ECLI:NL:RBAMS:2023:8210

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
13.221191.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging door motorrijders op de vluchtstrook van de A10 te Amsterdam

Op 13 december 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 juli 2022 openlijk geweld heeft gepleegd op de vluchtstrook van de A10 te Amsterdam. De verdachte, samen met twee medeverdachten, werd beschuldigd van het slaan en schoppen van twee personen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 29 november 2023 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes, de vordering heeft ingediend en de verdediging werd gevoerd door mr. S.M. Ploegmakers.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten betrokken waren bij een incident waarbij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op de vluchtstrook werden mishandeld. De politie ontving meldingen van automobilisten over het geweld en trof de betrokkenen ter plaatse aan. De rechtbank oordeelde dat het geweld door de verdachte en zijn medeverdachten wettig en overtuigend bewezen was, waarbij de verdachte een significante bijdrage aan het geweld heeft geleverd.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, met een proeftijd van één jaar, en een taakstraf van 150 uren. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], voor immateriële schade. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, inclusief wettelijke rente, en de verdachte is aansprakelijk gesteld voor de schade die door het bewezen verklaarde feit is veroorzaakt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.221191.22
Datum uitspraak: 13 december 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
wonende op het adres: [adres] , [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 november 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. S.M. Ploegmakers naar voren hebben gebracht.
De strafzaak tegen verdachte is ter terechtzitting van 29 november 2023 gelijktijdig behandeld met de strafzaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (parketnummer 13.221335.22) en [medeverdachte 2] (parketnummer 13.221357.22). In deze zaken wordt vandaag ook uitspraak gedaan.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 17 juli 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland openlijk, te weten, op de vluchtstrook aan de A10, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere pers(o)on(en), te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
- een of meermalen te duwen en/of
- een of meermalen in het gezicht, althans tegen het hoofd te slaan en/of te stompen en/of
- een of meermalen tegen de rug, althans tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen
en/of
- bij de haren vast te pakken;
(art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3.
Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken omdat niet bewezen kan worden dat verdachte ‘in vereniging’ geweld heeft gepleegd.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Inleiding
Op 17 juli 2022 heeft de politie van verschillende automobilisten op de ringweg A10 meldingen ontvangen dat op de vluchtstrook een inzittende van een auto werd geslagen door een motorrijder, dan wel motorrijders. De politie is ter plaatste gegaan en heeft zowel aangever [slachtoffer 1] en zijn vriendin [slachtoffer 2] als vier motorrijders aangetroffen onder wie verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] .
Bij aangever [slachtoffer 1] werd door de verbalisanten een verwonding op zijn rechterwang waargenomen, bij aangever [slachtoffer 2] schaafwonden op beide benen. Verdachte en zijn medeverdachten zijn hierop aangehouden. Bij onderzoek aan verdachte’s telefoon zijn foto’s van het gezicht van aangever [slachtoffer 1] aangetroffen, net als zijn telefoonnummer.
Tussen aangevers (de inzittenden van de auto) enerzijds en verdachte en zijn medeverdachten (de motorrijders) anderzijds bestaat geen discussie over het feit dat kort voor zij allen met hun voertuigen op de vluchtstrook zijn gestopt de motor van verdachte en de auto waarin aangevers zaten elkaar hebben geraakt. Over wat er vervolgens op de vluchtstrook is gebeurd, lopen de lezingen uiteen. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte en zijn medeverdachten openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben gepleegd.
4.3.2.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt op basis van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat het geweld is begonnen met een klap van verdachte tegen het hoofd van [slachtoffer 1] , waarna nog een vuistslag van verdachte in het gezicht van [slachtoffer 1] is gevolgd. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer 1] vervolgens geslagen en medeverdachte [medeverdachte 2] heeft hem daarna een trap in de rug gegeven. Vervolgens is ook geweld tegen [slachtoffer 2] gepleegd. [slachtoffer 1] is al met al door de verdachten geslagen, geduwd, geschopt en aan zijn haren getrokken. [slachtoffer 2] is geduwd. Verdachte heeft aan dit in vereniging gepleegde geweld een significante en wezenlijke bijdrage geleverd.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 17 juli 2022 te Amsterdam, openlijk, te weten, op de vluchtstrook aan de A10, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meerdere personen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
- te duwen en
- meermalen in het gezicht te slaan en/of te stompen en
- tegen de rug te trappen en
- bij de haren vast te pakken.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 150 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 75 dagen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank, voor zover zij anders dan de raadsvrouw wel tot een veroordeling zou komen, verzocht bij de strafoplegging ten voordele van verdachte rekening te houden met het feit dat vlak vóór het incident verdachte, rijdend op zijn motor, door aangever [slachtoffer 1] met zijn auto is aangereden. Verder is verdachte in het afgelopen jaar ernstig ziek geweest. Daardoor heeft hij gedurende zes of zeven maanden niet kunnen werken en zijn er schulden ontstaan. Verdachte zit nu in de schuldsanering voor zzp-ers en heeft nog anderhalf jaar schuldsanering te gaan. Verdachte heeft sinds kort een voltijdbaan als machinist. Als verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd, dan zal hij worden ontslagen en zal de schuldsanering worden stopgezet.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straffen en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft aangegeven dat hij erg geschrokken was nadat hij met zijn motor in botsing was gekomen met de auto van aangever [slachtoffer 1] . Daar staat tegenover dat aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij in botsing is gekomen met verdachte, nadat hij door verdachte en de medeverdachten op de oprit naar de snelweg werd ‘ingeboxed’ en zo op de vluchtstrook werd geduwd. Toen aangever [slachtoffer 1] weer de weg op wilde sturen, kwam hij in botsing met de motor van verdachte. Wat uiteindelijk ook de oorzaak van de botsing is geweest, de reactie hierop van verdachte en de medeverdachten was naar het oordeel van de rechtbank buitenproportioneel. Na de botsing hebben verdachte en de medeverdachten aangever [slachtoffer 1] – die juist was gestopt om gegevens uit te wisselen – namelijk langs de kant van de snelweg mishandeld. Daarbij hebben [slachtoffer 1] en zijn vriendin [slachtoffer 2] letsel opgelopen. Verder vindt de rechtbank het zeer ernstig dat na de mishandeling op hardhandige wijze foto’s zijn gemaakt van het gezicht, rijbewijs en kenteken van aangever [slachtoffer 1] , dat hij is gedwongen tot bekendmaking van zijn telefoonnummer, en dat hem is medegedeeld dat hij opgezocht zou worden wanneer hij de politie zou bellen. Daardoor durfden de aangevers aanvankelijk bijna geen aangifte te doen bij de politie en voelden zij zich ernstig bedreigd.
De mishandeling is ook gezien door verschillende langsrijdende automobilisten, die daarvan melding hebben gemaakt bij de politie. Aldus heeft verdachte niet alleen de aangevers angst aangejaagd, pijn gedaan en letsel toegebracht, maar ook de openbare orde verstoord.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf aansluiting gezocht bij de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en gekeken naar de LOVS-oriëntatiepunten. Deze oriëntatiepunten schrijven als uitgangspunt een werkstraf voor de duur van 150 uren voor bij openlijk geweld. Om echter de ernst van verdachte’s misdragingen te benadrukken – waarbij de rechtbank met name acht heeft geslagen op de bedreigende handelingen van de verdachten na afloop van de mishandeling – zal de rechtbank daarnaast ook een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken opleggen met een proeftijd van één jaar.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
De vorderingen van de benadeelde partijen
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert de hoofdelijke vergoeding van € 600,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert de hoofdelijke vergoeding van € 400,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen worden toegewezen.
9.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de schadevergoeding voor aangever [slachtoffer 1] moet worden gematigd en dat de vordering van aangeefster [slachtoffer 2] moet worden afgewezen. Dit omdat [slachtoffer 1] een eigen aandeel in het voorval heeft gehad en het letsel van [slachtoffer 2] geen rechtstreeks gevolg van het feit is geweest. Voorafgaand aan het feit is verdachte immers door [slachtoffer 1] aangereden en [slachtoffer 2] heeft het letsel opgelopen doordat zij ten val kwam nadat [slachtoffer 1] tegen haar aan was geduwd. Daarmee is haar letsel niet het directe gevolg van het openlijk geweld. Ten slotte is ook geen sprake van blijvend letsel.
9.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een correctie van de schadevergoeding i.v.m. een eigen schuld van de benadeelde partij [slachtoffer 1] . Verdachte lijkt een groot aandeel te hebben gehad in de botsing, door aangever eerst met zijn auto de vluchtstrook op te drukken. Daarbij geldt bovendien dat de mishandeling van [slachtoffer 1] niet wordt gerechtvaardigd door een (vermeende) verkeersfout.
Bij de openlijke geweldpleging heeft [slachtoffer 1] een harde duw gekregen. Door die duw is hij tegen [slachtoffer 2] aangekomen, waardoor zij ten val is gekomen. Daarbij zijn haar knieën geschaafd. Naar het oordeel van de rechtbank is [slachtoffer 2] daarmee door de bewezenverklaarde openlijke geweldpleging rechtstreeks letsel/schade toegebracht. Als deelnemer aan de openlijke geweldpleging is verdachte ook aansprakelijk voor [slachtoffer 2] ’s letsel.
Voor de rechtbank staat dan ook vast dat aan beide benadeelde partijen door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade in de vorm van lichamelijk letsel is toegebracht. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek hebben de benadeelde partijen daarom recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van die immateriële schade.
Rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, acht de rechtbank de gevraagde schadevergoedingen billijk. De rechtbank zal de gevraagde schadevergoedingen dan ook hoofdelijk toewijzen, inclusief de wettelijke rente en met oplegging van schadevergoedingsmaatregelen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
2 (twee) weken.
Bepaalt dat deze straf
niet ten uitvoer gelegdzal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
1 (één) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen wanneer de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte verder tot een
taakstrafvan
150 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
75 dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van
€ 600,-(zeshonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade,
te vermeerderen met de wettelijke rentedaarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 17 juli 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van
€ 400,-(vierhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade,
te vermeerderen met de wettelijke rentedaarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 17 juli 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van de toegewezen bedragen aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , behalve voor zover deze vorderingen al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, beide tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] , aan de Staat € 600,- (zeshonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 17 juli 2022 tot aan de dag van de algehele vergoeding, te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan
gijzelingworden toegepast voor de duur van
12 (twaalf) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] , aan de Staat € 400,- (vierhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 17 juli 2022 tot aan de dag van de algehele vergoeding, te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan
gijzelingworden toegepast voor de duur van
8 (acht) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander aan een betalingsverplichting aan de Staat heeft voldaan, de daarmee corresponderende verplichting aan de benadeelde partij is vervallen en andersom.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R. Godthelp, voorzitter,
mrs. H.B.W. Beekman en P.B. Spaargaren, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.L. Slaats, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 december 2023.