3.1.Feiten en omstandigheden
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Ten aanzien van wat er op 22 oktober 2019 is gebeurd en wat verdachten daarover hebben verklaard
Op 22 oktober 2019 was verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] (
hierna: [medeverdachte]) aan het oppassen op [naam 3] . [medeverdachte] heeft over het bijtincident verklaard dat [naam 3] aan de tafel stond en dat [naam 2] ergens in de kamer lag. Er zaten twee of drie seconden tussen het moment dat verdachte [naam 3] aan tafel zette en [naam 2] hem beet. [naam 2] kwam schuin achter [medeverdachte] vandaan, van rechts, vanuit een smallere doorgang. [medeverdachte] vermoedt dat [naam 2] vanaf zijn kussen kwam, dat lag op een afstand van 2 meter van waar [naam 3] stond. [medeverdachte] zat ongeveer 1 meter van [naam 3] af op het moment dat [naam 2] hem greep. Volgens de door [medeverdachte] getekende plattegrond stond [naam 3] rechts voor hem aan tafel en heeft [medeverdachte] [naam 2] voor het eerst gezien rechts achter [naam 3] . Toen [medeverdachte] zag dat [naam 2] [naam 3] greep, heeft [medeverdachte] “los” geroepen naar [naam 2] . [naam 2] heeft vervolgens [naam 3] losgelaten. [medeverdachte] heeft verklaard dat [naam 2] geen muilkorfplicht had en dat er geen afspraken zijn gemaakt over de aanwezigheid van [naam 2] in het bijzijn van [naam 3] . Over dergelijke afspraken zou worden nagedacht als [naam 3] op de grond zou gaan spelen. Het enkel aan de tafel staan, zoals [naam 3] op de bewuste dag voor het eerst deed, gaf daar volgens [medeverdachte] nog geen aanleiding toe. Volgens [medeverdachte] was er geen aanleiding voor [naam 2] om [naam 3] te bijten.
Verdachte heeft verklaard dat zij [naam 3] aan de tafel heeft gezet, dat zij in de keuken was tijdens het bijtincident en dat zij het bijten zelf niet heeft gezien. Verdachte heeft verder verklaard dat [naam 2] een heel lieve, grote en onstuimige hond was, dat hij [medeverdachte] en haar nooit heeft gebeten, maar dat hij ongeveer twee jaar voor het incident hun andere hond heeft gebeten en zeven jaar voor het incident hun kat heeft gebeten. Ook verdachte heeft verklaard dat er geen afspraken golden over de aanwezigheid van [naam 2] in het bijzijn van [naam 3] ten tijde van het bijtincident.
Ten aanzien van de doodsoorzaak
Uit het schouwverslag blijkt dat [naam 3] in zijn achterhoofd is gebeten door [naam 2] . [naam 3] heeft hierbij schedel en hersenletsel opgelopen met fors bloedverlies. [naam 3] heeft hierdoor zodanige hersenschade opgelopen dat deze niet verenigbaar bleek met het leven. De schouwarts concludeert dat het aangetroffen letsel kan worden verklaard door de opgegeven toedracht.
Ten aanzien van (de voorgeschiedenis van) [naam 2]
De voorzitter van de Hondensportvereniging in [plaatsnaam] heeft verklaard dat [medeverdachte] verschillende trainingen met [naam 2] heeft gevolgd en daarvoor ook diploma’s heeft gehaald. [naam 2] heeft twee gehoorzaamheid cursussen gehaald, waarbij [naam 2] heeft losgelopen op het terrein. [naam 2] was een grote Duitse herder die wel wat dominant was. De voorzitter heeft nooit problemen geconstateerd met [naam 2] .
De dierenarts van [naam 2] heeft verklaard dat hij verdachte en [medeverdachte] ruim 20 jaar als klant bij de dierenkliniek heeft gehad. Hij heeft verklaard dat zij uiterst correct en goed voor hun beesten zorgden. [naam 2] heeft tijdens behandelingen nooit afwijkend of agressief gedrag vertoond. De dierenarts heeft verklaard dat hij geen aanleiding heeft gehad om een muilkorf te adviseren.
Ten aanzien van honden in het algemeen
De aangezochte deskundige (gedragsbioloog en klinisch etholoog) heeft in de schriftelijke beantwoording van de aan haar voorgelegde vragen opgemerkt dat bijtgedrag verschillende oorzaken kan hebben, die gelegen zijn in prikkels, context en achterliggende motivatie. Bepalend voor hoe een hond zijn gedrag in diverse contexten inricht zijn erfelijke factoren, het verloop van de eerste levensfase, de opvoeding (door middel van reguliere en/of specifieke trainingen) en lichamelijke, medische en leefomgevingsfactoren. In de praktijk wordt vooral een verhoogd risico gezien op bijtincidenten op basis van andere factoren dan het al dan niet volgen van een opvoedcursus of training met een hond. Opgemerkt wordt dat het bijtrisico in de basis groter is bij honden die genetisch risicovol zijn en/of op basis van ervaringen in hun eerste levensfase verhoogde kansen hebben op bijten vanuit angst en/of prooivangmotivatie. Opgemerkt wordt ook dat vooralsnog niet is aangetoond dat een katten- of hondenbijtende hond ook mensen zal bijten.
In zijn algemeenheid kunnen in het geval van een Duitse herdershond de eigenschappen van sterke neiging tot najagen en verdedigen de hond minder geschikt maken voor het samenleven met andere huisdieren en kinderen, inclusief baby’s.
Een hond, echter, die verantwoord is geselecteerd, de eerste levensfase goed heeft doorlopen, is begeleid in het tonen van gewenst gedrag, verantwoord wordt gehouden door een eigenaar met een gepaste attitude en met toepassing van voldoende mate van inzicht, kennis en vaardigheid, kan in dezelfde ruimte worden gehouden als een los lopende/kruipende baby. Voorwaarde is dan wel dat de eigenaar of een capabele volwassene aanwezig is en continue aandacht heeft voor de baby en de hond en beide aanstuurt om direct lichamelijk contact te voorkomen, door het gedrag van baby en hond te lezen, aandacht bij beide te houden en proactief situaties aan te sturen en bij te sturen om zo de veiligheid van beide te garanderen en direct lichamelijk contact te voorkomen, door bijvoorbeeld gebruik van een kinderbox, -stoel en hondenhekwerk.
De deskundige heeft ter terechtzitting desgevraagd verklaard dat zij adviseert om een hond nooit alleen te laten met een kind, dat een kind en een hond geen fijne combinatie is, alhoewel dat wel het algemene gevoel is in de maatschappij. In het geval dat een hond in dezelfde ruimte is als een kind, dan moet volgens haar - zoals gerapporteerd - het gedrag van zowel de hond, als het kind in de gaten worden gehouden. Het is niet voldoende om te weten waar de hond is, maar belangrijk is te weten wat hij doet. Volgens haar is dit ook het advies van het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren (LICG).
Op de LICG website zijn tien regels opgenomen voor de veilige omgang tussen kinderen en honden, deze regels heeft de deskundige ook in haar beantwoording van de vragen opgenomen. Uit die regels volgt niet dat een hond en een baby niet in één ruimte kunnen verkeren en volgt ook niet expliciet dat kind (/baby) en hond in een dergelijke situatie voortdurend geobserveerd moeten worden.
De deskundige heeft opgemerkt dat er een contrast is tussen dat wat geadviseerd wordt en dat wat mensen denken dat normaal is bij het hebben en houden van huisdieren. Een hond wordt door de meeste mensen gezien als een gezinslid of kind. Ook bij puppycursussen wordt er wisselend aandacht gegeven aan de veiligheidsaspecten van de omgang tussen honden en kinderen. De deskundige kan zich voorstellen dat als er zich nooit incidenten hebben voorgedaan of langere tijd geen incidenten voordoen, een hondeneigenaar minder alert wordt op signalen, dat er meer wordt vertrouwd op de hond.