ECLI:NL:RBAMS:2023:83

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
11 januari 2023
Zaaknummer
AMS 22/2629
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstandsuitkering en niet-ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van bijstandsuitkering over de periode van 31 januari 2020 tot en met 31 juli 2021, omdat hij ten onrechte bijstand had ontvangen. De gemeente had de bijstandsuitkering van eiser ingetrokken omdat hij als zelfstandig ondernemer zou zijn gaan werken, wat eiser niet had betwist. De gemeente vorderde in totaal €13.716,91 terug.

Eiser had zijn bezwaar tegen de terugvordering te laat ingediend, namelijk op 31 december 2021, terwijl de termijn voor het indienen van bezwaar zes weken na het primaire besluit was. De gemeente verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat eiser geen verschoonbare omstandigheden had aangevoerd voor de termijnoverschrijding. Eiser stelde dat hij telefonisch was geïnformeerd over een verlenging van de bezwaartermijn, maar de rechtbank oordeelde dat hij dit niet voldoende had aangetoond.

De rechtbank overwoog dat de termijnoverschrijding niet snel als verschoonbaar wordt geacht en dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij een verlenging van de termijn had gekregen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand bleef. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/2629

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. S. Karami)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder,
(gemachtigde: C.J. Telting).

Procesverloop

Op 3 augustus 2021 heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser over de periode van 31 januari 2020 tot en met 31 juli 2021 teruggevorderd (het primaire besluit).
Op 11 april 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2022. Eiser is verschenen en werd bijgestaan door een kantoorgenoot van zijn gemachtigde, A. Azauiyat. Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Achtergrond
1. Eiser ontving per 13 mei 2018 een bijstandsuitkering. Op 26 juli 2021 heeft verweerder besloten om eisers recht op bijstand met ingang van 31 januari 2020 in te trekken omdat eiser werkzaam zou zijn als zelfstandig ondernemer. Eiser heeft hiertegen geen bezwaar ingediend zodat dit besluit in rechte vast staat. Vervolgens heeft verweerder met het primaire besluit vastgesteld dat eiser over de periode van 31 januari 2020 tot en met 31 juli 2021 ten onrechte een bijstandsuitkering heeft ontvangen omdat eiser niet heeft voldaan aan de op hem rustende inlichtingenverplichting. Verweerder heeft in totaal een bedrag van €13.716,91 teruggevorderd. [1] Eiser heeft hiertegen op 31 december 2021 bezwaar gemaakt.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat het door eiser ingediende bezwaarschrift niet binnen de daarvoor geldende termijn van zes weken is ingediend en eiser hiervoor geen verschoonbare omstandigheden heeft aangevoerd.
Beroepsgronden
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Na ontvangst van het primaire besluit, heeft hij op 9 augustus 2021 telefonisch contact gehad met verweerder en om een nadere termijn verzocht voor het indienen van bezwaar. Eiser stelt zich op het standpunt dat de heer [naam] van de gemeente telefonisch aan eiser heeft medegedeeld dat de bezwaartermijn zal worden verlengd. Vervolgens heeft de gemeente bij brief van 16 augustus 2021 aan eiser bevestigd dat hij uitstel van betaling krijgt tot 1 januari 2022.
4. Eiser heeft deze brief opgevat als een bevestiging van het telefoongesprek met de heer [naam] , waarin volgens eiser aan hem een nadere termijn is verleend voor het indienen van het bezwaar. Eiser was daarom in de veronderstelling dat hem naast het uitstel van betaling, eveneens een nadere termijn tot 1 januari 2022 is verleend voor het indienen van zijn bezwaarschrift. Dit is volgens eiser de reden waarom hij pas op 31 december 2021 zijn bezwaarschrift heeft ingediend.
Oordeel rechtbank
5. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Gelet op artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Op grond van artikel 6:9 van de Awb is een bezwaarschrift op tijd ingediend als het voor het einde van de termijn is ontvangen. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift, niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaarschrift van eiser hoe dan ook [2] te laat is ingediend. De rechtbank zal in deze procedure beoordelen of niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar achterwege moet blijven omdat er sprake is van een verschoonbare overschrijding van de termijn. De termijnoverschrijding is verschoonbaar als de oorzaak ervan in redelijkheid niet aan de indiener van een bezwaar- of beroepschrift is toe te rekenen. De rechtbank overweegt hierbij dat een termijnoverschrijding niet snel verschoonbaar wordt geacht.
7. Met verweerder stelt de rechtbank vast dat eiser er in het primaire besluit op is gewezen dat een bezwaarschrift binnen zes weken na verzending van dat besluit moet worden ingediend. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de heer [naam] tijdens het telefoongesprek van 9 augustus 2021 daadwerkelijk aan eiser heeft medegedeeld dat hij een nadere termijn voor het indienen van zijn bezwaarschrift heeft gekregen. Dit blijkt ook niet uit de brief van 16 augustus 2021 waarin eiser een nadere betalingstermijn is gegeven en niet uit de (in het dossier opgenomen) telefoonnotitie die is opgemaakt naar aanleiding van het gesprek. Gelet daarop mocht eiser er volgens de rechtbank niet vanuit gaan dat hij zijn bezwaarschrift na afloop van de bezwaartermijn van zes weken nog kon indienen en dat dit dan op tijd zou zijn. Van een situatie zoals bedoeld in de door eiser aangehaalde arresten van de Hoge Raad van 22 november 2000 [3] en 2 november 2001 [4] is ook geen sprake. De rechtbank merkt op dat dit twee fiscale arresten zijn waarbij het ging om een taxatieverslag dat later aan de partijen werd toegezonden. De partijen in deze zaken kregen vervolgens een termijn van zes weken na ontvangst van het taxatieverslag voor het indienen van bezwaar. Dat is hier niet aan de orde. Gelet hierop heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Omdat het bezwaar door verweerder terecht niet-ontvankelijk is verklaard, komt de rechtbank niet toe aan de verdere inhoud van de zaak. Op basis van wat op de zitting met partijen besproken is merkt de rechtbank nog wel het volgende op. Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden en dat daarom van terugvordering zou moeten worden afgezien, zou hij bij verweerder, zoals door hem op zitting geopperd, een verzoek om herziening van het besluit van 3 augustus 2021 kunnen indienen. Hierbij zal hij dan wel de stukken moeten overleggen die zijn standpunt onderbouwen dat hij alleen was ingeschreven in de kamer van koophandel maar dat hij verder geen vervolg aan zijn plannen voor een eigen bedrijf heeft gegeven en dus ook geen inkomsten daaruit heeft gehad.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit, waarmee verweerder het bezwaar van eiser tegen het terugvorderingsbesluit niet-ontvankelijk heeft verklaard, in stand blijft. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Mees-Bolle, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Peters, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet.
2.Het dossier bevat twee bezwaarschriften van verschillende data en met poststempels van verschillende data. Beide bezwaarschriften zijn te laat ingediend. De rechtbank gaat uit van de datum 31 december 2021.