ECLI:NL:RBAMS:2023:8221

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
C/13/722825 / HA ZA 22-742
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een duurovereenkomst en schadebegroting in het kader van een franchiseovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 december 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] B.V. en SIRE LIFE SCIENCES B.V. De zaak betreft de beëindiging van een franchiseovereenkomst die liep tot 30 april 2023. SIRE heeft na 31 mei 2022 geen uitvoering meer gegeven aan de overeenkomst, waardoor [eiser] B.V. schade heeft geleden. De rechtbank heeft de schade van [eiser] B.V. begroot op basis van de hypothetische situatie waarin de overeenkomst tot de afgesproken einddatum was voortgezet. De schadeposten zijn onderverdeeld in vergoedingen voor reeds voltooide plaatsingen, vergoedingen voor kandidaten die SIRE van [eiser] heeft overgenomen, en niet genoten inkomsten op plaatsingen die [eiser] naar verwachting zou hebben verricht. De rechtbank heeft de totale schade vastgesteld op € 75.203,72, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 mei 2023. De vordering tot ontbinding van de franchiseovereenkomst en de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zijn afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/722825 / HA ZA 22-742
Vonnis van 20 december 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] B.V.,
advocaat: mr. T. Schutte te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SIRE LIFE SCIENCES B.V.,
te Amsterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Sire,
advocaat: mr. B.T. Craemer te Amsterdam.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 mei 2023;
  • de akte na tussenvonnis van Sire van 21 juni 2023, met producties;
  • de akte na tussenvonnis van [eiser] B.V. van 19 juli 2023, met producties;
  • de antwoordakte na tussenvonnis van Sire van 16 augustus 2023, met producties.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Inleiding

2.1
In het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat de franchiseovereenkomst tussen partijen liep tot 30 april 2023. Na 31 mei 2022 heeft Sire echter geen uitvoering meer gegeven aan die overeenkomst. Sire moet aan [eiser] B.V. de schade vergoeden die zij daardoor heeft geleden. Voor het begroten van die schade moet een vergelijking worden gemaakt tussen de financiële situatie van [eiser] B.V. in de hypothetische situatie dat de overeenkomst had voortgeduurd tot 30 april 2023, en in de daadwerkelijke situatie dat de overeenkomst per 31 mei 2022 is geëindigd.
2.2
Op grond van de franchiseovereenkomst had [eiser] B.V. aanspraak op een honorarium. Dat honorarium was het totale bedrag dat cliënten betaalden aan Sire als gevolg van werkzaamheden of inspanningen door [eiser] B.V. na aftrek van een franchisevergoeding van 37,5 procent en een vaste maandelijkse vergoeding van € 750,-.
2.3
De rechtbank zal in dit vonnis de financiële situatie van [eiser] B.V. begroten in de hypothetische situatie dat partijen tot 30 april 2023 uitvoering waren blijven geven aan de overeenkomst. Daarbij houdt de rechtbank dezelfde onderverdeling aan als in het tussenvonnis:
- schadepost 1: vergoedingen voor reeds voltooide plaatsingen;
- schadepost 2: vergoeding voor kandidaten die Sire van [eiser] heeft overgenomen;
- schadepost 3: vergoeding van door [eiser] niet genoten inkomsten op plaatsingen die door [eiser] naar verwachting zouden zijn verricht.
Schadepost 1: vergoedingen voor reeds voltooide plaatsingen
2.4
In de hypothetische situatie dat de franchiseovereenkomst was uitgevoerd tot 30 april 2023 had [eiser] B.V. honorarium ontvangen voor op 31 mei 2022 reeds geplaatste medewerkers. Partijen zijn het erover eens dat dit honorarium vanaf 31 mei 2022 in totaal € 50.045,- bedroeg als alleen gedurende de eerste twaalf maanden na plaatsing honorarium werd betaald.
2.5
Voor de twee geplaatste medewerkers [naam 2] en [naam 3] is echter in geschil of het honorarium beperkt was tot die periode van twaalf maanden. [eiser] B.V. stelt dat een dergelijke beperking nooit is overeengekomen, dat het honorarium na de twaalf maanden doorliep en dat Sire op die grond nog € 42.000,- verschuldigd was. Sire voert aan dat een beperking tot twaalf maanden is opgenomen in de overeenkomst tussen haar en de contractmanager [naam 1] , die optrad als tussenpersoon voor de cliënt MSD. Onder de franchiseovereenkomst had [eiser] B.V. slechts recht op betaling van honorarium voor een kandidaat voor zover Sire betaling ontving voor die kandidaat, aldus Sire.
2.6
De rechtbank overweegt dat [eiser] B.V. alleen aanspraak heeft op schadevergoeding voor zover de franchiseovereenkomst haar aanspraak op honorarium gaf. Het begrip honorarium is in de franchiseovereenkomst gedefinieerd als “het totale netto bedrag (exclusief BTW) dat wordt gefactureerd en is betaald door of namens de SIRE-cliënt aan Franchisegever als gevolg van werkzaamheden c.q. inspanningen door Franchisenemer”. Hieruit volgt dat Sire aan [eiser] B.V. alleen hoefde te betalen voor medewerkers waarvoor zij zelf daadwerkelijk een betaling ontving door of namens een cliënt.
2.7
[eiser] B.V. heeft niet gesteld dat Sire na de periode van twaalf maanden nog betalingen heeft ontvangen voor [naam 2] en [naam 3] . De rechtbank oordeelt daarom dat in de hypothetische situatie dat de franchiseovereenkomst was uitgevoerd tot 30 april 2023, [eiser] B.V. voor deze twee kandidaten slechts gedurende twaalf maanden honorarium had ontvangen. De rechtbank begroot de schade voor reeds geplaatste medewerkers daarom op het genoemde bedrag van € 50.045,-.
Schadepost 2: vergoeding voor kandidaten die Sire van [eiser] heeft overgenomen
2.8
In het tussenvonnis heeft de rechtbank al overwogen dat [eiser] B.V. recht heeft op een schadevergoeding van € 4.584,- voor plaatsing van een medewerker bij Agfa. Daarnaast maakt [eiser] B.V. aanspraak op schadevergoeding voor werkzaamheden voor plaatsing van zes medewerkers bij MSD en een medewerker bij Eurofins.
2.9
Tussen partijen staat vast dat deze werkzaamheden niet hebben geleid tot plaatsing van een van de zeven door [eiser] B.V. aangedragen kandidaten. [eiser] B.V. stelt echter dat zij zonder stopzetting van de franchiseovereenkomst deze kandidaten had kunnen begeleiden en bij afwijzing alternatieve kandidaten had kunnen aandragen. Primair stelt [eiser] B.V. haar schade op € 126.000,- voor MSD en € 17.175 voor Eurofins. Subsidiair stelt zij de kans op een succesvolle plaatsing bij MSD op een derde en bij Eurofins op negentig procent, leidend tot een schade van respectievelijk € 42.000,- en € 15.457,50. Sire voert aan dat er geen kans is dat een door [eiser] B.V. aangedragen kandidaat zou zijn geplaatst, omdat [eiser] B.V. geen invloed had gehad op het selectieproces.
2.1
De rechtbank overweegt dat [eiser] B.V. onvoldoende concreet heeft gemaakt waarom zij de reeds aangedragen kandidaten zo had kunnen begeleiden dat de plaatsing succesvol was geweest. Sire heeft verklaringen overgelegd dat de aangedragen kandidaten niet zijn geplaatst, zonder uitleg hoe de selectieprocedure is verlopen. [eiser] B.V. heeft daarover verder niets gesteld. Dat is te weinig om aan te nemen dat een kandidaat bij begeleiding door [eiser] B.V. wel zou zijn geplaatst.
2.11
De rechtbank overweegt verder dat als [eiser] B.V. voor deze plaatsingen nieuwe kandidaten had aangebracht, dit logischerwijze na 31 mei 2022 zou zijn geweest. Schadevergoeding voor deze plaatsingen valt onder de hierna te bespreken schadepost 3.
2.12
De rechtbank oordeelt daarom dat in de hypothetische situatie dat de franchiseovereenkomst was uitgevoerd tot 30 april 2023, [eiser] B.V. alleen voor het lopende proces bij Agfa honorarium had ontvangen. De rechtbank begroot de schade daarom op het genoemde bedrag van € 4.584,-.
Schadepost 3: vergoeding van door [eiser] niet genoten inkomsten op plaatsingen die door [eiser] naar verwachting zouden zijn verricht
2.13
Tot slot zal de rechtbank de schade begroten voor plaatsingen die [eiser] B.V. naar verwachting in de periode tussen 31 mei 2022 en 30 april 2023 zou hebben verricht. In het tussenvonnis is al overwogen dat de rechtbank deze begroting zal baseren op de referentieperiode van juni 2021 tot en met april 2022.
2.14
De rechtbank ziet geen aanleiding om terug te komen op die overweging. Hoewel beide partijen standpunten hebben ingenomen over de invloed van de coronapandemie op de omzet in de referentieperiode, heeft geen van beiden toegelicht waarom die invloed in deze specifieke branche, de farmaceutische industrie, juist gunstig of ongunstig zou zijn geweest.
2.15
Bovendien is de franchiseovereenkomst gesloten op 2 maart 2020 en valt de uitvoering ervan vrijwel geheel samen met de coronapandemie. Een referentieperiode buiten de tijd van de coronapandemie is niet voorhanden. Voordien was de heer [eiser] weliswaar op persoonlijke titel werkzaam voor Sire, maar de rechtbank kan niet vaststellen dat de voorwaarden en omstandigheden vergelijkbaar waren met die onder de franchiseovereenkomst.
2.16
In alinea 4.13 van het tussenvonnis heeft de rechtbank gevraagd naar de plaatsingen in de referentieperiode en de door [eiser] B.V. per plaatsing ontvangen bedragen. Sire heeft alleen een overzicht met facturen overgelegd waaruit blijkt dat [eiser] B.V. in de referentieperiode een honorarium heeft ontvangen van in totaal € 57.649,44. Daaronder valt dus ook honorarium voor medewerkers die voor de referentieperiode al waren geplaatst. Aangezien [eiser] B.V. onweersproken heeft gesteld dat medewerkers gemiddeld twaalf maanden werkzaam bleven, schat de rechtbank dat de helft van het in de referentieperiode ontvangen honorarium gold voor medewerkers die in de referentieperiode zijn geplaatst. De rechtbank neemt daarom een bedrag van € 28.824,72 tot uitgangspunt voor de begroting van schadepost 3.
2.17
De rechtbank volgt niet het standpunt van [eiser] B.V. dat dit bedrag met 6,1 procent moet worden geïndexeerd overeenkomstig de dienstenprijsindex van het Centraal Bureau voor Statistiek. Het honorarium was immers niet afhankelijk van dat prijsindexcijfer maar van de door cliënten betaalde vergoedingen. Nergens blijkt uit dat die vergoedingen zijn gestegen.
2.18
Het honorarium was alleen verschuldigd gedurende de looptijd van de overeenkomst en dus tot 30 april 2023. Wel gaf artikel 15.6 van de overeenkomst [eiser] B.V. onder omstandigheden aanspraak op vergoedingen gedurende een periode van “maximaal” 24 maanden na voortijdige beëindiging van de overeenkomst. Daaruit volgt echter niet zonder meer dat [eiser] B.V. na 30 april 2023 nog aanspraak op honorarium had. [eiser] B.V. heeft pas bij de mondelinge behandeling een beroep gedaan op die bepaling en daar geen rechtsgevolg aan verbonden. Zoals overwogen in alinea 4.14 van het tussenvonnis laat de rechtbank het beroep daarom buiten beschouwing.
2.19
Sire was op grond van de franchiseovereenkomst niet gehouden kandidaten te plaatsen en zij betwist dat zij dat na 31 mei 2022 nog zou hebben gedaan. De rechtbank vindt dat echter niet relevant voor de schadebegroting. Die is immers gebaseerd op het honorarium dat [eiser] B.V. bij ongewijzigde uitvoering van de franchiseovereenkomst zou hebben ontvangen. Gedurende de referentieperiode heeft Sire door [eiser] B.V. aangedragen kandidaten geplaatst, zij kreeg daarvoor 37,5 procent van de vergoedingen en Sire heeft niet duidelijk gemaakt waarom dit bij ongewijzigde uitvoering van de overeenkomst anders zou zijn geweest.
2.2
In het tussenvonnis heeft de rechtbank ook overwogen dat op de schade de kosten in mindering komen die [eiser] B.V. heeft bespaard doordat zij de franchiseovereenkomst na 31 mei 2022 niet meer uitvoerde. Sire heeft gewezen op de overeengekomen vaste vergoeding van € 750,- per maand. Dat bedrag is in de overgelegde afrekeningen inderdaad nog niet verrekend en de rechtbank brengt daarom in totaal 11 keer € 750,- is € 8.250,- in mindering op de schade. Verder hebben partijen over bespaarde kosten niets aangevoerd. De rechtbank begroot schadepost 3 dus in totaal op € 28.824,72 min € 8.250,- is € 20.574,72.
Schadevergoeding, rente en kosten
2.21
Samengevat begroot de rechtbank de schade van [eiser] B.V. op een bedrag van € 50.045,- voor schadepost 1, een bedrag van € 4.584,- voor schadepost 2 en een bedrag van € 20.574,72 voor schadepost 3. Het totaal is € 75.203,72.
2.22
[eiser] B.V. heeft over de schadevergoeding de wettelijke rente gevorderd vanaf de datum waarop de schade opeisbaar is geworden althans vanaf de datum van de dagvaarding. Zij heeft niet gesteld wanneer de vordering tot schadevergoeding opeisbaar is geworden, terwijl de schade gedeeltelijk na de dag van dagvaarding is ingetreden. De rechtbank zal daarom de wettelijke rente toewijzen vanaf 1 mei 2023. Op die dag was de franchiseovereenkomst afgelopen en uiterlijk op die dag is de schade ingetreden.
2.23
De rechtbank zal de gevorderde ontbinding van de franchiseovereenkomst en de gevorderde verklaring voor recht afwijzen nu [eiser] B.V. daarbij geen belang meer heeft.
2.24
[eiser] B.V. heeft vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten gevorderd en daartoe verwezen naar een op 1 juni 2022 gestuurde sommatiebrief. Sire heeft terecht aangevoerd dat de vordering tot schadevergoeding toen grotendeels nog niet opeisbaar was. De rechtbank zal de gevorderde incassokosten daarom afwijzen.
2.25
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1
veroordeelt Sire tot betaling aan [eiser] B.V. van een schadevergoeding van € 75.203,72, te vermeerderen met de wettelijke rente volgens artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek met ingang van 1 mei 2023;
3.2
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.3
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. de Bie en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2023.