In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen de Vereniging van Eigenaars (VvE) en een lid van de VvE, [gedaagde], over de betaling van VvE-bijdragen. De VvE heeft [gedaagde] aangesproken op zijn betalingsverplichtingen, aangezien hij een achterstand had van € 5.196,06 op 9 mei 2023. Gedurende de procedure heeft [gedaagde] enkele betalingen verricht, maar de VvE vorderde nog steeds een bedrag van € 1.873,09 aan achterstallige bijdragen, plus wettelijke rente en incassokosten. De VvE vorderde ook toekomstige maandelijkse bijdragen en vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.
Tijdens de mondelinge behandeling op 20 november 2023 was [gedaagde] niet aanwezig, maar zijn vader was wel aanwezig. De kantonrechter heeft in zijn vonnis geoordeeld dat [gedaagde] de verschuldigde VvE-bijdragen moet betalen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] erkende dat hij deze bedragen verschuldigd was, maar dat hij een betalingsregeling wilde treffen, wat de VvE niet accepteerde. De kantonrechter heeft de vordering van de VvE toegewezen, met uitzondering van de toekomstige bijdragen, omdat er onvoldoende aanwijzingen waren dat [gedaagde] deze niet zou betalen.
De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, omdat de VvE voldoende had aangetoond dat deze kosten waren gemaakt. Tot slot is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de VvE, die zijn vastgesteld op € 1.436,48. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.