ECLI:NL:RBAMS:2023:8341

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
13-218906-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling, opzettelijke vrijheidsberoving en diefstal met geweld door verdachte en mededaders

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 29 december 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, opzettelijke vrijheidsberoving en diefstal met geweld. De feiten vonden plaats op 5 juli 2023 in Amsterdam, waar de verdachte samen met twee anderen het slachtoffer met een mes heeft gedwongen in een auto te stappen. Vervolgens is het slachtoffer naar een woning gebracht, waar hij mishandeld werd en zijn persoonlijke bezittingen, waaronder AirPods en geld, zijn gestolen. De rechtbank oordeelt dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan de gepleegde feiten en dat er geen actie is ondernomen om het geweld of de diefstal te stoppen. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van 105 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 80 uur. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die het slachtoffer is van de gepleegde feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummer: 13/218906-23
Parketnummer vordering tenuitvoerlegging: 13/183545-20
Datum uitspraak: 29 december 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2003,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 december 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. P.L.J. Smit, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E. Bruijn, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van wat mevrouw [persoon 1] van Reclassering Nederland naar voren heeft gebracht.
Tevens heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen de advocaat mr. E.P.H. van Esser namens de benadeelde partij [persoon 2] naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 5 juli 2023 in Amsterdam in vereniging met anderen heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1:het opzettelijk [persoon 2] van zijn vrijheid beroven en beroofd houden;
Feit 2:het met geweld stelen van een tas en/of AirPods en/of € 300,- en/of schoenen van [persoon 2] ;
Feit 3:het mishandelen van [persoon 2] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ivan dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.
3.Waardering van het bewijs
3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangever [persoon 2] , waarbij geweld tegen aangever is gebruikt. Niet kan worden bewezen dat aangever daarbij is gefilmd of dat hij is geschopt of getrapt tegen of in zijn buik.
Met betrekking tot feit 2 vindt de officier van justitie bewezen dat verdachte samen met anderen de tas en de AirPods van aangever heeft gestolen. Niet kan worden bewezen dat verdachte deze diefstal met geweld heeft begaan of dat hij het geldbedrag en de schoenen heeft gestolen. De officier van justitie heeft daarom verzocht verdachte van deze onderdelen vrij te spreken.
De officier van justitie stelt zich ten aanzien van feit 3 op het standpunt dat kan worden bewezen dat verdachte aangever samen met anderen heeft mishandeld.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman verzocht verdachte vrij te spreken van de geweldshandelingen, omdat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte daarvoor verantwoordelijk kan worden gehouden.
Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsman verzocht verdachte vrij te spreken van de diefstal van de tas en de AirPods. Verdachte heeft deze goederen enkel voorhanden gehad. Dit is onvoldoende om hem te veroordelen voor de diefstal van deze goederen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn — ook in hun onderdelen — telkens slechts gebruikt voor het bewijs van dat feit of die feiten waarop zij blijkens hun inhoud in het bijzonder betrekking hebben.
Ten aanzien van feiten 1, 2 en 3
1.
Een proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever [persoon 2] met nummer PL1300-2023150888-13 van 5 juli 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] , doorgenummerde pagina’s 22-28.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 2] , zakelijk weergegeven:
Vandaag was ik in Amsterdam Zuid, ik werd van achteren vastgepakt en ik kreeg een machete op mijn keel. Ik werd door twee personen NN1 en NN2 vastgepakt.
NN1 zei tegen mij dat ik mee moest lopen naar de auto. NN1 hield mij op dat moment vast, hij had zijn rechterhand om mijn nek heen en in zijn hand hield hij het mes vast. Door hoe NN1 mij vasthield en de dreiging van het mes zag ik geen mogelijkheid om weg te komen.
Ik had op dat moment een Gucci tas in mijn hand en deze pakte NN2 van mij af. In mijn Gucci tas zaten mijn AirPods en briefgeld (1x briefje 50,- euro). Op mijn Gucci tas, het geld en de AirPods na heb ik de spullen weer teruggekregen.
Ik moest toen plaatsnemen in een Peugeot, grijs van kleur. Ik zag dat er nog een derde persoon bij was betrokken, NN3.
NN1 stapte achter het stuur, NN2 stapte voorin naast de bestuurder en NN3 zat naast mij achterin de auto. NN1 reed meteen weg, NN3 sloeg mij eerst met een platte hand en later met zijn vuist. Hij sloeg mij continu op mijn gezicht.
Opmerking verbalisanten: Wij zien om het rechteroog van het slachtoffer een rode/blauwe verkleuring tevens wat verdikt.
Telkens als wij moesten stoppen voor een stoplicht zag ik dat NN1 zich omdraaide en mij dan ook sloeg. Ik zag dat hij mij met een platte sloeg, hij sloeg mij in mijn gezicht. NN3 heeft mij ook een keer geslagen, dit was ook met platte hand.
NN1 zei tegen de anderen dat ze ervoor moesten zorgen dat ze de deuren goed dicht moesten houden. Ik hoorde NN1 zeggen dat ik geluk zou hebben als ik nog het daglicht zou zijn, tevens zei dat ik geluk zou hebben als ik er levend uit zou komen.
Na ongeveer 5 à 10 minuten zag ik dat wij met de auto stopten. Op het moment dat ik uitstapte gaven NN1 en NN2 klappen in mijn gezicht. De een deed het met een platte hand en de andere met zijn vuist.
We zijn toen met zijn vieren de woning ingegaan. NN1 zei tegen mij dat ik mijn schoenen uit moest doen. NN1 gaf aan dat hij de schoenen nam. Ik moest mijn jas uitdoen. Ik werd toen ook weer door alle drie de personen geslagen. Ik kreeg van alle drie vuistslagen in mijn gezicht. Deze vuistslagen deden mij erg veel pijn. NN1 sloeg mij meerdere keren in mijn gezicht en op mijn arm. Ik voelde continu veel pijn aan mijn gezicht en aan mijn arm.
Ik moest vervolgens mijn kleren uitdoen van NN1, dit heb ik ook gedaan. Ik moest eerst mijn trui uitdoen en toen mijn broek.
Tijdens het verblijf in de woning heeft NN2 mijn telefoon bekeken en moest ik van NN2 de code van de Rabobankapp geven. Door de gehele situatie heb ik de code van de Rabobank App gegeven. Ik hoorde NN2 zeggen: ‘hij heeft 250,- euro op zijn bank’. Ik hoorde NN1 vragen “heb je het geld naar jezelf gestuurd”, ik hoorde dat NN2 zei dat hij dit had gedaan.
Ik moest met NN1, NN2 en NN2 meelopen en toen werd ik vanuit de woning naar een andere auto gebracht. Ik zag dat ik in een Peugeot met kenteken [kenteken 1] moest stappen. Ik hoorde NN1 zeggen dat als ze mij hadden afgezet, dat ze NN2 en NN3 ook moesten afzetten. NN2 en NN3 zijn ook nog uitgestapt bij mijn adres.
2.
Een proces-verbaal van verhoor aangever [persoon 2] van 7 juli 2023 met nummer 18185763, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 3] en [opsporingsambtenaar 4] , met als bijlage drie foto’s, doorgenummerde pagina’s 43-49.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 2] , zakelijk weergegeven:
O: Wij, verbalisanten, tonen de aangever als eerste foto 1, waarop de verdachte [medeverdachte 1] afgebeeld staat.
A: Hij bestuurde de auto waarin ik werd meegenomen.
O: Wij, verbalisanten, tonen de aangever foto 3 waarop de verdachte [medeverdachte 2] afgebeeld staat.
A: Ja, dit is de tweede persoon die bij het bowlingcentrum een mes had. Dit is de jongen die het mes op mijn keel zette. Deze persoon zei tegen mij; ‘
je moet meewerken anders ga je geen daglicht meer zien’.
3.
De verklaring die verdachte op de zitting van 15 december 2023 heeft afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik was erbij, ook in de woning. Ik heb de oortjes weggenomen en ik heb ze in mijn zak gestoken. Ik zat samen met het slachtoffer achterin de auto. Het klopt dat ik toen € 120,- overgemaakt heb gekregen van verdachte [medeverdachte 2] . Het klopt ook dat ik erbij was toen het slachtoffer naar huis werd gebracht door [persoon 3] .
4.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 19 september 2023 met nummer 2023150888, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 5] en [opsporingsambtenaar 6] , doorgenummerde pagina’s 4 018–4 025.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [verdachte] , zakelijk weergeven:
Ik was erbij. Ik zag een van de jongens met een groot mes naar de jongen lopen. Ik hoorde de jongen met het mes tegen de jongen die we zochten zeggen dat hij mee moest komen naar de auto. In de auto heeft de jongen die we zochten een tik gekregen van de chauffeur. In de woning kreeg de jongen klappen. Ik zag twee oortjes liggen en ik heb ze meegenomen. Ik heb gezien dat hij een paar tikken heeft gehad. Hij moest zijn jas en shirt uit doen.
5.
Een proces-verbaal van bevindingen van 25 juli 2023 met nummer 2023150888, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 7] , doorgenummerde pagina’s 194-202.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van bovengenoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergeven:
Bij verdachte [medeverdachte 2] is een iPhone 8 met goednummer 6370166 in beslag genomen met telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Ik heb de telefoon onderzocht. Ik tref een chat aan met een contactpersoon opgeslagen onder de naam . [naam] , gebruik makend van telefoonnummer [telefoonnummer 2] . Uit de chat blijkt dat [medeverdachte 2] het eerder ontvangen filmpje van slachtoffer [persoon 2] doorstuurt naar . [naam] . [medeverdachte 2] zegt dat ze de man op het filmpje kunnen pakken voor een beloning, omdat de man het nichtje van ‘die gasten’ gewelddadig heeft beroofd. [medeverdachte 2] denkt dat ze hem zelf even meetrekken en gewoon af kunnen leveren als een cadeautje.
6.
Een proces-verbaal van bevindingen van 27 september 2023 met nummer 18480014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 8] , doorgenummerde pagina’s 182-184.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van bovengenoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergeven:
Het is aannemelijk dat [verdachte] degene is die in de telefoon van [medeverdachte 2] (met nummer [telefoonnummer 1] ) de “. [naam] ” genoemd wordt (met nummer [telefoonnummer 2] ).
7.
Een proces-verbaal van bevindingen van 5 juli 2023 met nummer PL1300-2023150888-15, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 9] en [opsporingsambtenaar 10] , doorgenummerde pagina’s 7-9.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van bovengenoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergeven:
Op 5 juli 2023 zagen wij [persoon 2] staan. Wij zagen dat de rechter zijkant van het gezicht van [persoon 2] rood en een beetje opgezwollen was. Wij zagen dat hij aan de rechterzijde van zijn nek een rode kras had. Wij zagen dat hij een kleine rode snede op zijn onderlip had.
8.
Een proces-verbaal van bevindingen van 18 juli 2023 met nummer 18226818, in de wettelijk vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 3] , doorgenummerde pagina’s 98-104.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van bovengenoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergeven:
Ik, verbalisant, bekeek de camerabeelden van de portieken van de woonflat [adres 2] .
Ik heb de verdachten herkend aan de hand van hun gelijkenis met de camerabeelden van de [adres 3] van 5 juli 2023. De verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en NN3 zijn te herkennen aan de camerabeelden van de [adres 3] .
Op de camerabeelden van [adres 2] is te zien dat de verdachten omstreeks 19.33 uur bij portiek 3 aankomen van de woonflat. Om 19.33 uur is te zien dat [medeverdachte 2] aan komt lopen en een sleutel in het slot van de portiek stopt. Verdachten [medeverdachte 1] en NN3 komen aanlopen met het slachtoffer. Daarnaast is zichtbaar dat de achterste, later blijkt dit [medeverdachte 1] te zijn, een slaande beweging naar het hoofd van het slachtoffer maakt. Zichtbaar is dat NN3 een zwarte tas in zijn linkerhand draagt, wat vermoedelijk de heuptas van het slachtoffer is die het slachtoffer op de beelden van de [adres 3] in zijn linkerhand droeg.
Rond 20.00 uur is te zien hoe het viertal weer portiek 3 in komen lopen. Te zien is hoe het slachtoffer (nu met jas uit), NN3 en [medeverdachte 2] het portiek uit lopen.
Ten aanzien van feit 1
9.
Proces-verbaal van bevindingen van 5 juli 2023 met nummer PL1300-2023150888-4, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 11] en [opsporingsambtenaar 12] , doorgenummerde pagina’s 4-6.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van bovengenoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven:
Op 5 juli 2023 zag ik een voertuig met kenteken [kenteken 2] . Ik zag dat er een persoon uit het voertuig stapte, die later bleek te zijn [medeverdachte 1] .
10.
Een proces-verbaal van bevindingen van 25 juli 2023 met nummer 18257679, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 5] en [opsporingsambtenaar 13] , met als bijlage verschillende foto’s van de woning [adres 2] , doorgenummerde pagina 191.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van bovengenoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergeven:
De foto’s betroffen een tweetal genomen in de woning aan [adres 2] . Wij, verbalisanten tonen [persoon 2] de foto’s die bij dit verbaal zijn gevoegd. Op de vraag of hij deze woning herkende als de woning waarin hij is vastgehouden, antwoorde [persoon 2] vrijwel direct dat hij de woning herkende als zodanig.
Ten aanzien van feit 2
11.
Een proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres 4] ) van 18 oktober 2023 met nummer PL1300-2023150888-28, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 14] en [opsporingsambtenaar 15] , doorgenummerde pagina’s 126-128.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van bovengenoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergeven:
In het voertuig, een grijze Chevrolet Matiz met kenteken [kenteken 2] , troffen wij op de vloer aan de passagierszijde 2 schoenen aan.
Ten aanzien van feiten 1 en 2
12.
Een proces-verbaal van bevindingen van 6 juli 2023 met nummer 2023150888, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 2] , doorgenummerde pagina’s 16-21.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van bovengenoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergeven:
[persoon 2] verklaarde tijdens het doen van aangifte dat de verdachte die hij NN2 noemt in zijn aangifte via zijn telefoon een bedrag van 250,- euro had overgemaakt naar het rekeningnummer van NN2. [persoon 2] heeft hiervan een afschrift aan mij verstrekt, zie navolgende afbeelding.
Ten aanzien van feiten 1 en 3
13.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 5 juli 2023 met nummer PL1300-2023150888-2, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 16] , doorgenummerde pagina’s 50-53.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [getuige] , zakelijk weergegeven:
Op 5 juli 2023 was ik met [persoon 2] in de [adres 3] . Drie jongens pakten [persoon 2] . NN1 deed zijn rechterhand om [persoon 2] zijn nek en had een mes in zijn linkerhand. NN2 en NN3 pakten allebei een schouder van [persoon 2] vast. Ik hoorde NN2 zeggen: meekomen en stap in die auto. Ik zag dat alle drie de jongens [persoon 2] bleven vasthouden. Ik zag dat ze de achterdeur van een grijze, kleine auto opendeden. Ik zag dat NN1 mijn vriend [persoon 2] meenam op de achterbank. Ik zag dat NN2 achter het stuur ging zitten. Ik zag dat NN3 op de passagiersstoel voorin ging zitten. Ik zag dat het kenteken van de auto [kenteken 3] was.
3.3.2.
Bewijsmotivering feiten 1, 2 en 3
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich samen met een of meer anderen schuldig heeft gemaakt aan feiten 1, 2 en 3.
Partiële vrijspraak feit 1, feit 2 en feit 3
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat niet uit het dossier blijkt dat verdachte en zijn mededaders aangever hebben gefilmd (feiten 1 en 2) en in/tegen de buik van aangever hebben geschopt (feiten 1, 2 en 3).
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte en zijn mededaders een vuurwapen hebben getoond en/of voornoemd vuurwapen tegen zijn hoofd hebben gedrukt en daarbij hebben gezegd ‘Als je het iemand vertelt dan krijg je een kogel door je kop’ (feiten 1 en 2). Weliswaar zijn op het vuurwapen DNA-sporen aangetroffen die een match zijn met het DNA-profiel van verdachte, maar op het wapen zijn ook DNA-sporen van aangever gevonden. Verdachte en aangever hebben verschillend over het vuurwapen verklaard, waardoor de rechtbank niet kan vaststellen dat het wapen door verdachte is gebruikt om te dreigen. Verdachte wordt van deze onderdelen vrijgesproken.
Bewezenverklaring feiten 1, 2 en 3
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen onder 3.3.1., kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangever (feit 1), aan een diefstal met geweld van de tas, de AirPods, een geldbedrag van € 300,- en de schoenen van aangever (feit 2) en aan de mishandeling van aangever (feit 3).
De rechtbank stelt op basis van deze bewijsmiddelen vast dat verdachte deze feiten samen met anderen heeft uitgevoerd en daartoe nauw en bewust met hen heeft samengewerkt. Ten aanzien van feiten 1 en 3 is derhalve sprake van medeplegen. Ten aanzien van feit 2 is de diefstal tezamen en in vereniging gepleegd.
Met betrekking tot feit 1 is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte als medepleger de geweldshandelingen behorend bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving heeft begaan. Ten aanzien van feit 2 is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte als medepleger alle goederen zoals ten laste gelegd heeft gestolen en dat hij daarbij geweld heeft toegepast. De rechtbank overweegt hiertoe dat verdachte bij beide feiten nauw en bewust heeft samengewerkt met zijn mededaders. De rechtbank is van oordeel dat de wederrechtelijke vrijheidsberoving, de diefstal van de goederen en het daarbij toegepaste geweld op basis van de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien kunnen worden aangemerkt als één (langdurige) aanval, gezamenlijk gepleegd door verdachte en zijn mededaders. Niet is gebleken dat verdachte actie heeft ondernomen om het geweld of de diefstal van de goederen tegen te houden. Integendeel, verdachte heeft bekend dat hij betrokken is geweest bij het voorval. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte van het begin tot het einde bij het voorval aanwezig is geweest. Ook heeft verdachte verklaard dat hij de AirPods van aangever heeft weggenomen en blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte de tas van aangever bij zich heeft gehad. Verdachte heeft daarmee een voldoende significante en wezenlijke bijdrage aan het geheel gehad. Niet is vereist dat verdachte elke handeling zelf heeft begaan.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van
de onder 3.3.1. opgenomen bewijsmiddelen, waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn opgenomen, bewezen dat verdachte
Feit 1
op 5 juli 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [persoon 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door
- die [persoon 2] vast te pakken bij zijn nek en/of schouder(s), en
- die [persoon 2] een mes tegen zijn nek te drukken/houden, en
- die [persoon 2] in een (personen)auto (kenteken: [kenteken 3] ) te dwingen en
- die [persoon 2] vast te houden in voornoemde (personen)auto en (terwijl die [persoon 2] werd vastgehouden in voornoemd voertuig) te slaan/stompen in/op/tegen zijn gezicht en/of hoofd en/of (tijdens) voornoemde handelingen te zeggen "je moet meewerken anders ga je geen daglicht meer zien" en/of dat die [persoon 2] geluk zou hebben als hij er levend uit zou komen, en
- die [persoon 2] naar een woning ( [adres 2] ) te brengen en vervolgens in de portiek van vernoemde woning die [persoon 2] tegen zijn hoofd te stompen/slaan en die [persoon 2] in voornoemde woning vast te houden, en
- die [persoon 2] in voornoemde woning bevelen zijn kleding uit te trekken, en
- de telefoon van die [persoon 2] af te pakken en die [persoon 2] te dwingen de code van zijn Rabobankapp af te geven, en
- die [persoon 2] in een (personen)auto (kenteken: [kenteken 1] ) te dwingen, en
- die [persoon 2] vast te houden in voornoemde (personen)auto;
Feit 2
op 5 juli 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een tas en AirPods en een geldbedrag (50 euro en 250 euro) en schoenen, die aan [persoon 2] , toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld tegen die [persoon 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken door
- die [persoon 2] vast te pakken bij zijn nek en/of schouder(s), en
- die [persoon 2] een mes tegen zijn nek te drukken/houden, en
- die [persoon 2] te slaan/stompen in/op/tegen zijn gezicht en/of hoofd, en
- de telefoon van die [persoon 2] af te pakken en die [persoon 2] te dwingen de code van zijn Rabobankapp af te geven;
Feit 3
op 5 juli 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, [persoon 2] heeft mishandeld door die [persoon 2]
- vast te pakken bij zijn nek en/of schouder(s), en
- een mes tegen zijn nek te drukken/houden, en
- te slaan/stompen in/op/tegen zijn gezicht en/of hoofd en/of arm(en).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregel

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht het volwassenenstrafrecht toe te passen. Zij heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie als bijzondere voorwaarden verzocht een meldplicht, een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, een ambulante behandeling, het hebben van een dagbesteding, schuldhulpverlening en een contactverbod met aangever op te leggen. Zij heeft daarbij gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De officier van justitie heeft verder een taakstraf van 180 uur gevorderd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet passend is als verdachte opnieuw de gevangenis in zou moeten. De verdediging vindt een voorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf meer passend.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft schuldig gemaakt aan mishandeling, opzettelijke vrijheidsberoving en diefstal met geweld. Samen met twee anderen heeft hij het slachtoffer met een mes gedwongen in een auto te gaan zitten, waarna ze hem naar een woning hebben gebracht. Gedurende deze rit en in de woning hebben verdachte en zijn mededaders het slachtoffer mishandeld. Daarnaast hebben ze verschillende spullen van het slachtoffer gestolen en hem gedwongen zijn kleding uit te doen. Door zo te handelen heeft verdachte een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en zijn gevoel van veiligheid. Voor het slachtoffer, die ten tijde van deze feiten slechts 16 jaar oud was, is dit een zeer beangstigende en ingrijpende gebeurtenis geweest. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen ondervinden van wat hen is overkomen. Dit blijkt ook uit de toelichting bij de vordering tot schadevergoeding. Verdachte heeft er bovendien blijk van gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen.
Persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 14 november 2023 blijkt dat verdachte eerder voor diefstallen in vereniging en opzetheling is veroordeeld. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 30 november 2023 en van hetgeen de reclasseringswerker [persoon 1] op de zitting naar voren heeft gebracht. Hieruit blijkt dat de Reclassering adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen. Er zijn aanwijzingen voor ondoordacht en impulsief gedrag. Verdachte lijkt zich afwachtend en vermijdend op te stellen als hij wordt geconfronteerd met probleemsituaties. Verder lijkt hij over weinig vaardigheden te beschikken om praktische zaken te regelen. De reclasseringswerker voegt toe dat verdachte impulsieve beslissingen neemt.
Verdachte loopt op dit moment in een schorsingstoezicht bij de Reclassering. Zijn houding is niet altijd coöperatief. Desondanks zijn er nog mogelijkheden om het recidiverisico in te perken. De Reclassering adviseert het huidige plan van aanpak voort te zetten. Detentie voor een langere periode zou negatieve consequenties kunnen hebben voor de huidige ingezette trajecten, ook al verlopen deze trajecten wisselend. De reclasseringswerker licht toe dat het huidige toezicht bij de volwassen Reclassering loopt en dat het toezicht met een pedagogische insteek is overgenomen van de William Schrikkergroep. Zij benoemt dat het voor verdachte schadelijk kan zijn als hij in een Penitentiaire Inrichting (P.I.) wordt geplaatst. Plaatsing in een Justitiële Jeugd Inrichting (J.J.I.) zou meer passend zijn.
De Reclassering adviseert de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen: een meldplicht, een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, een ambulante behandeling, het hebben van dagbesteding en het meewerken aan schuldhulpverlening. De reclasseringswerker verzoekt op de zitting aanvullend deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Zij licht toe dat een passende benadering van verdachte ook door de volwassen Reclassering kan worden verzorgd.
Jeugdstrafrecht
De rechtbank is van oordeel dat alles afwegende het jeugdstrafrecht niet dient te worden toegepast. Wel zal de rechtbank bij de hoogte van de op te leggen straf rekening houden met het feit dat de keuze wel of geen toepassing van het jeugdstrafrecht niet een duidelijk uitgemaakte zaak is. De rechtbank is op basis van het navolgende tot haar beslissing gekomen.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de ernst van het feit en de omvang van het strafblad geen wettelijke criteria zijn bij de beoordeling of het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast. Het gaat om de persoonlijkheid van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het jeugdstrafrecht onder meer is ingevoerd om verdachten waarbij sprake is van een onvoltooide ontwikkeling, ook als er sprake is van een ernstig feit en/of omvangrijk strafblad, nog te kunnen laten profiteren van een aanpak waarbij naast vergelding en normhandhaving ook en vooral behandeling gebaseerd op een pedagogische aanpak voorop staat. De verwachting is dat op deze wijze de kans op recidivevermindering groter is dan bij louter en alleen afstraffen. Het gaat daarbij niet alleen om verdachten die qua ontwikkeling jonger ogen dan achttien jaar, maar uitdrukkelijk ook om verdachten die qua ontwikkeling leeftijdsadequaat (18-22 jaar) ogen.
Voor deze verdachte geldt dat hij qua ontwikkeling leeftijdsadequaat oogt. De omstandigheden waaronder het feit is begaan duiden op een ondoordacht impulsieve actie die passend is voor jongvolwassen die qua denkpatroon nog niet voldoende zijn uitontwikkeld. In die zin kan worden gekozen voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De vraag is echter of er bij de door de reclassering voorgestelde voorwaarden en behandeling om recidivevermindering te bevorderen er sprake is van een specifieke pedagogische aanpak. Ter zitting is de Reclassering uitgebreid bevraagd over de voorgestelde bijzondere voorwaarden en ingezette interventies. Daaruit is een beeld naar voren gekomen dat er geen sprake is van een specifiek toezicht, begeleiding en interventies die toegesneden zijn op jeugdigen en dus afwijken van het gebruikelijke aanbod bij volwassenen. Vanuit de Reclassering is wel aangevoerd dat bij een tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke detentiestraf een J.J.I. vanuit pedagogisch oogpunt de voorkeur heeft boven een P.I. De rechtbank overweegt ten aanzien van dit aspect dat de op te leggen duur van de detentiestraf van dien aard is dat daarin nauwelijks sprake zal zijn van een effectieve pedagogische beïnvloeding. Dit alles leidt er toe dat niet wordt gekozen voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Ook de indruk die verdachte maakte op de terechtzitting heeft een rol gespeeld bij de keuze van de rechtbank om het volwassenstrafrecht toe te passen.
Strafmaat
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar afspraken die de rechtbanken onderling over straffen hebben gemaakt en naar straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd.
Gelet op het genoemde rapport en de toelichting van de reclasseringswerker op zitting acht de rechtbank het niet passend dat verdachte opnieuw vast komt te zitten. De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. De rechtbank houdt er verder rekening mee dat sprake is van eendaadse samenloop van de strafbare feiten. De rechtbank zal daarom een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest opleggen.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 105 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaar passend en geboden. Daarbij zal de rechtbank als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, een ambulante behandeling, het hebben van een dagbesteding en het meewerken aan schuldhulpverlening op leggen. Daarnaast zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde een contactverbod met aangever opleggen. Uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding van de advocaat van de benadeelde partij op de zitting is naar voren gekomen dat aangever en zijn familie bang zijn voor verdachte en zijn mededaders. De rechtbank zal bevelen dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten wederrechtelijke vrijheidsberoving, diefstal met geweld en mishandeling. Gelet op het advies van de reclassering, waaruit blijkt dat het voortzetten van het huidige plan van aanpak geïndiceerd is om de reeds bestaande en eventuele nieuwe bijzondere voorwaarden te borgen, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf van 80 uur opleggen. De rechtbank legt aan verdachte een lagere taakstraf op dan aan de mededaders, gelet op de kleinere rol van verdachte in het geheel van de bewezenverklaarde feiten.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 2]

8.1.
De vordering
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 1.537,30 aan vergoeding van materiële schade en € 3.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Hij verzoekt de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De materiële schade bestaat uit de volgende kosten:
  • Heuptas (Gucci): € 390,-;
  • Geldbedrag (in tas): € 50,-;
  • Geldbedrag (overgemaakt via Rabobank-app): € 250,-;
  • Airpods: € 62,50;
  • Kosten beveiliging: € 784,80.
8.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering hoofdelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 4.347,30, te vermeerderen met de wettelijke rente, en het overige gedeelte niet-ontvankelijk te verklaren. Zij heeft daarnaast verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Ten aanzien van de materiële schade heeft de officier van justitie verzocht de geldbedragen, de kosten voor de AirPods en de beveiligingskosten toe te wijzen. Ten aanzien van de heuptas heeft zij verzocht bedrag van € 200,- toe te wijzen. De officier van justitie heeft verzocht de vordering tot vergoeding van immateriële schade volledig toe te wijzen.
8.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering tot vergoeding van immateriële schade te matigen.
8.4.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de heuptas, de geldbedragen en de AirPods van de benadeelde partij zijn weggenomen door verdachte en zijn mededaders (feit 2). De rechtbank is van oordeel dat de verdediging de materiële schade met betrekking tot de heuptas voldoende heeft onderbouwd. De vordering tot vergoeding van deze materiële schade zal daarom tot een bedrag van € 752,50 worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Niet is komen vast te staan dat de kosten voor beveiliging ten laste komen van de benadeelde partij zelf. De vordering tot vergoeding van de beveiligingskosten wordt daarom afgewezen.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van de strafbare feiten lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn persoonlijke levenssfeer en zijn lichamelijke integriteit.
Uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken kan niet, naar objectieve maatstaven, psychisch letsel worden vastgesteld. De aard en de ernst van de normschending door verdachte en zijn mededaders en de evidente gevolgen daarvan voor de benadeelde partij brengen echter mee dat er naar het oordeel van de rechtbank ook sprake is van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek.
De benadeelde partij is door de drie daders van zijn vrijheid beroofd en meerdere keren mishandeld. De gevolgen voor de benadeelde partij blijken onder andere uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding en uit hetgeen zijn advocaat op de zitting naar voren heeft gebracht.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vergoeding tot immateriële schade.
Verder dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte de strafbare feiten samen met anderen heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte daarom hoofdelijk aansprakelijk stellen voor de schade van de benadeelde partij. Dit houdt in dat verdachte en zijn mededaders kunnen worden aangesproken voor het vastgestelde schadebedrag, maar dat dit bedrag slechts eenmaal aan de benadeelde partij vergoed dient te worden.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [persoon 2] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank bepaalt de duur van de eventueel op grond van artikel 6:4:20 Wetboek van Strafvordering toe te passen gijzeling op 32 dagen.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 14 november 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/183545-20, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 3 december 2020 van de kinderrechter in Amsterdam. Verdachte is in deze zaak veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 60 uur.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering op 8 januari 2021 aan verdachte per post is toegezonden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorwaardelijk opgelegde werkstraf van 60 uur ten uitvoer moet worden gelegd.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde werkstraf te gelasten. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf toewijzen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 56, 282, 300, 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Eendaadse samenloop van:
Feit 1:medeplegen van het opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden
en
Feit 2:diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken
en
Feit 3:medeplegen van mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
105 (honderdvijf) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
90 (negentig) dagenvan deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt de volgende
bijzondere voorwaarden:
1.
Meldplicht bij Reclassering: veroordeelde meldt zich bij Reclassering Nederland zo vaak en zolang de Reclassering dat nodig vindt.
2.
Gedragsinterventie cognitieve vaardigheden: veroordeelde neemt indien de Reclassering het nodig acht deel aan de gedragsinterventie CoVa (cognitieve vaardigheden) of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De Reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
3.
Ambulante behandeling:het behandeltraject bij de huidige psycholoog wordt voortgezet. Indien dit behandeltraject niet kan worden gecontinueerd doordat de behandeling niet meer wordt gefinancierd of het behandelaanbod niet meer aansluit op de behoefte van veroordeelde dan laat veroordeelde zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de Reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de Reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Ook stelt veroordeelde zich coöperatief op om de eventuele problematiek rondom zijn hoofdpijn te bespreken. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
4.
Dagbesteding: veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
5.
Meewerken aan schuldhulpverlening:veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de Reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
6.
Contactverbod: veroordeelde zal op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen, zoeken of hebben met [persoon 2] , geboren op [geboortedag 2] 2006.
Geeft aan de Reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de Reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
80 (tachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 (veertig) dagen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 2]hoofdelijk toe tot een bedrag van € 752,50 (zevenhonderdtweeënvijftig euro en vijftig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 1.500,- (duizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (5 juli 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Wijst de vordering tot vergoeding van materiële schade met betrekking tot de beveiligingskosten van € 784,80 af.
Verklaart de benadeelde partij [persoon 2] niet-ontvankelijk in het overige gedeelte van zijn vordering tot vergoeding van immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander/anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2] aan de Staat € 2.252,50 (tweeduizend tweehonderdtweeënvijftig euro en vijftig eurocent) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander/anderen is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 32 (tweeëndertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij bevrijd voor zover hij of zijn mededaders heeft voldaan aan een van de hem opgelegde betalingsverplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis in de zaak met parketnummer 13/183545-20 van 3 december 2020 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een werkstraf van 60 uur.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.J. Lourens, voorzitter,
mrs. R. van de Water en I. Timmermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.H. van der Pol, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 december 2023.
[...]