ECLI:NL:RBAMS:2023:8345

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
AMS 22/5091 en AMS 23/149
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen niet-ontvankelijk verklaring en afwijzing van urgentieverklaring in bestuursrechtelijke woningzaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 22 december 2023, worden de beroepen van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van een bezwaarschrift en de afwijzing van een verzoek tot verlenging van een urgentieverklaring beoordeeld. Eiser, een gehuwde man met drie kinderen, had een medische urgentieverklaring voor een laaggelegen woning, maar deze was van rechtswege vervallen. Eiser had bezwaar aangetekend tegen de brief van de gemeente waarin hij werd geïnformeerd over het verstrijken van de urgentieverklaring, maar de rechtbank verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde dat eiser geen procesbelang had bij het beroep, omdat de urgentieverklaring al was vervallen en er geen nieuwe aanvraag was gedaan.

Daarnaast werd het beroep tegen de afwijzing van het verzoek om verlenging van de urgentieverklaring ongegrond verklaard. De rechtbank concludeerde dat er voldoende aanbod van passende woningen was geweest, maar dat eiser niet tijdig had gereageerd op deze aanbiedingen. De rechtbank volgde het standpunt van de gemeente dat het niet reageren op passende woningen gelijkgesteld kan worden met het weigeren van die woningen. Eiser had ook geen recht op toepassing van de hardheidsclausule, aangezien hij voldoende begeleiding had ontvangen van de gemeente. De rechtbank besloot dat eiser geen gelijk kreeg in beide beroepen en dat hij geen griffierecht of proceskostenvergoeding zou ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 22/5091 en 23/149

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. L. Veenman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. F.M.E. Schuttenhelm).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen het niet-ontvankelijk verklaren van een bezwaarschrift en de afwijzing van het verzoek tot verlenging van de termijn van een urgentieverklaring.
1.2.
Met de bestreden besluiten van 14 september 2022 in de zaak AMS 22/5091 (het bestreden besluit I) en 25 november 2022 in de zaak AMS 23/149 (het bestreden besluit II) op de bezwaren van eiser is verweerder bij die besluiten gebleven.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Met instemming van partijen heeft de rechtbank de zaken gevoegd behandeld in de zin van artikel 8:14 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 6 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Eiser was niet aanwezig.

Totstandkoming van de besluiten

2.1.
Eiser is een gehuwde man die met zijn echtgenote de zorg heeft voor (inmiddels) drie kinderen. Eiser woont in een driekamerwoning op de derde verdieping. Bij besluit van 29 juni 2021 is aan eiser een medische urgentieverklaring verleend op grond van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 (hierna: Hvv) voor een laaggelegen woning zonder trappen of een woning met lift en geschikt voor een gezin met twee kinderen. De verleende urgentieverklaring had een looptijd van 26 weken. Met het besluit van
28 december 2021 wordt de termijn verlengd tot 1 juli 2022. In het besluit is vermeld dat de nieuwe termijn eindigt op 1 juli 2022. Tevens wordt verwezen naar de door eiser op 29 juni 2021 ondertekende bemiddelingsvoorwaarden. In deze bemiddelingsvoorwaarden is onder andere de bepaling opgenomen dat de urgentieverklaring automatisch vervalt als de einddatum verstreken is.
2.2.
Met de brief van 27 juni 2022 heeft verweerder eiser geïnformeerd over het verstrijken van de geldigheidstermijn van de urgentieverklaring. Tegen deze brief is door eiser op 7 juli 2022 bezwaar aangetekend en gevraagd wordt alsnog (opnieuw) de termijn te verlengen. Verweerder heeft met het bestreden besluit I het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard met de overweging dat de urgentieverklaring van rechtswege is komen te vervallen en de brief van 27 juni 2022 niet aangemerkt kan worden als besluit. Van een (nieuw) verzoek om verlenging van de termijn was niet gebleken. Tegen dit besluit richt zich het beroep van 24 oktober 2022 ( AMS 22/5091 ).
2.3.
Het bezwaarschrift van 7 juli 2022 is vervolgens wel door verweerder als een (nieuw) verzoek om verlenging van de termijn aangemerkt. Met het besluit van 13 oktober 2021 heeft verweerder het verzoek om verlenging van de termijn afgewezen. Tegen dit besluit is door eiser weer bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit II is dit bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Volgens verweerder is er voldoende aanbod van passende woningen geweest en zijn er geen geobjectiveerde redenen waarom eiser een passende woning die hij had kunnen krijgen niet heeft aanvaard. Toepassing van de hardheidsclausule acht verweerder niet aan de orde.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder het bezwaar van 7 juli 2022 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard met het bestreden besluit I. Ook beoordeelt de rechtbank of verweerder het verzoek tot verlenging van de termijn van een urgentieverklaring mocht afwijzen met het bestreden besluit II. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.2.
De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

AMS 22/5091

Heeft eiser voldoende procesbelang bij het ingestelde beroep?
4.1.
Eiser stelt dat het bezwaar tegen de brief van 27 juni 2022 ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Volgens eiser is de brief namelijk gericht op een rechtsgevolg, te weten dat de urgentie niet verlengd wordt. De brief van 27 juni 2020 is naar de mening van verweerder niet aan te merken als een besluit, maar als een brief waarin eiser wordt geïnformeerd. Volgens verweerder staat tegen deze brief dan ook geen bezwaar en beroep open. Verweerder voert aan dat er vervolgens alsnog beslist is op een (vermeend) verzoek om verlenging van de urgentietermijn waardoor volgens verweerder de vraag aan de orde is of eiser nog belang heeft bij het beroep van 24 oktober 2022. De rechtbank ziet zich daarom gesteld voor de vraag of eiser voldoende procesbelang heeft bij het voorliggende beroep.
4.2.
Uit vaste rechtspraak vloeit voort dat sprake is van (voldoende) procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling indien het resultaat, dat de indiener van een beroepschrift met het indienen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
4.3.
Het bezwaarschrift van 7 juli 2022 is door verweerder als een (nieuw) verzoek om verlenging van de termijn van de urgentieverklaring aangemerkt. Met het besluit van
13 oktober 2021 heeft verweerder het verzoek om verlenging van de termijn afgewezen. Ook tegen deze afwijzing heeft eiser bezwaar en vervolgens beroep ingesteld. Dit betreft het beroep tegen het bestreden besluit II, dat hierna inhoudelijk behandeld wordt door de rechtbank. Het gewenste resultaat van dit beroep is hetzelfde als van het beroep van 24 oktober 2022, namelijk verlenging van de urgentietermijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van dit laatst genoemde beroep. Het beroep is niet-ontvankelijk.

AMS 23/149

Was het aanbod van passende woningen voldoende?
5.1.
Eiser stelt dat er niet voldoende aanbod is geweest van passende woningen. In oktober 2021 is zijn derde kind geboren en sindsdien komt eiser in aanmerking voor een vierkamerwoning. De aangeboden vierkamerwoningen acht eiser niet passend omdat deze zich naar zijn mening bevonden in een onveilige buurt, namelijk Amsterdam Zuidoost. Eiser wil zijn echtgenote, bekend met angststoornis en depressie, en de kinderen niet blootstellen aan verblijf in een onveilige buurt en heeft daarom niet (tijdig) gereageerd op het aanbod van woningen in deze buurt.
5.2.
Verweerder voert aan dat er wel voldoende aanbod van passende woningen was en wijst hierbij op het onderzoek naar het zoekgedrag van eiser per mei 2022. Uit dat onderzoek blijkt dat er voldoende passende woningen zijn aangeboden, waarop eiser niet (tijdig) heeft gereageerd. Daarnaast voert verweerder aan dat eiser met een urgentieverklaring geen buurten in Amsterdam mag uitsluiten. Verweerder verwijst hierbij naar de bij de urgentieverklaring behorende bemiddelingsvoorwaarden, die eiser heeft ondertekend.
5.3.
De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat er wel sprake was van voldoende aanbod van passende woningen. De gemeente Amsterdam kampt al jaren met een grote schaarste aan (sociale) huurwoningen op de woningmarkt. Deze schaarste leidt tot een strikte toepassing van de voorwaarden die verbonden zijn aan een toegewezen urgentieverklaring. Voorkeur of een sociale wens voor een bepaalde buurt kan gezien deze schaarste niet worden meegenomen bij het reageren op het aanbod van woningen. De urgentieregeling is er namelijk voor om een urgent huisvestingsprobleem op te lossen. Daarbij wordt elke passende woning in elke buurt in Amsterdam geacht welkom te zijn. Ook is in de bemiddelingsvoorwaarden die eiser heeft ondertekend, expliciet opgenomen dat het noodzakelijk is dat eiser reageert op passende woningen in meerdere stadsdelen in Amsterdam en dat hij hierbij geen buurten in Amsterdam mag uitsluiten. Uit het dossier blijkt dat meerdere passende woningen zijn aangeboden. Niet alle woningen bevonden zich overigens in Amsterdam Zuidoost, zo zijn er ook woningen in onder meer Amsterdam Noord aangeboden. Nadat de urgentie al een keer was verlengd, zijn er bovendien ook voldoende vierkamerwoningen voorbij gekomen, waar eiser nota bene op nummer 1 stond. De medewerkster van verweerder die eiser begeleidde heeft eiser daar ook nog op gewezen per e-mail. Naar het oordeel van de rechtbank is er voldoende passend aanbod geweest en had eiser een grote kans om een passende woning te verkrijgen. Verweerder was niet gehouden de urgentie nogmaals te verlengen, en het vervallen van de urgentie komt in dit geval dan ook voor rekening en risico van eiser. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van een weigering van een concreet aanbod?
6.1.
Op grond van artikel 2.6.10, eerste lid onder d van de Hvv kan een urgentieverklaring worden ingetrokken indien eiser een woonruimte heeft geweigerd die past binnen het zoekprofiel. Eiser stelt dat er geen sprake is geweest van weigering van een concreet aanbod en er daarom aanleiding bestaat om de urgentieverklaring te verlengen.
6.2.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het niet reageren op passende woningen gelijk kan worden gesteld met het weigeren van die woningen. Verweerder heeft geconstateerd dat er in totaal zeker vijf woningen zijn geweest waarvoor eiser in aanmerking had kunnen komen, waarop eiser om uiteenlopende redenen niet (tijdig) heeft gereageerd. Door niet (tijdig) te reageren op een passend aanbod volgt er inderdaad geen concreet aanbod. Maar dat is het gevolg van het handelen van eiser, niet omdat er onvoldoende aanbod zou zijn van passende woningen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom sprake van een weigering van een concreet aanbod van passende woningen waardoor verweerder het verzoek tot verlenging van de termijn van een urgentieverklaring mocht afwijzen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Hardheidsclausule
7. Op zitting is naar voren gekomen dat eiser zich beroept op de hardheidsclausule. In dit kader stelt eiser dat hij geen adequate begeleiding heeft gehad bij het reageren op passende woningen. Los van de vraag of eiser een beroep op de hardheidsclausule toekomt in de situatie van een verlenging van de urgentieverklaring, gelet op de tekst van artikel 2.6.11 van de Hvv, volgt de rechtbank eiser hierin niet. De medewerkster woonurgentie van verweerder heeft eiser meerdere e-mails over woningen doorgestuurd waarop eiser kon reageren. Daarbij zaten ook vierkamerwoningen en zelfs één vijfkamerwoning in Amsterdam Noord. Bovendien heeft de medewerker in deze e-mails eiser erop gewezen dat hij moet reageren op alle buurten in Amsterdam en heeft zij hem ook gewaarschuwd voor het vervallen van zijn urgentieverklaring. Uit het dossier komt het beeld van een betrokken medewerker naar voren die eiser juist goed heeft begeleid. Daarnaast kan eiser twee jaar na het vervallen van de urgentieverklaring een nieuwe aanvraag indienen op grond van artikel 2.6.5, eerste lid onder g van de Hvv, dus op 1 juli 2024. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep tegen het bestreden besluit I is niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit II is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep in AMS 22/5091 niet-ontvankelijk en het beroep in
AMS 23/149 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.W. Franssen, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C.M. Schilder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.