ECLI:NL:RBAMS:2023:8253

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
730548 / HA ZA 23-207
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van declaraties door advocaat; beoordeling van de transparantie en eerlijkheid van het kostenbeding in consumentenovereenkomst

In deze zaak vordert [eiser] B.V. betaling van declaraties van [gedaagde], die door [eiser] juridische diensten heeft laten verrichten in het kader van een echtscheiding. De rechtbank Amsterdam heeft op 20 december 2023 uitspraak gedaan in deze civiele procedure. De vordering van [eiser] is gebaseerd op een overeenkomst waarin het honorarium is vastgesteld op basis van een uurtarief van € 250,- exclusief btw. [gedaagde] betwist de vordering en stelt dat de overeenkomst nietig is vanwege een oneerlijk kostenbeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat het kostenbeding niet transparant is, omdat het enkel een uurtarief vermeldt zonder verdere specificaties over de totale kosten. Dit is in strijd met de richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. De rechtbank concludeert dat het kostenbeding oneerlijk is en vernietigt het, waardoor de overeenkomst vervalt. Hierdoor wordt de vordering van [eiser] afgewezen en wordt [eiser] veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/730548 / HA ZA 23-207
Vonnis van 20 december 2023
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M.M. Schoots te AMSTERDAM,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. T.E. Deenik te HAARLEM.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 juli 2023
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 2 november 2023
- de brief van mr. Deenik van 23 november 2023 met opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal,
- de brief van mr. Schoots van 30 november 2023 met opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
Op 8 juni 2021 heeft [gedaagde] zich gewend tot advocatenkantoor [eiser] . De werkzaamheden van [eiser] hebben een klein jaar later geleid tot de echtscheiding van [gedaagde] en haar (toenmalige) echtgenoot.
2.2
Op 15 juni 2021 heeft [eiser] een opdrachtbevestiging verzonden aan [gedaagde] . Daarin is onder meer opgenomen:

Omvang van het geschil
U heeft ons verzocht u te adviseren over de juridische mogelijkheden om uw partner, de heer [naam 1] , te laten bijdragen aan de kosten van de huishouding. Op dit moment komt hij de gemaakte afspraken voor wat betreft de bijdrage aan kosten huishouding niet (volledig) na. U heeft aangegeven (nog) niet van uw partner te willen scheiden.
(…)
Financiële afspraken
Ten aanzien van de financiële aspecten van onze dienstverdeling merken wij het volgende op. Zoals besproken bedraagt het tarief van [naam 2] [mr. Schoots, rechtbank] € 250,- per uur exclusief 21% BTW. Kosten die in verband met de zaak door derden aan ons kantoor in rekening worden gebracht (zoals griffierecht, rolwaarneming, deurwaarder en/of voor het opvragen van uittreksels) worden als “verschotten” aan u doorbelast. Wij declareren in beginsel steeds maandelijks.
(…)
Voorwaarden
Op onze werkzaamheden zijn verder bijgevoegde algemene voorwaarden van toepassing. Deze voorwaarden zijn op al onze werkzaamheden van toepassing en wij vertrouwen u daarmee akkoord.”
2.3
In de algemene voorwaarden, waarnaar de opdrachtbevestiging verwijst, is opgenomen dat het honorarium wordt bepaald aan de hand van de bestede tijd vermenigvuldigd met het geldende uurtarief en dat in beginsel eenmaal per maand (achteraf) wordt gefactureerd, met een betalingstermijn van veertien dagen.
2.4
Drie dagen later, op 18 juni 2021, heeft [eiser] nogmaals de opdrachtbevestiging en de algemene voorwaarden aan [gedaagde] verzonden. In de begeleidende e-mail verwijst [eiser] naar een zojuist gevoerd telefoongesprek tussen [gedaagde] en een juridisch medewerker van [eiser] . In dat gesprek heeft [gedaagde] te kennen gegeven dat zij van haar echtgenoot wil scheiden. Ook is een incident van de afgelopen nacht ter sprake gekomen, waarbij [gedaagde] , haar echtgenoot en de kinderen betrokken waren. In deze e-mail is onder meer opgenomen dat de juridisch medewerker met spoed een brief opstelt waarin de echtgenoot namens [gedaagde] wordt verzocht om de kinderen die middag bij haar terug te brengen, en:
“Mocht hij geen gehoor geven aan dit verzoek, dan adviseer ik je om de rechter in een spoed kort geding procedure te vragen dat de kinderen voorlopig aan jou worden toevertrouwd (…). Verder adviseer ik je om de rechter in een zogenaamde voorlopige voorzieningen procedure te vragen om jou onder andere het woonrecht van de woning toe te kennen, en om een voorlopige kinder- en partneralimentatie vast te stellen. Zoals wij eerder aan jou hebben uitgelegd dient deze procedure binnen vier weken na uitspraak te worden gevolgd door een echtscheidingsprocedure.”
2.5
Vanaf 18 juni 2021 escaleerde de verhouding tussen [gedaagde] en haar echtgenoot. Bovendien is [gedaagde] bij wijze van crisismaatregel twee maal kortdurend gedwongen opgenomen geweest (van 9-14 juli 2021 en van 23-28 juli 2021). Op 20 oktober 2021 heeft de kinderrechter de kinderen van [gedaagde] en haar echtgenoot onder toezicht gesteld. In deze context heeft [eiser] namens [gedaagde] een verzoekschriftprocedure voorlopige voorzieningen gestart en een echtscheidingsverzoek voorbereid.
2.6
Eind 2021 is de verhouding tussen [gedaagde] en haar echtgenoot enigszins hersteld. Op verzoek van haar echtgenoot is de echtscheiding formeel wel doorgezet. De rechtbank heeft deze uitgesproken op 26 april 2022, nadat op 27 maart 2022 een echtscheidingsconvenant gesloten was. Inmiddels is weer sprake van een affectieve relatie tussen [gedaagde] en haar echtgenoot en wonen zij weer met hun kinderen in de gezamenlijke woning.
2.7
Eind mei 2022 zijn de werkzaamheden van [eiser] ten einde gekomen.
2.8
[eiser] heeft ten tijde van de werkzaamheden vrijwel steeds maandelijks gedeclareerd aan [gedaagde] , onder verstrekking van specificaties van de bestede uren. In totaal heeft [eiser] ruim dertigduizend euro (inclusief verschotten en btw) in rekening gebracht. [gedaagde] heeft een voorschot en enkele declaraties betaald, in totaal € 5.598,‑. De declaraties die betrekking hebben op de werkzaamheden van [eiser] sinds 6 augustus 2021 zijn, op één na, onbetaald gebleven.

3.Het geschil

3.1
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 25.149, te vermeerderen met rente, buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.
3.2
[eiser] legt aan haar vordering ten grondslag, kort gezegd, dat zij in opdracht van [gedaagde] juridische werkzaamheden heeft verricht. [eiser] vordert nakoming van de betalingsverplichting van [gedaagde] .
3.3
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure. [gedaagde] voert onder meer aan dat de werkzaamheden niet onder het bereik van de opdrachtovereenkomst vallen, althans dat die overeenkomst vernietigd of ontbonden is. Ook betwist [gedaagde] de omvang van de vordering.
3.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
De rechtbank zal de vorderingen van [eiser] afwijzen. De rechtbank is namelijk van oordeel sprake is van een oneerlijk kostenbeding en dat de overeenkomst vervalt. Dit licht de rechtbank als volgt toe.
4.2
De rechtbank gaat veronderstellenderwijs ervan uit - [gedaagde] heeft dat immers betwist - dat tussen [eiser] en [gedaagde] een overeenkomst bestaat. In dat geval is sprake van een overeenkomst tussen een consument en een verkoper/dienstverlener in de zin van artikel 2 van de richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de Richtlijn). [1] De rechtbank moet ambtshalve toetsen of een bepaling in een consumentenovereenkomst onder de Richtlijn valt en, zo ja, of die bepaling oneerlijk is. Hoewel de Richtlijn niet rechtstreeks van toepassing is, brengt een richtlijnconforme uitleg mee dat de rechtbank een oneerlijke bepaling op grond van artikel 6:233 BW moet vernietigen. [2]
4.3
In de opdrachtbevestiging en de algemene voorwaarden is bepaald dat de vergoeding van [eiser] wordt bepaald aan de hand van de bestede tijd vermenigvuldigd met € 250,- per uur exclusief 21% btw (hierna: het kostenbeding). Dit kostenbeding is een kernbeding in de zin van de Richtlijn.
4.4
Kernbedingen hoeft de rechter alleen te toetsen als deze niet transparant zijn. Bij de beoordeling of het kostenbeding transparant is, is de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 12 januari 2023 [3] van belang. In deze uitspraak heeft het HvJEU zich uitgelaten over de vraag of een beding in een tussen een advocaat en een consument gesloten overeenkomst voor het verrichten van juridische diensten waarin, samengevat, de kosten uitsluitend worden vastgelegd op basis van het gehanteerde uurtarief, zonder verdere precisering, voldoet aan het vereiste dat bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd in de zin van artikel 4 lid 2 van de Richtlijn. Het HvJEU heeft geoordeeld dat het enkel noemen van een uurtarief de gemiddelde, normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende consument niet in staat stelt om alle financiële consequenties in te schatten die voor hem uit het beding voortvloeien, namelijk het totale bedrag dat hij voor de diensten zal moeten betalen (overweging 40). Het beding is dan dus niet transparant. Op grond van de uitspraak van het HvJEU dient de advocaat de consument, vóórdat de overeenkomst wordt gesloten, informatie te verstrekken die de consument in staat stelt om met de nodige voorzichtigheid zijn beslissing te nemen, met volledige kennis van enerzijds de mogelijkheid dat dergelijke gebeurtenissen zich voordoen en anderzijds de gevolgen die deze kunnen hebben voor de duur van de desbetreffende juridische diensten (overweging 43). Die informatie moet aanwijzingen bevatten die de consument in staat stellen bij benadering de totale kosten van die diensten te ramen, zoals een raming van het voorzienbare of minimale aantal uren dat nodig is om een bepaalde dienst te verlenen of een verbintenis om met redelijke tussenpozen tussentijdse facturen of verslagen te bezorgen waarin het aantal al gepresteerde werkuren wordt vermeld.
4.5
In het licht van de uitspraak van 12 januari 2023 moet de rechtbank onderzoeken of het kostenbeding in deze zaak voldoet aan het in artikel 4 lid 2 van de Richtlijn neergelegde transparantievereiste. Indien daaraan niet is voldaan, moet de rechtbank de vraag beantwoorden of, in het licht van alle omstandigheden van het geval, het beding als oneerlijk beschouwd moet worden.
4.6
De rechtbank is van oordeel dat het kostenbeding in dit geval niet-transparant is. Het kostenbeding houdt enkel een uurtarief in en een dergelijk beding voldoet niet aan het transparantievereiste uit artikel 4 lid 2 van de Richtlijn. Naar het oordeel van de rechtbank wordt dat niet anders indien veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van de juistheid van de stellingen van [eiser] (die [gedaagde] betwist) dat mr. Schoots tijdens haar eerste en tweede gesprek met [gedaagde] heeft verteld (i) welke bedragen ongeveer zijn gemoeid met griffierecht en de inzet van een deurwaarder, en (ii) dat [gedaagde] , indien het tot een vechtscheiding komt waarin alles tot en met hoger beroep moet worden uitgeprocedeerd, moet rekenen op “een ton”. Een dusdanig globale inschatting stelt de gemiddelde consument die zich tot een echtscheidingsadvocaat wendt niet in staat om zijn beslissing te nemen met de nodige voorzichtigheid en met volledige kennis van de (financiële) gevolgen van het sluiten van die overeenkomst. Het genoemde bedrag van een ton is immers ook geen maximumbedrag, dat in geen geval kan of zal worden overschreden. Deze mededeling is volgens de eigen stellingen van [eiser] bovendien mondeling gedaan en niet schriftelijk vastgelegd, zodat [gedaagde] ook geen gelegenheid had om de financiële consequenties van de overeenkomst nog eens na te lezen.
4.7
Ook voor het overige is door [eiser] geen inschatting gemaakt van het voorzienbare of minimale aantal uren dat nodig was om de aanvankelijk beoogde dienst (advies over de juridische mogelijkheden om de echtgenoot te laten bijdragen aan de kosten van de huishouding) te verlenen. Evenmin heeft [eiser] dergelijke inschattingen gegeven toen op 18 juni 2021 bleek dat [gedaagde] wilde scheiden. [eiser] heeft toen geen melding gemaakt van de financiële consequenties van deze wijziging van de opdracht. Ook heeft [eiser] ten aanzien van de vervolgens door haar voorbereide procedures geen inschattingen gedeeld met [gedaagde] (niet afzonderlijk en niet in samenhang). De rechtbank kan zich inbeelden dat het (in de context van een (v)echtscheiding) niet steeds mogelijk zal zijn om een nauwkeurige raming te geven van de te verwachten financiële gevolgen van de opdrachtverlening. Dat probleem heeft het HvJEU ook onderkend in overweging 41 van genoemde uitspraak. Naar het oordeel van de rechtbank mag op grond van de Richtlijn van een (echtscheidings)advocaat echter wel enige inschatting van het voorzienbare of minimaal aantal te besteden uren per specifieke procedure worden verwacht. Die inschattingen dienen dan meer adequaat te zijn dan de raming “reken op een ton” voor de totale werkzaamheden. Het gaat erom of [gedaagde] van tevoren - dus: voordat zij aan [eiser] opdracht verleende om haar bij te staan en ook voordat zij kort daarna opdracht verleende om diverse procedures voor te bereiden - de (financiële) gevolgen kon overzien. Dat is hier niet het geval.
4.8
Ook de omstandigheid dat [eiser] (vrijwel) maandelijks declareerde met specificatie van de door haar bestede uren, vindt de rechtbank onvoldoende. Hierbij is van belang dat een advocaat op grond van de eigen gedragsregels (regel 17 lid 2 en de toelichting daarop) [4] verplicht is om vooraf een inschatting te geven van de te verwachten tijdsbesteding en het totaal aan kosten. Naar oordeel van de rechtbank kon [eiser] ook in dit geval in enige mate aan die verplichting voldoen (zie onder 4.7 hiervoor). Bij die stand van zaken vormt het (vrijwel) maandelijks declareren naar het oordeel van de rechtbank geen gelijkwaardig alternatief. Dat doet namelijk onvoldoende recht aan het beschermingsstelsel van de Richtlijn, dat juist berust op de gedachte dat de consument zich tegenover de dienstverlener in een zwakke positie bevindt en met name over minder informatie beschikt dan de dienstverlener. [5]
4.9
De rechtbank komt al met al tot de conclusie dat het kostenbeding in strijd is met het transparantievereiste.
4.1
Het kostenbeding is naar het oordeel van de rechtbank ook oneerlijk. Daarbij weegt de rechtbank mee dat het beding niet transparant is, maar ook dat een advocaat op grond van de eigen gedragsregels verplicht is om vooraf een inschatting te geven van de te verwachten tijdsbesteding en het totaal aan kosten. Deze omstandigheden samen maken dat het beding naar het oordeel van de rechtbank onredelijk bezwarend is.
4.11
Dat betekent dat de rechtbank het kostenbeding op grond van artikel 6:233 BW moet vernietigen, omdat het oneerlijk is (zie onder 4.2 hiervoor). Dit heeft als gevolg dat het kostenbeding geacht wordt nooit te hebben bestaan. Omdat het kostenbeding bij een overeenkomst van opdracht met een opdrachtnemer in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf niet kan bestaan zonder loon, betekent dat dat de hele overeenkomst vervalt.
4.12
De vorderingen van [eiser] zijn dus gegrond op een vervallen overeenkomst, zodat de rechtbank de vorderingen zal afwijzen.
4.13
Bij deze stand van zaken komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de overige stellingen van partijen, omdat die niet tot een andere beslissing kunnen leiden. Onder deze omstandigheden hoeft dus niet te worden getoetst of de door [eiser] gebruikte algemene voorwaarden oneerlijke bedingen bevatten met betrekking tot verschuldigde rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. Verder blijft onder andere dus in het midden of de buitengerechtelijke vernietiging van de overeenkomst door [gedaagde] op grond van artikel 3:34 BW doel heeft getroffen.
4.14
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
1.532,00
(2,00 punten × € 766,00)
- nakosten
173,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.006,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 3.006,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, moet [eiser] € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.3
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schaberg, in tegenwoordigheid van mr. K. Janssens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2023.

Voetnoten

1.Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB 1993, L 95, blz. 29), zoals gewijzigd bij richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 (PB 2011, L 304, blz. 64).
2.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 13 september 2013, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:HR:2013:691.
3.ECLI:EU:C:2023:14, te vinden op eur-lex.europa.eu.
4.Zie https://regelgeving.advocatenorde.nl/content/de-advocaat-de-verhouding-tot-de-client
5.Zie overweging 36 van de uitspraak van het HvJEU van 12 januari 2023.