ECLI:NL:RBAMS:2023:82

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
11 januari 2023
Zaaknummer
C/13/727205 / KG ZA 22-1077
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hervatting omgangsregeling tussen ouders en kind in kort geding

In deze zaak vorderen de ouders zonder gezag de hervatting van de omgangsregeling met hun 10-jarige dochter, die door de William Schrikker Stichting (WSS) is stopgezet vanwege de spanning die het kind ervaart. De ouders hebben een omgangsregeling waarbij zij eens in de acht weken begeleide omgang hebben, maar deze is sinds november 2022 stopgezet. De ouders stellen dat het stopzetten van de regeling niet in het belang van hun dochter is, terwijl WSS van mening is dat de omgang schadelijk is voor het kind. De voorzieningenrechter oordeelt dat de zwaarwegende belangen van het kind zich verzetten tegen het hervatten van de omgangsregeling. De rechter benadrukt dat het belang van het kind voorop staat en dat er voldoende aannemelijk is gemaakt dat de omgang leidt tot ernstige spanning en gezondheidsproblemen voor het kind. De ouders worden aangespoord om samen met WSS naar alternatieve manieren van contact te zoeken, terwijl de voorzieningenrechter de gevraagde voorzieningen weigert en de proceskosten compenseert.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/727205 / KG ZA 22-1077 HH/MAH
Vonnis in kort geding van 11 januari 2023
in de zaak van

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers bij dagvaarding van 23 december 2022,
advocaat mr. R. Vermeer te Utrecht,
tegen
de stichting
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
vertegenwoordigd door [naam] .
Partijen zullen hierna de ouders en WSS worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Bij de zitting van 3 januari 2023 waren aanwezig:
- [eiser 1] en [eiser 2] , met mr. Vermeer,
- aan de zijde van WSS: [naam] , jeugdzorgwerker.
1.2.
Op de zitting hebben de ouders de dagvaarding toegelicht. WSS heeft verweer gevoerd, mede aan de hand van een vooraf ingediend verweerschrift. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht.
1.3.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
De ouders hebben drie kinderen. Het oudste kind is [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012. [minderjarige] is met ingang van 15 augustus 2012 onder toezicht gesteld en op 5 november 2012 uit huis geplaatst. Zij woont sinds maart 2014 in een pleeggezin. De ouders zijn ontheven uit het gezag over [minderjarige] bij beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland van 17 december 2014, die in hoger beroep is bekrachtigd. De voogdij wordt uitgevoerd door WSS.
2.2.
De ouders hebben een omgangsregeling met [minderjarige] , die inhoudt dat zij eens in de acht weken gedurende 1 uur begeleide omgang hebben in een speeltuin/kinderboerderij in Utrecht. Een verzoek van de ouders tot uitbreiding van deze omgangsregeling is afgewezen bij beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland van 12 augustus 2021, die in hoger beroep is bekrachtigd (beschikking Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 maart 2022).
2.3.
In juli 2022 heeft een diagnostisch onderzoek bij [minderjarige] plaatsgevonden door het Kindertherapeuticum. Daarin staat onder meer dat [minderjarige] een kwetsbaar meisje is met een IQ van 85 en dat kleine veranderingen bij haar al zorgen voor veel spanning, waarbij zij kan gaan dissociëren of zich afsluiten.
2.4.
Aan de omgangsregeling is uitvoering gegeven tot 2 november 2022. Die dag zou een bezoek plaatsvinden conform de omgangsregeling. Kort voordat de ouders bij de speeltuin arriveerden heeft [naam] hen gebeld dat het bezoek niet doorging omdat [minderjarige] te gespannen en ziek was.
2.5.
[naam] heeft vanaf 20 oktober 2022 geprobeerd een afspraak met de ouders te maken om de omgang te evalueren. Het bleek moeilijk om een datum te vinden waarop de ouders konden. Uiteindelijk heeft op 24 november 2022 een on line overleg plaatsgevonden tussen [naam] en de ouders, waarin [naam] onder meer heeft aangekondigd dat WSS bij de rechter om stopzetting van de omgang zou gaan verzoeken. Op een vraag van de advocaat van de ouders heeft [naam] op 29 november 2022 per e-mail geantwoord:

Wij hebben de ouders van [minderjarige] verteld dat we de bezoeken voorlopig stopzetten en aan hen uitgelegd waarom we dit ingrijpende besluiten menen te moeten nemen. Wij zullen idd een verzoek aan de rechtbank sturen en zullen u hiervan een afschrift sturen.
2.6.
WSS heeft eind december 2022 bij de Rechtbank Midden-Nederland een verzoek op grond van artikel 1:377a lid 2 Burgerlijk Wetboek ingediend om de omgangsregeling voor onbepaalde tijd stop te zetten. De verwachting is dat de mondelinge behandeling in januari of februari 2023 zal plaatsvinden.

3.Het geschil

3.1.
De ouders vorderen samengevat - om te bepalen dat WSS, op straffe van dwangsommen, de bezoekregeling van eens per acht weken voortzet en in ieder geval vóór 13 januari 2023 een bezoekmoment tussen de ouders en [minderjarige] laat plaatsvinden en vervolgens weer eens per acht weken.
3.2.
WSS voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Uitgangspunt is dat de beschikking waarbij de omgangsregeling is vastgesteld moet worden nagekomen, tenzij voldoende aannemelijk is dat zwaarwegende belangen van het kind zich daartegen verzetten. In dit geval zal de kinderrechter (als bodemrechter) daarover binnen afzienbare tijd beslissen. In dit kort geding is dus de vraag of zwaarwegende belangen van [minderjarige] zich verzetten tegen het voorlopig voortzetten van de omgangsregeling gedurende de periode van ongeveer twee maanden dat de beschikking van de bodemrechter er nog niet is.
4.2.
De voorzieningenrechter vindt dat er in dit geval zulke zwaarwegende belangen zijn dat de bezoekregeling door WSS (voorlopig) niet behoeft te worden voortgezet. Hierna zal die beslissing worden uitgelegd.
4.3.
De ouders en WSS hebben een andere kijk op hoe de omgang verloopt en hoe [minderjarige] tijdens de omgang is. De ouders vinden het stopzetten van de bezoekmomenten niet in het belang van [minderjarige] en herkennen de zorgen van WSS niet.
4.4.
De ouders zien bij de bezoekregeling een vrolijk meisje, dat graag met haar jongere zusje (5 jaar) en broertje (1 jaar) speelt tijdens de omgangsmomenten. Dolle pret, met broertje en zusje van de glijbaan, aldus moeder ter zitting. Wel zien de ouders dat als [minderjarige] van de glijbaan wil, dit niet mag van de pleegmoeder (die naast WSS ook altijd bij de omgangsmomenten is). De ouders hebben het gevoel dat de aanwezigheid van de pleegmoeder misschien maakt dat het spanningsvol is voor [minderjarige] . Moeder heeft ter zitting voorgesteld dat een instantie (bijvoorbeeld Reinaerde, waarmee de ouders met hun andere kinderen goede ervaringen hebben) meekijkt bij de omgangsmomenten en kijkt hoe [minderjarige] bij pleegmoeder thuis is. Ook hebben ze erop gewezen dat [minderjarige] altijd moeizaam reageert op spanningsvolle situaties, niet alleen in contact met de ouders. Als zij de ouders nog langer niet ziet zal de spanning eerder erger worden. Ook het Kindertherapeuticum heeft in maart 2021 in het verslag aan de rechtbank nog benadrukt dat de ouders zeer belangrijk blijven voor [minderjarige] ’s identiteitsontwikkeling. De ouders vragen zich af waarom niet naar manieren is gezocht om de omgang met de ouders minder spanningsvol te maken voor [minderjarige] (zoals het Kindertherapeuticum wel heeft gesuggereerd); in plaats van altijd in de speeltuin af te spreken zouden ze wellicht naar de film kunnen gaan of iets anders doen wat meer bij de leeftijd van [minderjarige] past. Al met al achten de ouders het stopzetten van de bezoekmomenten niet in het belang van [minderjarige] .
4.5.
WSS ziet, anders dan de ouders, een kwetsbaar 10-jarig meisje dat al jaren extreem van slag is rondom de omgangsmomenten en zelf de bezoeken niet meer wil. Over het bezoekmoment op 2 november 2022 heeft WSS verklaard dat de jeugdzorgwerker [minderjarige] en de pleegmoeder heeft opgevangen bij de speeltuin. [minderjarige] bleek ziek te zijn, zij trilde over haar hele lijf, haar vuisten waren gebald, zij had tranen in de ogen. [minderjarige] zei dat zij zich niet lekker voelde, pijn in haar buik had en al sinds de avond ervoor ziek was. Zij vroeg of het bezoek niet door hoefde te gaan omdat zij zich te beroerd voelde. Daarop heeft WSS besloten dat het bezoek niet doorging en dat het niet in het belang van [minderjarige] was om nog op haar ouders (die verlaat waren) te wachten.
WSS stelt dat [minderjarige] altijd voor en na de omgang met de ouders lang van slag is, zozeer dat zij ziek is, eczeem krijgt en niet toekomt aan dagelijkse taken zoals tanden poetsen. Deze reactie is ongezond en belemmert haar extreem en zal naar verwachting van WSS niet verbeteren als de omgang in frequentie wordt verlaagd. WSS meent dat [minderjarige] niet langer ten behoeve van haar ouders moet worden belemmerd in haar ontwikkeling. Om die reden is het verzoek bij de kinderrechter ingediend. In dat verzoek is ook vermeld wat er nodig is voor [minderjarige] om tot ontwikkeling te kunnen gaan komen binnen haar eigen mogelijkheden. Het is daarbij belangrijk dat zowel [minderjarige] als ouders daarin perspectief krijgen.
Verder voert WSS aan dat [minderjarige] het afgelopen jaar meermaals heeft gezegd niet langer omgang met haar ouders te willen, maar dat er nooit naar haar geluisterd is. Volgens WSS gaat de door de ouders gesuggereerde wijziging van aard of locatie van de omgang niet helpen, aangezien de spanning in het contact met de ouders zit.
4.6.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat er geen aanwijzingen zijn dat de ouders iets fout doen in hun omgang met [minderjarige] . In het rapport van het Kindertherapeuticum van 18 maart 2021 staat dat [minderjarige] bij iedere vorm van stress ontregelt in haar gedrag en ziek wordt en dus niet alleen bij de omgang met haar ouders.
4.7.
Voor de voorzieningenrechter staat het belang van [minderjarige] voorop. Nu de ouders [minderjarige] maar af en toe zien, wordt vooral gekeken naar wat de professionals (zoals WSS en het Kindertherapeuticum) over [minderjarige] zeggen. Onduidelijk is uit de rapporten waar de spanning bij [minderjarige] rondom de omgang vandaan komt. Duidelijk is wel uit de verklaringen van WSS en de rapporten uit 2021 en 2022 van het Kindertherapeuticum – waar [minderjarige] sinds voorjaar 2017 in behandeling is - dat de bezoeken betekenen dat [minderjarige] elke twee maanden een aantal weken van slag en zelfs ziek is van de spanning en dat dit al enige jaren het geval is. Dit is ook door het Hof in de beschikking van 24 maart 2022 nog geconstateerd, evenals het feit dat [minderjarige] weerstand laat zien tegen de omgang met de ouders (r.o. 5.6). Dit laatste sluit aan bij de verklaring van WSS dat [minderjarige] al anderhalf jaar zegt dat zij de omgang niet meer wil. Dat een kind geen omgang wil is op zich niet voldoende reden is om deze stop te zetten. De enorme spanning die de bezoekregeling bij [minderjarige] geeft is in dit geval, nu zij ook zo duidelijk zegt dat zij niet wil, wel van doorslaggevend belang. Tenslotte heeft WSS voldoende aannemelijk gemaakt dat er op dit moment geen minder ingrijpende maatregelen mogelijk zijn dan (voorlopige) stopzetting.
4.8.
Al met al is de voorzieningenrechter van oordeel dat WSS voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zwaarwegende belangen van [minderjarige] zich op dit moment tegen het hervatten van de omgangsregeling verzetten – hoe verdrietig dat ook is voor de ouders. Het is voor hen begrijpelijkerwijs heel moeilijk dat de toch al minimale omgangsregeling voorlopig wordt stopgezet, maar het belang van [minderjarige] staat voorop. Daarbij komt dat het oordeel van de bodemrechter over het stopzetten van de omgang binnen afzienbare tijd is te verwachten. De gevraagde voorzieningen zullen daarom worden geweigerd.
4.9.
Daarbij wordt wel opgemerkt dat het van belang is dat WSS, zolang er geen omgangsmomenten zijn, zoekt naar mogelijkheden om het contact tussen de ouders en [minderjarige] op andere wijze mogelijk te maken en om daar heldere afspraken over te maken. Zo was er ter zitting verwarring over de vraag of de ouders aan [minderjarige] kaartjes mogen sturen of (verjaardags)kadootjes mogen geven.
4.10.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Hoogeveen, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2023. [1]

Voetnoten

1.type: MAH