ECLI:NL:RBAMS:2023:836

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
13/192994-22 (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel; verweer verworpen

Op 16 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Warschau Regionale Hof in Polen. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1990, die in Nederland verblijft. De officier van justitie diende op 7 oktober 2022 een vordering in op basis van artikel 23 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft de behandeling van de vordering op verschillende zittingen voortgezet, waarbij de opgeëiste persoon steeds werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de overlevering niet geweigerd kan worden op grond van artikel 12 OLW, ondanks het verweer van de raadsman dat de dagvaarding niet correct was betekend. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het strafproces en dat hij de instructies omtrent zijn adreswijzigingen had ondertekend. De rechtbank concludeerde dat er geen schending van de verdedigingsrechten was en dat de overlevering kon plaatsvinden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn. De overlevering is toegestaan voor het feit dat is omschreven in het EAB, dat betrekking heeft op oplichting, waarvoor in Polen een vrijheidsstraf van ten minste drie jaren is gesteld. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/192994-22 (EAB I)
RK nummer: 22/4445
Datum uitspraak: 16 februari 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 oktober 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 juli 2022 door
the Warsaw Regional Court(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 november 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat te Breda, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen. Tevens heeft de rechtbank de gevangenhouding onder gelijktijdige schorsing bevolen.
Op 29 november 2022 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gewezen, waarbij het onderzoek is heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de in de tussenuitspraak geformuleerde vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 21 december 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat te Breda, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor bepaalde tijd geschorst in afwachting van de vertaling van de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit.
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 2 februari 2023. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat te Breda, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, inmiddels is verstreken. [1] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor het voortduren van de geschorste overleveringsdetentie. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgment by the District Court of Pruszkówvan 27 maart 2015, referentienummer II K 73/15.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en vijfentwintig dagen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De opgeëiste persoon dient de straf nog geheel te ondergaan. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft primair betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW. De dagvaarding zou door de moeder van de opgeëiste persoon in ontvangst zijn genomen, maar zijn moeder is al sinds 2013 in Nederland. Daarnaast heeft hij ook een telefoonnummer achter gelaten bij de politie, maar daarop is nooit contact met hem gezocht door de politie of justitiële autoriteiten. Er is absoluut geen sprake van het zich willen onttrekken aan de vervolging. Subsidiair verzoekt de raadsman om nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over wie de dagvaarding in ontvangst heeft genomen en of voor die ontvangst is getekend.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden afgezien van toepassing van de weigeringsgrond, omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het strafproces en de adresinstructie heeft gekregen en ondertekend. Reeds daarom bestaat er geen aanleiding om nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Oordeel van de rechtbank
Bij voornoemde tussenuitspraak van 29 november 2022 heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW kan worden geweigerd, omdat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. De rechtbank beschikte echter over onvoldoende informatie om te kunnen beoordelen of zij van gebruikmaking van deze bevoegdheid af kan zien. De rechtbank heeft het onderzoek heropend, teneinde vragen te laten stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Na kennisneming van de aanvullende informatie van 22 november 2022 (waarvan de vertaling dateert van na de voornoemde tussenuitspraak), is de rechtbank van oordeel dat er aanleiding is om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 22 november 2022 volgt dat de opgeëiste persoon tijdens zijn verhoor op 1 december 2014 is gewezen op zijn rechten en plichten en een adres heeft opgegeven. Hij is toen ook gewezen op de verplichting om iedere adreswijziging door te geven en op de gevolgen indien hij dit niet zou doen. Deze instructie heeft hij ondertekend. De oproep voor de zitting is naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres gestuurd.
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De opgeëiste persoon was klaarblijkelijk op de hoogte van het strafproces en, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Het verweer van de raadsman wordt verworpen. Gelet op het bovenstaande ziet de rechtbank geen aanleiding om nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 20, te weten:
oplichting.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Warsaw Regional Court(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 februari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 22 OLW.
2.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.