ECLI:NL:RBAMS:2023:8383

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
13.245675-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering en toepassing van de Overleveringswet in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 december 2023 uitspraak gedaan in het kader van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de District Court in Koszalin, Polen, op 7 maart 2017. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, die in Polen is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 jaar en 6 maanden. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot overlevering beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de overlevering moet worden geweigerd op basis van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft, waardoor hij gelijkgesteld kan worden met een Nederlander. Dit betekent dat de rechtbank de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf in Nederland kan bevelen, ondanks dat de verjaringstermijn voor de tenuitvoerlegging van de straf in Polen is verstreken. De rechtbank heeft ook overwogen dat het weigeren van de overlevering zou kunnen leiden tot straffeloosheid voor de opgeëiste persoon, wat niet in het belang van de rechtsorde is. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering te weigeren en de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland te bevelen, met een gevangenhouding tot aan de tenuitvoerlegging van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.245675-23
Datum uitspraak: 20 december 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 27 september 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 maart 2017 door
the District Court in Koszalin(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 8 november 2023, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.M. van der Zwan, advocaat te Den Haag en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Bij tussenuitspraak van 22 november 2023 is het onderzoek heropend en geschorst tot 6 december 2023 om de raadsman in de gelegenheid te stellen het gelijkstellingsverweer nader te onderbouwen en de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op te vragen over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de in Polen aan hem opgelegde straf.
De behandeling is met toestemming van partijen in gewijzigde samenstelling voortgezet op de zitting van 6 december 2023, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.M. van der Zwan, advocaat te Den Haag en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak van 22 november 2023

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 22 november 2023. Hierin heeft de rechtbank de grondslag van het EAB, de inhoud van het EAB en de strafbaarheid van het feit al beoordeeld. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Gelijkstelling artikel 6a, negende lid, OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Na de tussenuitspraak van 22 november 2023 is door de verdediging – naast de al eerder overgelegde stukken – een groot aantal stukken overgelegd met betrekking tot de woon- en werksituatie van de opgeëiste persoon. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven. Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de IND over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 28 november 2023 volgt dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht als gevolg hiervan niet zal verliezen. Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De opgeëiste persoon kan dus worden gelijkgesteld met een Nederlander.

5.Verjaring van de tenuitvoerlegging

Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW luidt:
Overlevering van de opgeëiste persoon kan worden geweigerd voor een feit ter zake waarvan naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend, maar wegens verjaring geen vervolging, of, zo de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel, geen bestraffing meer kan plaatshebben.
De rechtbank stelt vast dat de gelijkstelling van de opgeëiste persoon met een Nederlander ertoe leidt dat naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend ten aanzien van het feit waarvoor de opgeëiste persoon in Polen in 2004 is veroordeeld.
De rechtbank stelt vast dat de tenuitvoerleggingstermijn naar Nederlands recht in dit geval 16 jaar is (op grond van artikel 70 en 311 Wetboek van Strafrecht en artikel 6:1:22 Wetboek van Strafvordering). De tenuitvoerleggingstermijn van het vonnis van
the Local Court in Szczecinekvan 5 juli 2004 (II K 212/04) is daarom in 2020 verstreken. Dit betekent dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW van toepassing is. Hetzelfde geldt voor de in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a OLW jo. artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder g, WETS bedoelde facultatieve grond.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van de voornoemde weigeringsgrond. Zij vindt daarbij het volgende van belang. De opgeëiste persoon heeft – na beraad met zijn raadsman en zijn echtgenote – ter zitting uitdrukkelijk de voorkeur uitgesproken voor het ondergaan van de vrijheidsstraf in Nederland, boven de mogelijkheid om de overlevering te weigeren in verband met verjaring naar Nederlands recht. Weigering van de overlevering op grond van verjaring naar Nederlands recht heeft tot gevolg dat de opgeëiste persoon de straf in Nederland niet zal ondergaan. Een weigering zou in dat geval (kunnen) leiden tot straffeloosheid. Dit dient naar het oordeel van de rechtbank te worden voorkomen. Verder zou weigering niet betekenen dat de opgeëiste persoon de straf nooit meer zou hoeven te ondergaan. Zolang de tenuitvoerlegging van die straf naar het recht van Polen niet is verjaard (volgens het EAB in juli 2029), zou de opgeëiste persoon – wanneer hij gebruik maakt van zijn vrij verkeersrechten binnen de Europese Unie – rekening moeten houden met de mogelijkheid dat hij – na aanhouding - door een andere lidstaat van de Europese Unie aan Polen wordt overgeleverd voor de tenuitvoerlegging van de straf aldaar. Tenuitvoerlegging van de straf in Polen zou dan de met tenuitvoerlegging in Nederland nagestreefde sociale re-integratie kunnen doorkruisen.

6.Overname van de in Polen opgelegde gevangenisstraf, artikel 6a OLW

De rechtbank heeft onder 4. van deze uitspraak de opgeëiste persoon gelijkgesteld met een Nederlander in de zin van artikel 6a OLW.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Ingevolge artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW moet de rechtbank beoordelen of er gronden als bedoeld in artikel 2:13, eerste lid, onderdelen c tot en met i, en artikel 2:14, eerste lid, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) zijn waarop de overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf geweigerd kan worden. In dit verband verwijst de rechtbank naar de overwegingen in punt 5. van deze uitspraak over het afzien van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW en artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a OLW jo. artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder g, WETS.
De rechtbank stelt vast dat ook de overige van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden niet in de weg staan aan overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Uit de onder 4. van de tussenuitspraak van 22 november 2023 weergegeven Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet het toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaximum overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het dossier volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische, familiale en taalkundige banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf bevelen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a en 7 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Koszalin(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 van de tussenuitspraak van 22 november 2023 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland, te weten een gevangenisstraf van 1 jaar en 6 maanden, waarvan volgens het EAB nog 1 jaar en 20 dagen resteren.
HEFT OPde – geschorste – overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon].
BEVEELTop grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en A.W.T. Klappe, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 20 december 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.