ECLI:NL:RBAMS:2023:841

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
9730185
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht in rekening gebrachte zorgservicekosten door verhuurder aan huurders

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen huurders en de stichtingen SBB en SWN over onterecht in rekening gebrachte zorgservicekosten. De huurders, vertegenwoordigd door hun gemachtigde, vorderden een terugbetaling van € 180.788,00 aan kosten die SBB hen ten onrechte had aangerekend voor buffetpersoneel en medewerkers van Activiteiten Begeleiding/Sociaal Cultureel Werk over de jaren 2015 tot en met 2021. De huurders stelden dat de huurovereenkomsten en het toepasselijke reglement geen verplichting bevatten om deze kosten te betalen. SBB voerde verweer en stelde dat er wel afspraken waren gemaakt over de kosten, maar de kantonrechter oordeelde dat SBB niet had aangetoond dat er een dergelijke overeenkomst bestond. De rechter concludeerde dat de kosten voor buffetmedewerkers en andere zorgdiensten niet als servicekosten in de zin van het Burgerlijk Wetboek konden worden doorbelast aan de huurders. De kantonrechter oordeelde dat SBB de onterecht betaalde kosten aan de huurders moest terugbetalen, en dat de huurders recht hadden op wettelijke rente over het terug te betalen bedrag. Daarnaast werden de proceskosten aan de zijde van de huurders toegewezen, terwijl de vorderingen van SWN werden afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verhuurders om duidelijke afspraken te maken over servicekosten en de transparantie van kosten aan huurders.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9730185 CV EXPL 22-3393
vonnis van: 21 februari 2023
fno.: 42146

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[gemachtigde] ,

handelend als gevolmachtigde van de huurders van de [naam flat]
wonende te [woonplaats]
eiser in conventie, verweerder in reconventie
nader te noemen: huurders of [eisers]
gemachtigde: mr. R.J. van de Leur
t e g e n

1. de stichting Stichting Brentano Beheer

gevestigd te Amstelveen
nader te noemen: SBB

2. de stichting Stichting Woonzorg Nederland

gevestigd te Amstelveen
nader te noemen SWN
gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie
nader ook te noemen: SBB c.s.
gemachtigde: mr. H.M. Hielkema

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De volgende stukken bevinden zich in het procesdossier:
- de dagvaarding van 5 januari 2022, met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
- het instructievonnis waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- de dagbepaling mondelinge behandeling.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 september 2022. Voor huurders is verschenen de heer [gemachtigde] (hierna: [gemachtigde] ), vergezeld door de gemachtigde. Namens SBB en SWN is verschenen mevrouw [naam 1] (gemachtigde bestuurder), vergezeld door de gemachtigde. Huurders hebben voorafgaand aan de mondelinge behandeling een conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte overlegging nadere producties in het geding gebracht. Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen is besproken. Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
1.1.
SBB is een stichting die seniorenwoningen met service- en dienstverlening beheert en exploiteert. SBB maakt deel uit van de zorginstelling Brentano.
1.2.
SWN is een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 19 Woningwet en richt zich specifiek op de huisvesting van ouderen. SWN is eigenaar van de [naam flat] (hierna ook: [naam flat] ) in [woonplaats] . Er bevinden zich 124 sociale huurappartementen in [naam flat] . De appartementen worden toegewezen via het WMO-loket van de gemeente [woonplaats] , dan wel via WoningNet. De bewoners zijn boven de 55 jaar en de inkomensgrens is gelijk aan die voor sociale huurwoningen.
1.3.
Op 1 januari 2022 hebben SBB en SWN de tussen hen bestaande (hoofd)huurovereenkomst beëindigd. SBB is sindsdien niet meer de beheerder van [naam flat] .
1.4.
Tot 1 januari 2022 golden tussen huurders en SBB huurovereenkomsten met betrekking tot hun woningen in [naam flat] .
1.5.
In de huurovereenkomsten tussen huurders en SBB staat onder meer het volgende vermeld:
“(…) “huurder” die (…) verklaart in huur te hebben genomen woningnummer (…) van [naam flat] (…), respectievelijk te hebben aanvaard het recht tot medegebruik en medegenot van de additionele en recreatieve ruimten met haar inrichting en/of groenvoorzieningen bij en ten behoeve van bovengenoemd perceel, mitsgaders op zich te hebben genomen een afnameverplichting van door verhuurder – nader gespecificeerd in het bij de huurovereenkomst gevoegde huisreglement – in of nabij de woning c.q. genoemde ruimten te verstrekken leveringen en diensten ex artikel 12 van de Huurprijzenwet Woonruimte – hierna te noemen service, zulks onder de navolgende bepalingen en bedingen.
(…)
Artikel 4Prijs
Als tegenprestatie c.q. vergoeding voor het gebruik van de woning met aanhorigheden respectievelijk voor het medegebruik en de genotsrechten van de overige (onroerende) voorzieningen, respectievelijk voor de afname (mogelijkheid) van diensten en leveringen – ongeacht het door huurder(s) al dan niet op prijs stellen daarvan – is door huurder aan verhuurder maandelijks een bedrag verschuldigd, totaal te noemen de prijs. Deze wordt bepaald door verhuurder op de hierna onder artikel 5 aangegeven wijze.
Artikel 5Huurprijs en bijkomende kosten
lid 1 De in het voorgaande artikel bedoelde prijs is als volgt samengesteld, waarbij vermeld de bedragen welke bij het aangaan van deze overeenkomst van toepassing zijn:
a.
huurprijsvoor het enkele gebruik van de woonruimte c.s. en derhalve mede
omvattende de in de aanhef bedoelde voorzieningen aanhorig aan, beschikbaar ten behoeve van dan wel in verband staande met de woning € 499,39
b.
overige betalingsverplichtingen€ 101,19
de algemene en individuele kosten service & dienstverlening _______
c.
prijs€ 600,58
lid 2a De in lid 1 sub a bedoelde huurprijs wordt door de verhuurder gewijzigd overeenkomstig de daarvoor geldende regels; de in lid 1 sub b bedoelde maandelijks (als voorschot) verschuldigde overige betalingsverplichtingen worden door haar jaarlijks respectievelijk periodiek gewijzigd overeenkomstig de daarvoor geldende regel, dan wel op grond van een redelijke calculatie. Een overzicht wordt door verhuurder aan huurder verstrekt na verstrijken van het tijdvak waarop het overzicht betrekking heeft.
(…).”
1.6.
Op de huurovereenkomsten is een reglement van toepassing (hierna: het [naam reglement] ). In het [naam reglement] is onder meer het volgende bepaald:
“(…)
1. Huur en servicekosten
Hierin zijn begrepen de kosten van:
1.1
het gebruik en onderhoud van de flatwoning en de bijbehorende berging
1.2
het onderhoud van de flatwoning voor zover dat ingevolge dit reglement en/of de huur- en dienstverleningsovereenkomst niet voor rekening van de huurder komt
1.3
onderhoud van het gebouw (…) voor zover niet voor rekening van (…) Woonzorg Nederland
1.4
het algemeen beheer en de administratie
1.5
het alarm
1.6
de verwarming (voorschot)
1.7
de levering van warm water
1.8
het vervoer van huisvuil, van flat naar container
1.9
het vuilnisophaalrecht (algemene ruimten)
1.1
het schoonmaken van ramen en zonwering aan de buitenzijde van de woning
1.11
het gebruik van de recreatiezaal en andere voor gemeenschappelijk gebruik aan te wijzen ruimten gedurende de door de verhuurder vast te stellen tijden
1.12
het schoonhouden van de recreatiezaal en de gemeenschappelijke ruimten
1.13
het verlenen van diensten, welke de verhuurder voornoemd in overleg met de Huurderscommissie (zie punt 5) tegen nader vast te stellen vergoeding zal verrichten of zal doen verrichten
1.14
WA- en inboedelverzekering (…).
1.1
Het gebruik en onderhoud van de flatwoning en de bijbehorende berging
(…)
1.11
Gebruik recreatiezaal en andere algemene ruimten
1.11.1
[naam flat] beschikt over een recreatiezaal met buffet, de Salon. Deze ontmoetingsruimte
heeft primair tot doel de huurders de gelegenheid te geven zich prettig met elkaar te kunnen onderhouden. (…).
1.11.2
De salon (recreatiezaal) is voor alle huurders en hun gasten vrij toegankelijk (…). (…). Het buffet is op werkdagen geopend van 10.00 uur tot 13.00 uur en van 14.30 uur tot 17.15 uur.
Tegen betaling zijn diverse dranken en andere consumptieartikelen verkrijgbaar, (…).
(…)
5. Huurderscommissie
In [naam flat] functioneert een commissie, gekozen door en samengesteld uit huurders. Deze Huurderscommissie verricht haar taken in overeenstemming met een afzonderlijk reglement, dat is goedgekeurd door Stichting SBB Beheer. De commissie heeft ten aanzien van het beleid een adviserende functie. (…).”
1.7.
SBB stuurde huurders jaarlijkse servicekosten afrekeningen.
1.8.
Bij uitspraak van 19 april 2019, verzonden op 22 juli 2019, heeft de Huurcommissie op verzoek van [gemachtigde] uitspraak gedaan over zijn woonservicekosten over 2016 en 2017.
1.9.
Per 1 december 2019 heeft de huurderscommissie in [naam flat] haar activiteiten gestaakt.
1.10.
Bij uitspraak van 21 april 2021 heeft de Huurcommissie op verzoek van [gemachtigde] uitspraak gedaan over zijn woonservicekosten over 2019.
1.11.
Bij vonnis van 5 juli 2021 heeft de kantonrechter van deze rechtbank SBB kort gezegd veroordeeld om aan [gemachtigde] en mevrouw [naam 2] (hierna: [naam 2] ) een respectievelijk € 1.408,00 en € 1.921,00 te betalen vanwege door hen over de jaren 2015 tot en met 2019 onverschuldigd betaalde personeelskosten voor de ingezette buffetmedewerkers en medewerkers Activiteiten Begeleiding (AB)/Sociaal Cultureel Werk (SCW).
1.12.
[eisers] hebben op 22 december 2021 conservatoir (derden)beslag laten leggen op de bankrekening van SBB.

Vordering en verweer in conventie

2. Huurders vorderen dat SBB c.s. bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis worden veroordeeld tot betaling van € 180.788,00 en de beslagkosten, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van SBB c.s. in de proceskosten.
3. Aan deze vordering leggen huurders kort gezegd ten grondslag dat SBB aan huurders ten onrechte de kosten voor het buffetpersoneel (over de jaren 2015 tot en met 2021) en de medewerkers AB/SCW (over de jaren 2017 tot en met 2019) in rekening heeft gebracht. [eisers] stellen dat de huurovereenkomsten en het daarin van toepassing verklaarde [naam reglement] geen verplichting voor huurders bevat om deze kosten te betalen. Evenmin is daarover met de huurderscommissie van de Seineflat een nadere afspraak gemaakt. Daarnaast heeft SBB zich de bruto winst van het buffet – die tot 2015 ten gunste van de huurders kwam – toegeëigend. SBB heeft met het buffet winst gemaakt door verkoopprijzen te rekenen die hoger waren dan de inkoopkosten, terwijl SBB op grond van de wet slechts de werkelijk gemaakte kosten bij huurders in rekening mag brengen. Dit betekent volgens huurders dat SBB de genoemde kosten en bruto winst als onverschuldigd aan huurders terug moet betalen.
4. SBB c.s. voeren verweer dat bij de beoordeling aan de orde zal komen.

Vordering en verweer in reconventie

5. SBB c.s. vorderen dat, voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, voor recht wordt verklaard dat het door huurders gelegde conservatoire beslag nietig is, het beslag wordt opgeheven en [eisers] worden veroordeeld in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf datum vonnis.
6. [eisers] voeren verweer dat bij de beoordeling aan de orde zal komen.

Beoordeling

in conventie

Nietigheid dagvaarding?
7. SBB c.s. heeft als meest verstrekkende verweer gevoerd dat de dagvaarding nietig is, omdat (kort gezegd) onduidelijk is of [gemachtigde] in deze procedure zelf als eiser optreedt of alleen als gemachtigde van huurders. Bovendien is volgens SBB c.s. onduidelijk voor welke huurders [gemachtigde] als gevolmachtigde optreedt. In dat verweer wordt SBB niet gevolgd. In de dagvaarding staat duidelijk vermeld dat [gemachtigde] handelt als gevolmachtigde van de huurders van [naam flat] . Op basis van de door [eisers] in het geding gebrachte machtigingen is voldoende duidelijk dat [gemachtigde] in deze procedure optreedt als gevolmachtigde van de in productie 9 bij dagvaarding genoemde huurders. Uit het feit dat [gemachtigde] zelf ook huurder is van [naam flat] , maakt de kantonrechter verder op dat [gemachtigde] in deze procedure tevens voor zichzelf handelt en als eiser dient te worden aangemerkt.
8. Of (zoals SBB c.s. hebben betwist) de vorderingen – waarbij geen onderscheid is gemaakt tussen rechten en verplichtingen van de individuele huurders – kunnen worden toegewezen zoals ingesteld, zal hierna worden beoordeeld. De wijze waarop de vordering is ingesteld, maakt evenwel nog niet dat de dagvaarding onduidelijk is. Niet gebleken is dat SBB c.s. door de wijze waarop de dagvaarding is ingericht in haar belangen is geschaad of wordt belemmerd in het verweer dat zij tegen de ingestelde vorderingen wenst te voeren. Het beroep op nietigheid van de dagvaarding wordt gepasseerd.
Vordering jegens SWN
9. De vorderingen van [eisers] hebben betrekking op de periode van 2015 tot en met 2021 en zijn gebaseerd op de huurovereenkomsten. In die periode was SBB en niet SWN als verhuurder partij bij de huurovereenkomsten. Reeds daarom dienen de vorderingen jegens SWN – waarvoor geen andere grondslag is gesteld – te worden afgewezen. Hetgeen hierna wordt overwogen geldt dan ook alleen ten aanzien van SBB, tenzij anders vermeld.
Personeelskosten medewerkers buffet en AB/SCW
10. Tussen partijen is niet in geschil dat de kosten van de buffetmedewerkers en de medewerkers AB/SCW niet zijn aan te merken als kosten in verband met de bewoning van de woonruimte en daarmee niet als servicekosten in de zin van artikel 7:237 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het betreft hier zogenaamde zorgservice. De kantonrechter stelt voorop dat de kosten van de buffetmedewerkers en de medewerkers AB/SCW slechts aan huurders kunnen worden doorbelast indien en voor zover dat is overeengekomen en – als dat zo is en uitgaande van het feit dat geen splitsing van de huurovereenkomsten in aparte overeenkomsten mogelijk is omdat deze kosten betrekking hebben op het complex waarin de woningen van [eisers] zich bevinden – de overeengekomen kosten een redelijke vergoeding zijn voor de geleverde service (en dus geen niet redelijk voordeel opleveren in de zin van artikel 7:264 lid 1 BW).
11. Partijen zijn het niet eens over de vraag of is overeengekomen dat de personeelskosten voor de buffetmedewerkers en de medewerker AB/SCB bij huurders in rekening mogen worden gebracht. SBB heeft niet gesteld dat een dergelijke afspraak in de huurovereenkomst of het [naam reglement] is gemaakt en die valt daarin ook niet te lezen. In artikel 1.1 van het [naam reglement] staat vermeld wat onder de overeengekomen huur en servicekosten wordt begrepen. Op grond van artikel 1.1.11 van het [naam reglement] wordt daaronder onder meer begrepen de kosten van het gebruik van de recreatiezaal en andere voor gemeenschappelijk gebruik aan te wijzen ruimten gedurende door de verhuurder vast te stellen tijden. In de uitwerking van dat artikel staat onder artikel 1.11.2 van het [naam reglement] weliswaar vermeld dat het buffet op werkdagen is geopend van 10.00 uur tot 13.00 uur en van 14.30 uur tot 17.15 uur, maar niet dat daarvoor personeelskosten bij huurders in rekening worden gebracht, laat staan voor welk bedrag.
12. In artikel 1.1.13 van het [naam reglement] staat verder vermeld dat onder de huur en servicekosten tevens moeten worden begrepen de kosten voor het verlenen van diensten die de verhuurder in overleg met de huurderscommissie tegen nader vast te stellen vergoeding zal verrichten of zal doen verrichten. SBB stelt zich op het standpunt dat overleg tussen partijen als in die bepaling bedoeld in 2015 heeft plaats gevonden. SBB heeft in dit verband een beroep gedaan op notulen van de vergadering van de huurderscommissie van 14 juli 2014, de notulen van een bespreking tussen de Raad van Toezicht van SBB en de huurderscommissie van 6 maart 2015 en de notulen van de vergadering van de Raad van Toezicht van 6 maart 2015. Uit die notulen blijkt weliswaar dat er is gesproken over de hoogte van de door huurders in rekening gebrachte servicekosten. De huurderscommissie vond de servicekosten te hoog en heeft daarom met SBB (naar aanleiding van de begroting voor de servicekosten voor 2015) onder meer gesproken over de inzet van vrijwilligers bij het buffet en beperking van de openingstijden van het buffet om een verlaging van de servicekosten te bereiken, maar uit de notulen blijkt niet dat tussen SBB en de huurderscommissie afspraken zijn gemaakt (in welke zin overleg naar het oordeel van de kantonrechter moet worden begrepen) over de inzet van professionele buffetmedewerkers en de daarvoor aan huurders in rekening te brengen kosten. Uit de enquête die SBB in 2015 onder de huurders heeft gehouden om te kijken of er voldoende draagvlak bestond voor een wijziging van de buffetservice, blijkt een dergelijke afspraak evenmin.
13. SBB heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat tussen partijen is overeengekomen dat de personeelskosten voor de buffetmedewerkers in rekening mochten worden gebracht verder een beroep gedaan op het feit dat deze kosten al jarenlang aan huurders in rekening worden gebracht en huurders daartegen nooit bezwaar hebben gemaakt. Dat rechtvaardigt evenwel nog niet de conclusie dat huurders – onder wie door de jaren heen bovendien verloop heeft plaatsgevonden – daarmee hebben ingestemd. SBB heeft niets in het geding gebracht (te denken valt aan jaarafrekeningen van de servicekosten) waaruit kan worden afgeleid dat SBB huurders op duidelijke wijze heeft gewezen op het feit dat voor de inzet van het genoemde personeel bij hen kosten in rekening werden gebracht en welke kosten dat waren. Reeds daarom kan uit de feitelijke manier waarop partijen in het verleden met de personeelskosten zijn omgegaan geen stilzwijgende aanvaarding en het tot stand komen van een overeenkomst worden afgeleid. Dat [eisers] al die jaren wel de buffetservice hebben genoten, maakt het voorgaande – nu huurders geen keuze hebben gekregen of zij de service wel of niet geleverd wilden krijgen – niet anders.
14. Uit de huurovereenkomst en het [naam reglement] blijkt evenmin dat de inzet van een medewerker AB/SCW als dienst met bijbehorende kosten (expliciet of impliciet) tussen partijen is overeengekomen. De door SBB aangevoerde omstandigheden dat de SCW/medewerker AB sinds september 2016 één uur per week overleg heeft gehad met de secretaris van de huurderscommissie, de SCW/medewerker AB tot en met september 2017 het maandelijks overleg van de huurderscommissie heeft bijgewoond en de kosten van de SCW/medewerker AB in 2017 en 2018 beperkt moeten zijn, kunnen evenmin leiden tot de conclusie dat partijen nadien afspraken hebben gemaakt die er toe strekken dat SBB deze kosten bij huurders in rekening mocht brengen.
15. Het voorgaande leidt er toe dat ook in deze procedure onvoldoende is komen vast te staan dat partijen zijn overeengekomen dat de personeelskosten voor de medewerkers buffet/AB/SCW bij huurders in rekening mochten worden gebracht. Nu SBB geen andere rechtsgrond voor de betaling heeft aangevoerd, hebben [eisers] deze kosten onverschuldigd aan SBB betaald zodat SBB deze aan [eisers] moet terugbetalen en wordt niet toegekomen aan de vraag of de door SBB in rekening gebrachte kosten redelijk zijn. Het in dit verband door SBB gedane beroep op verjaring gaat niet op, aangezien uit de door partijen in het geding gebrachte correspondentie genoegzaam volgt dat de verjaring tijdig is gestuit.
Met het buffet behaalde winst
16. Het voorgaande geldt niet voor de met het buffet behaalde winst, waarvan [gemachtigde] ook terugbetaling c.q. verrekening met betaalde servicekosten vordert. Dit betreft geen levering of dienst in verband met de bewoning van de woonruimte in de zin van artikel 7:237 lid 3 BW en valt dus niet onder de regeling van de servicekosten. Evenmin valt in te zien waarom SBB slechts de werkelijk gemaakte kosten aan huurders in rekening mag brengen. Voor zover [eisers] bedoeld hebben om zich in dat verband te beroepen op artikel 7:264 lid 1 BW, valt niet in te zien waarom de bepalingen van het huurrecht daarop van toepassing zijn nu in de huurovereenkomst niets is afgesproken over de met het buffet te behalen winst. Het stond huurders vrij om wel of niet tegen de bij het buffet aangeboden prijzen consumpties te kopen. Nu [eisers] ingevolge het voorgaande niet bijdragen aan de exploitatiekosten van het buffet, ziet de kantonrechter ook overigens geen reden om te oordelen dat de winst van het buffet met de door [eisers] betaalde servicekosten moet worden verrekend. Dat SBB dit kennelijk in het verleden onverplicht wel heeft gedaan, maakt dat niet anders.
Welk bedrag moet worden terugbetaald?
17. In het door [eisers] als productie 9 in het geding gebrachte overzicht ter onderbouwing van de hoogte van de door hen gevorderde kosten, staat voor de door SBB aan [eisers] in rekening gebrachte personeelskosten over de periode 2015-2021 en door SBB behouden brutowinst over de periode 2015-2020 een totaal bedrag vermeld van € 178.585,00. In dat kader is onduidelijk gebleven waarom [eisers] een totaal bedrag van € 180.788,00 vorderen. In productie 9 is blijkens de cijfers rekening gehouden met de omstandigheid dat SBB de bij [gemachtigde] en [naam 2] in rekening gebrachte personeelskosten over de periode 2015 tot en met 2019 op basis van het vonnis van 5 juli 2021 reeds aan hen heeft terugbetaald. Volgens [eisers] heeft van het totaalbedrag van € 178.585,00 een bedrag van € 39.000,00 betrekking op de door SBB behouden bruto winst. SBB heeft dat bedrag niet weersproken. De slotsom is dan ook dat SBB een bedrag van (€ 178.585,00 -/- € 39.000,00 =) € 139.585,00 aan [eisers] moet terug betalen. De vordering van [eisers] zal tot dat bedrag worden toegewezen. Dit bedrag dient, zoals gevorderd, te worden betaald aan [gemachtigde] als gevolmachtigde van de in productie 9 vermelde huurders waarna [gemachtigde] er op zijn beurt voor dient te zorgen dat de uitgekeerde bedragen bij de betreffende huurders terecht komen. In zoverre valt, anders dan SBB heeft betoogd, niet in te zien waarom SBB bij een veroordelend vonnis geconfronteerd zou kunnen worden met executieproblemen.
Rente en kosten
18. SBB heeft de verschuldigdheid van wettelijke rente over het toe te wijzen gedeelte van de hoofdsom niet betwist. Nu huurders niets hebben gesteld over de datum van verzuim, wordt de wettelijke rente toegewezen vanaf datum dagvaarding.
19. De verschuldigdheid van de gevorderde beslagkosten zijn evenmin betwist. Uit de in het geding gebrachte productie 10 valt op te maken dat met het leggen van het conservatoir beslag kosten van € 356,56 zijn gemoeid, zodat dit bedrag zal worden toegewezen.
20. De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen, aangezien op grond van artikel 611a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een dwangsom niet kan worden opgelegd in geval van veroordeling tot betaling van een geldsom.
21. SBB wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eisers] veroordeeld. [eisers] worden als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van SWN veroordeeld. De proceskosten van SWN worden – gelet op het feit dat sprake is van één gemachtigde voor SWN en SBB, en het verweer grotendeels is gevoerd ten behoeve van SBB – begroot op nihil. De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente is als onweersproken toewijsbaar.

in reconventie

22. Nu geen beslag ten laste van SWN is gelegd, is de namens haar ingestelde vordering reeds daarom niet toewijsbaar. Verder valt niet in te zien dat sprake is van gebreken in het beslagexploit waardoor SBB onredelijk is benadeeld of van schending van artikel 278 Rv. De gevorderde verklaring voor recht dat het gelegde conservatoire beslag nietig is en de vordering tot opheffing van het beslag, worden dan ook afgewezen.
23. SBB en SWN worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, gelet op de nauwe samenhang met de procedure in conventie te begroten op nihil.

BESLISSING

De kantonrechter:
in conventie
jegens SWN
wijst de vorderingen jegens SWN af;
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van SWN tot op heden begroot op nihil;
jegens SBB
veroordeelt SBB om tegen bewijs van kwijting te betalen aan [gemachtigde] , handelend als gevolmachtigde van de in productie 9 genoemde huurders, een totaal bedrag van € 139.585,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf datum dagvaarding tot de dag van voldoening;
veroordeelt SBB in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op:
exploot € 131,18
salaris € 2.778,00 (3 punten (inclusief 1 punt voor het beslagrekest) x tarief € 926,00)
beslagkosten € 356,56
griffierecht € 693,00
-------------
totaal € 3.562,74
voor zover van toepassing inclusief btw;
veroordeelt SBB in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 66,00 aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing inclusief btw;
veroordeelt SBB tot betaling van de wettelijke rente over de onder IV en V genoemde kosten met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige voldoening;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
wijst de vorderingen af;
veroordeelt SBB en WZN in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [eisers] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Brokkaar, kantonrechter, en in het openbaar
uitgesproken op 21 februari 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.