ECLI:NL:RBAMS:2023:8233

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
AMS 23/3012
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek tegen uitspraak bestuursrechter inzake Woo-verzoeken en dwangsom

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 december 2023 uitspraak gedaan op een herzieningsverzoek van verzoeker, gericht tegen een eerdere uitspraak van 1 februari 2023. Dit verzoek om herziening is gegrond verklaard, omdat er een nieuw feit aan het licht is gekomen: de minister van Financiën had erkend dat hij wel op de hoogte was van het door verzoeker ingestelde beroep, wat niet eerder was vastgesteld. Dit nieuwe feit had invloed kunnen hebben op de uitkomst van de eerdere uitspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker voldoende procesbelang heeft bij de herziening, aangezien de toezegging van de minister om de dwangsom te vergoeden niet onvoorwaardelijk was en niet voldeed aan de verwachtingen van verzoeker.

De rechtbank heeft in het procesverloop vastgesteld dat verzoeker meerdere Woo-verzoeken had ingediend bij de minister, die niet tijdig had beslist. Dit leidde tot verschillende beroepschriften van verzoeker. De eerdere uitspraak van 23 november 2022 had de minister opgedragen om binnen twee weken een beslissing te nemen op het Woo-verzoek, maar de minister had verzet aangetekend tegen de uitspraak, met de claim dat hij niet op de hoogte was gesteld van het beroep. De rechtbank heeft in de herzieningsprocedure enkel de vraag beantwoord of de uitspraak van 1 februari 2023 herzien moest worden, en heeft geconcludeerd dat dit het geval is.

De rechtbank heeft de eerdere uitspraak van 1 februari 2023 vernietigd en de minister zal in de heropende verzetfase gevraagd worden om aan te geven of het verzet wordt ingetrokken. Er is geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/3012

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het herzieningsverzoek van

[verzoeker] , te [plaats] , verzoeker.

Procesverloop

De rechtbank heeft op 12 april 2023 een verzoek om herziening van verzoeker ontvangen, gericht tegen de uitspraak van deze rechtbank van 1 februari 2023 in de zaak 22/4664 V . In deze uitspraak is het verzet beoordeeld tegen de uitspraak van de rechtbank van
23 november 2022, betreffende het beroep tegen een besluit van de minister van Financiën (de minister).
De rechtbank heeft de zaak op 28 september 2023 op een zitting behandeld. Eiser is verschenen. De minister is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen.

Overwegingen

Voorafgaand aan het herzieningsverzoek
1. Verzoeker heeft een aantal Woo-verzoeken bij diverse (zelfstandige) onderdelen van de minister ingediend. [1] Omdat de minister niet tijdig op Woo-verzoeken heeft beslist, heeft verzoeker diverse beroepschriften ingediend.
2. Verzoeker heeft ook beroep ingesteld tegen het niet op tijd nemen van een besluit door de minister op zijn Woo-verzoek van 16 augustus 2022, dat ziet op documenten betreffende de afschaffing van dividendbelasting. De rechtbank heeft bij uitspraak van
23 november 2022 [2] dat beroep kennelijk gegrond verklaard en beslist dat de minister binnen twee weken na verzending van de uitspraak een beslissing op het Woo-verzoek dient te nemen onder verbeurte van een rechterlijke dwangsom. [3]
3. Tegen deze uitspraak heeft de minister verzet ingesteld en daarbij aangevoerd dat de minister nimmer in kennis is gesteld van het door verzoeker ingestelde beroep. Het verzet van de minister is bij uitspraak van de rechtbank van 1 februari 2023 gedeeltelijk gegrond verklaard en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. [4] De verzetsrechter heeft in zijn uitspraak vastgesteld dat de griffier de brief waarmee de minister op de hoogte is gebracht dat beroep is ingesteld op 4 oktober 2022 aan de minister heeft gezonden. De verzetsrechter heeft overwogen dat de ontvangst van de deze brief door de minister niet kan worden vastgesteld en dat daardoor (kort gezegd) de rechterlijke dwangsom geen stand kan houden. Het verzet is in zoverre gegrond verklaard. In de verzetfase is verder gebleken dat de minister op 23 december 2022 (bedoeld is: 16 december 2022) op het Woo-verzoek heeft beslist.
4. De minister heeft in meerdere beroepzaken van verzoeker, waarin de bestuursrechter inmiddels uitspraak had gedaan, verzet ingesteld en daarbij aangevoerd dat de brief waarmee de minister op de hoogte is gebracht dat beroep is ingesteld, niet bij de minister bekend was. [5]
De minister heeft bij brief van 29 maart 2023 echter erkend dat deze brieven in alle zaken, ook in de onderhavige zaak, anders dan eerder was gesteld, wel waren ontvangen. De minister heeft om die reden het verzet in de andere zaken ingetrokken.
Omdat in de onderhavige zaak inmiddels op 1 februari 2023 een verzetsuitspraak was gedaan, kon de minister zijn verzetschrift niet meer intrekken. In de brief van 29 maart 2023 schrift de minister dat in de onderhavige zaak uitvoering zal worden gegeven aan de uitspraak van 23 november 2022 en dat aan verzoeker een dwangsom zal worden uitgekeerd, nu de beslissing van 16 december 2022 niet is genomen binnen de door de rechtbank gestelde termijn. De minister bepaalt de dwangsom op € 800,-, nu die termijn volgens de minister met acht dagen is overschreden. De minister zal deze dwangsom enkel uitbetalen op een rekeningnummer van [werkgever] , omdat eiser nadrukkelijk verband heeft gelegd tussen de indiening van zijn Woo-verzoeken en zijn werkzaamheden voor deze [werkgever] , aldus de minister.
5. In de onderhavige zaak heeft verzoeker om herziening van de uitspraak van
1 februari 2023 verzocht.
Gronden herzieningsverzoek
6. Verzoeker heeft verzocht de uitspraak van 1 februari 2023 te herzien en het verzet, voor zover gericht tegen de rechterlijke dwangsom, alsnog ongegrond te verklaren. Verzoeker is van mening dat de schriftelijke toezegging door minister over betaling van dwangsomvergoeding voor de rechterlijke fase onvoldoende zekerheid voor hem biedt dat de volledig verschuldigde dwangsom werkelijk zal worden betaald, nu deze toezegging onder voorbehoud over de hoogte van de verbeurde dwangsom is gedaan, namelijk € 800,- voor acht dagen overschrijding van de beslistermijn. Verzoeker is niet eens met hoogte van de dwangsom, bepaald door de minister. Volgens verzoeker is de beslissing van
16 december 2022 geen volwaardige en volledige beslissing op zijn Woo-verzoek, het is aan te merken als een deelbesluit. Dat betekent dat de beslistermijn door de minister niet met slechts acht dagen is overschreden, zoals de minister in zijn brief van 29 maart 2023 stelt, maar dat de termijn nog steeds loopt. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de minister van 16 december 2022 en een voorlopige voorziening procedure gestart. De voorlopige voorzieningen rechter heeft bij uitspraak van 31 januari 2023 zijn voorlopig oordeel gegeven dat het bezwaar van verzoeker tegen de beslissing van de minister op het Woo-verzoek van 16 december 2022 waarschijnlijk zal slagen. Dat steunt verzoeker in zijn standpunt dat de door de minister toegezegde hoogte van de dwangsom niet juist is.
Beoordeling
7. In deze zaak komt de rechtbank alleen toe aan de vraag of de uitspraak van
1 februari 2023 moet worden herzien. De rechtbank kan de uitspraak van de verzetsrechter noch die van de bestuursrechter vervangen.
Is er procesbelang?
8. Aan de orde is eerst de vraag welk belang met de verzochte herziening wordt beoogd en heeft verzoeker voldoende procesbelang.
9. In de uitspraak van 1 februari 2023 heeft de verzetsrechter het verzet tegen het onderdeel over de rechterlijke dwangsom in de uitspraak van 23 november 2022 gegrond verklaard. Dat betekent dat de vergoeding van de dwangsom voor de rechterlijke fase is afgewezen.
10. De rechtbank is met verzoeker van oordeel dat het dat de toezegging in de brief van de minister van 29 maart 2023 om de dwangsom voor de rechterlijke fase ondanks de uitspraak van 1 februari 2023 te vergoeden onvoldoende zekerheid biedt dat de door verzoeker gewenste dwangsom werkelijk zal worden betaald. Die toezegging is namelijk gedaan onder voorbehoud over de hoogte van de verbeurde dwangsom, terwijl verzoeker hier niet mee eens is. Nu de toezegging niet onvoorwaardelijk is en de betaling van de door eiser gewenste dwangsom haaks staat op de onherroepelijk geworden uitspraak van
1 februari 2023, heeft hij belang bij herziening van deze uitspraak.
Is er een nieuw feit?
11. De brief van 29 maart 2023 moet worden aangemerkt als een relevant nieuw feit dat pas bekend is geworden na de uitspraak van 1 februari 2023. In de brief van 29 maart 2023 erkent de minister dat hij wel op de hoogte was gebracht dat beroep was ingesteld in de onderhavige procedure. Was deze erkenning van de minister bekend vóór de uitspraak van 1 februari 2023, dan had dit feit tot een andere uitkomst kunnen leiden. Dat betekent dat het herzieningsverzoek gegrond is. De uitspraak van 1 februari 2023 komt te vervallen.
12. Verweerder zal in de heropende verzetfase worden gevraagd om aan te geven of het verzet wordt ingetrokken.
13. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzoek gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Belcheva, rechter, in aanwezigheid van
M.P. Osinga Sanders, de griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
20 december 2023
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. De behandeling van het verzet wordt voortgezet.
Coll: M.P.O.
D: B

Voetnoten

1.de afkorting Woo staat voor de Wet open overheid
2.dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer AMS 22/4664
3.als bedoeld in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb
4.dit verzet is geregistreerd onder zaaknummer AMS 22/4664 V
5.in de zaken AMS 22/4659 V, AMS 22/4660 V en AMS 22/4661 V