ECLI:NL:RBAMS:2023:8350

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
C/13/732861 / HA ZA 23-403
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurinkomsten en ongerechtvaardigde verrijking tussen ex-echtgenoten

Op 14 december 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een civiele zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.Q. Potter, en een gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.M. van Agt. De zaak betreft een geschil over huurinkomsten van een vakantiehuis in Frankrijk, dat eigendom is van een rechtspersoon naar Frans recht, waarvan de ex-echtgenoot van de gedaagde de enige bestuurder is. De eiser vordert een bedrag van € 109.528,65 aan huurinkomsten, die volgens hem ten onrechte door de gedaagde zijn ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde en haar ex-echtgenoot de verhuurders waren en dat de huurders de huurpenningen aan hen verschuldigd waren. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake is van ongerechtvaardigde verrijking, omdat de ex-echtgenoot op de hoogte was van de verhuur en de ontvangen huurinkomsten. De vorderingen van de eiser zijn afgewezen, en de eiser is veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die zijn vastgesteld op € 6.037,00. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/732861 / HA ZA 23-403
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 14 december 2023
in de zaak van
[eiser],
gevestigd te [vestigingsplaats] (Zuid-Frankrijk),
eisende partij,
hierna te noemen: de [eiser] ,
advocaat: mr. R.Q. Potter te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. W.M. van Agt te Amsterdam.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van de rechtbank in Amsterdam.
De zaak wordt behandeld door mr. T.T. Hylkema, rechter, en mr. J.M. Eisenhardt als griffier.
Aanwezig zijn:
- mr. Potter, voornoemd,
- [gedaagde] , voornoemd,
- mr. Van Agt, voornoemd.
Partijen hebben op de zitting hun standpunten toegelicht. Vervolgens is de mondelinge behandeling gesloten en heeft de rechtbank op de zitting in aanwezigheid van partijen mondeling uitspraak gedaan.

1.De beoordeling

1.1.
[gedaagde] is van 2004 tot 2021 onder huwelijkse voorwaarden getrouwd geweest met [naam] (hierna: [naam] ). Sinds 2005 hadden zij samen een vakantiehuis in Frankrijk met de naam [naam villa] . De eigendom daarvan was ondergebracht in de [eiser] ; een rechtspersoon naar Frans recht. [naam] was en is enig bestuurder van de [eiser] .
1.2.
Tussen 2015 en 2019 is [naam villa] gedurende periodes verhuurd geweest. Een deel van de huurinkomsten is door de huurders rechtstreeks overgeboekt op de privérekening die [gedaagde] aanhield bij ING Bank.
1.3.
Na de breuk tussen [gedaagde] en [naam] heeft de [eiser] (bij monde van een door [naam] ingeschakelde advocaat) zich op het standpunt gesteld dat dit ten onrechte was en dat deze huurinkomsten toekomen aan de [eiser] . De [eiser] vordert in deze procedure [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 109.528,65 te vermeerderen met rente, buitengerechtelijke incassokosten van € 1.870 en proceskosten.
1.4.
De vraag die in deze zaak dus voorligt, is of [gedaagde] gehouden is de door haar ontvangen huurinkomsten af te staan aan de [eiser] . De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Dit wordt hierna toegelicht.
1.5.
Partijen hebben op de zitting een rechtskeuze gedaan voor Nederlands recht. De rechtbank zal de vorderingen daarom naar Nederlands recht beoordelen.
1.6.
Uit de huurcontracten die zijn overgelegd bij de dagvaarding blijkt dat niet de [eiser] de verhuurder was, maar [gedaagde] en [naam] in persoon. Het feit dat zij de verhuurders waren brengt mee dat de huurders de huurpenningen ook aan hen verschuldigd waren. De vraag is dan op grond waarvan [gedaagde] de door haar ontvangen huurpenningen nu alsnog aan de [eiser] zou moeten betalen. De [eiser] doet in dit kader een beroep op ongerechtvaardigde verrijking.
1.7.
Van ongerechtvaardigde verrijking of onrechtmatig handelen zou slechts sprake kunnen zijn geweest als [gedaagde] het onroerend goed geheel buiten weten van [naam] verhuurde en vervolgens de huurinkomsten in eigen zak stak. Hiervan is niets gebleken. De [eiser] stelt weliswaar dat [naam] maar ten dele van de verhuur op de hoogte is geweest, maar dit is door [gedaagde] gemotiveerd betwist en door de [eiser] niet verder onderbouwd. [naam] staat in de cc van alle e-mails over de verhuur die in deze procedure in het geding zijn gebracht. In deze e-mails staat op welke rekening de verhuurders de huur moesten overmaken. Een deel van de huurinkomsten werd overgemaakt naar de privérekening van [gedaagde] bij ING Bank en een deel naar de en/of-rekening van [gedaagde] en [naam] bij ABN AMRO Bank. Daarnaast heeft [gedaagde] op de zitting toegelicht dat zij in de periode van 2015 t/m 2019 samen met [naam] in [naam villa] woonde, behalve wanneer deze werd verhuurd. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat [naam] precies wist in welke periodes [naam villa] werd verhuurd en dat hij er ook van op de hoogte was naar welke rekeningen de huurpenningen werden overgemaakt. [naam] wist dus van de hoed en de rand. Onder die omstandigheden is geen sprake van ongerechtvaardigde verrijking of van anderszins onrechtmatig handelen van [gedaagde] jegens de [eiser] .
1.8.
De rechtbank wijst daarom de vorderingen van de [eiser] af.
1.9.
De [eiser] is de partij die ongelijk krijgt en zij wordt daarom in de proceskosten veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
2.277,00
- salaris advocaat
3.760,00
(2,00 punten × € 1.880,00)
Totaal
6.037,00.
1.10.
De nakosten worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.

2.De beslissing

De rechtbank
2.1.
wijst de vorderingen af,
2.2.
veroordeelt de [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 6.037,00,
2.3.
veroordeelt de [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als de [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
2.4.
verklaart de hiervoor uitgesproken kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze mondelinge uitspraak is gewezen door mr. T.T. Hylkema en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt.