Naar het oordeel van de rechtbank komt het voor rekening en risico van eiser dat hij niet aanwezig was bij de hoorzitting. Verweerder heeft hem tijdig (op 22 augustus 2022) gemaild over het nieuwe tijdstip. Die e-mail heeft eiser niet gezien, maar is wel naar hem verzonden. Via dat e-mailadres correspondeerde eiser vaker met verweerder en eerdere
e-mails zijn wel aangekomen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat eiser de e-mail van 22 augustus 2022 ook heeft ontvangen. Verder bestaat er voor verweerder geen verplichting om te bellen indien iemand niet op een hoorzitting verschijnt. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de hoorplicht niet geschonden.
Is de redelijke termijn overschreden?
3.8.
Eiser voert verder aan dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM [1] , omdat de fase van bezwaar en beroep gezamenlijk langer dan twee jaar hebben geduurd. Daarom verzoekt hij om een schadevergoeding.
3.9.
De vraag of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. De redelijke termijn vangt aan op de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank uitspraak doet. De behandeling van een zaak als deze, met een bezwaar- en beroepsprocedure, mag maximaal twee jaar duren. De bezwaarfase heeft onredelijk lang geduurd als de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase als zij meer dan anderhalf jaar heeft geduurd. Op grond van bijzondere omstandigheden kan de redelijke termijn worden verlengd.
3.10.
De omwonenden hebben op 23 januari 2021 bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning. Het bestreden besluit is genomen op 12 oktober 2022. De bezwaarfase heeft één jaar en acht maanden geduurd. Vanaf 23 januari 2021 tot aan de datum van de uitspraak van de rechtbank zijn ongeveer twee jaar en elf maanden verstreken. De rechtbank heeft geen bijzondere omstandigheden geconstateerd op basis waarvan de bezwaar- en beroepsprocedure in totaal meer dan twee jaar hadden mogen duren. Dit betekent dat de redelijke termijn met elf maanden is overschreden. Deze overschrijding is geheel aan verweerder toe te rekenen, aangezien de fase van beroep niet langer dan anderhalf jaar heeft geduurd.
3.11.
Voor de schadevergoeding wordt als uitgangspunt een tarief gehanteerd van
€ 500,- per half jaar waarmee die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. De overschrijding van de redelijke termijn met elf maanden leidt tot een bedrag van € 1.000,- aan immateriële schadevergoeding.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser van
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.M. Mazurel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
13 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.