ECLI:NL:RBAMS:2023:8191

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
13/210154-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk vervoeren van verdovende middelen en witwassen van geld

Op 12 december 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een man die zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk vervoeren van verdovende middelen, waaronder cocaïne, MDMA en 2C-B, en aan het witwassen van een geldbedrag van € 27.180,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 20 augustus 2023 in Amsterdam deze verdovende middelen heeft vervoerd en dat hij wist dat het geldbedrag afkomstig was uit misdrijf. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 144 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een ambulante behandeling en het meewerken aan schuldhulpverlening. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de maatschappelijke impact van de handel in harddrugs in haar overwegingen meegenomen. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten en heeft zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis gehouden aan de voorwaarden. De rechtbank heeft de verbeurdverklaring van de in beslag genomen geldbedragen en andere goederen uitgesproken, aangezien deze zijn aangetroffen in verband met de bewezen verklaarde feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/210154-23
Datum uitspraak: 12 december 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 november 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.J. Nijkerk, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. F. Tosun, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 20 augustus 2023 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan
het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren, of in elk geval aanwezig hebben, van 37,8 gram cocaïne, 199,59 gram MDMA en 77,5 gram 2C-B; en
het witwassen van een contant geldbedrag van € 27.180,-.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1 gerekwireerd tot bewezenverklaring van het vervoeren en opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, MDMA en 2C-B. Verdachte heeft bekend dat hij verdovende middelen heeft vervoerd en uit het dossier blijkt dat de in de tenlastelegging opgenomen verdovende middelen in de tas van verdachte zaten. Het dossier bevat onvoldoende bewijs om te kunnen vaststellen dat verdachte de verdovende middelen heeft verkocht, afgeleverd en/of verstrekt. Verdachte dient daarom van deze delen van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 kan worden bewezen dat verdachte heeft geweten dat het geldbedrag van € 27.180,- dat in zijn tas zat van misdrijf afkomstig was en dat verdachte zich aan witwassen schuldig heeft gemaakt. Het betreft namelijk een fors geldbedrag dat verdachte samen met een grote hoeveelheid verdovende middelen in ontvangst heeft genomen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde vervoeren en opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, MDMA en 2C-B aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
Ten aanzien van het ten laste gelegde verkopen, afleveren en verstrekken dient verdachte te worden vrijgesproken. Ook ten aanzien van het ten laste gelegde gewicht van de verdovende middelen dient verdachte te worden vrijgesproken, omdat op basis van het dossier niet kan worden aangetoond dat het gewicht van de verdovende middelen die verdachte heeft vervoerd, overeenkomt met het gewicht van de verdovende middelen zoals in de tenlastelegging staat opgenomen.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde witwassen heeft de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Het onder feit 1 ten laste gelegde
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsvrouw – van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het ten laste gelegde verkopen, afleveren en verstrekken van cocaïne, MDMA en 2C-B. Verdachte zal daarom van deze delen van de tenlastelegging worden vrijgesproken. Daarnaast is de rechtbank – met de raadsvrouw – van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden bewezen dat het gewicht van de verdovende middelen die in de tas van verdachte zijn aangetroffen, exact overeenkomt met het gewicht van de verdovende middelen zoals in de tenlastelegging opgenomen. Verdachte zal daarom ook van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Wel is de rechtbank – met de officier van justitie – van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich op 20 augustus 2023 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan het vervoeren van cocaïne, MDMA en 2C-B, zoals omschreven in rubriek 4. Omdat verdachte dit deel van de tenlastelegging heeft bekend en de raadsvrouw hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, zal de rechtbank, gelet op artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, met de in bijlage 2 opgenomen opgave van bewijsmiddelen volstaan.
Omdat het opzettelijk aanwezig hebben van voornoemde verdovende middelen blijkens de tenlastelegging in subsidiaire vorm aan verdachte is ten laste gelegd, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of verdachte zich ook hieraan schuldig heeft gemaakt.
Het onder feit 2 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier een ernstig en gerechtvaardigd vermoeden volgt dat het in de tenlastelegging opgenomen geldbedrag van de handel in drugs afkomstig is. Het geldbedrag is door de politie in een met verdovende middelen gevulde rugzak aangetroffen en verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het geldbedrag samen met de verdovende middelen van een onbekend gebleven persoon heeft gekregen om het geheel vervolgens te vervoeren. Verdachte heeft verder verklaard dat het geld in verschillende coupures van soortgelijke biljetten bijeen was gebonden.
De rechtbank overweegt dat deze omstandigheden, een rechtvaardig vermoeden van witwassen opleveren. Van verdachte mag dan ook worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geld niet van misdrijf afkomstig is. Verdachte heeft dit niet gedaan.
De rechtbank is aldus van oordeel dat verdachte, door onder de voornoemde omstandigheden een contant geldbedrag van € 27.180,- aan te nemen en te vervoeren, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit geldbedrag uit de handel in verdovende middelen en dus – onmiddellijk of middellijk – uit misdrijf afkomstig was. Daarmee kan worden bewezen dat verdachte, in ieder geval in voorwaardelijke zin, heeft geweten van de herkomst van het geldbedrag en zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
op 20 augustus 2023 te Amsterdam, opzettelijk heeft vervoerd, hoeveelheden van een materieel bevattende cocaïne, hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en hoeveelheden van een materiaal bevattende 2C-B;
ten aanzien van feit 2:
op 20 augustus 20223 te Amsterdam een contant geldbedrag van € 27.180,- voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat dat geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 143 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 100 dagen voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren. Daaraan dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden, zoals door de reclassering is geadviseerd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
7.2.
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om, bij een bewezenverklaring, aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen van 144 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 100 dagen voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren. Daaraan dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden, zoals door de reclassering is geadviseerd.
Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht om verdachte te veroordelen tot een taakstraf van niet meer dan 100 uren, waarbij een deel van de taakstraf voorwaardelijk zou kunnen worden opgelegd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren van harddrugs. Door zich voor een onbekend gebleven derde beschikbaar te stellen voor het vervoer van verschillende soorten verdovende middelen, heeft verdachte geen oog gehad voor de maatschappelijke problemen die de handel van harddrugs met zich meebrengt. De verdovende middelen die verdachte heeft vervoerd zijn schadelijk voor de volksgezondheid en – direct en indirect – de oorzaak van vele andere vormen van criminaliteit.
Daarnaast heeft verdachte zich, door een aan de handel in verdovende middelen te linken groot geldbedrag voorhanden te hebben, aan witwassen schuldig gemaakt. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie, tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan en heeft een ontwrichtende werking op de samenleving. De rechtbank neemt verdachte zijn handelen zeer kwalijk.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De rechtbank heeft daarbij met name aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor onder meer het vervoeren van harddrugs, die de rechtbanken en gerechtshoven onderling hebben afgesproken. De rechtbank overweegt daarbij dat, hoewel op basis van het dossier niet exact kan worden vastgesteld wat het gewicht was van de verdovende middelen die verdachte heeft vervoerd, het dossier voldoende aanknopingspunten bevat om aan te nemen dat verdachte een aanzienlijke hoeveelheid, te weten in ieder geval ruim 300 gram, heeft vervoerd. De rechtbank zal daarom het oriëntatiepunt voor het vervoeren van 200 tot 500 gram harddrugs als uitgangspunt nemen, waarvoor doorgaans een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden wordt opgelegd. Voor het witwassen zoekt de rechtbank aansluiting bij het oriëntatiepunt fraude. Dit oriëntatiepunt gaat in de eerste plaats uit van het benadelingsbedrag. Het oriëntatiepunt noemt bij een benadelingsbedrag tussen de € 10.000,- en € 70.000,- als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de 2 en 5 maanden of een taakstraf met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft verder gelet op het strafblad van verdachte van 24 oktober 2023, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank heeft daarnaast rekening gehouden met een rapport van de reclasseringsinstantie Inforsa van 14 november 2023. In dit rapport heeft Inforsa omschreven dat verdachte zijn leven op orde lijkt te hebben, maar wel schulden heeft. Inforsa vermoedt dat de schuldenproblematiek van verdachte heeft bijgedragen aan zijn keuze om de onderhavige strafbare feiten te plegen. Om te voorkomen dat verdachte in de toekomst opnieuw strafbare feiten pleegt, adviseert Inforsa om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden in de vorm van een meldplicht, ambulante behandeling, dagbesteding en het meewerken aan schuldhulpverlening.
Tot slot heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft zich gedurende het toezicht van de reclassering in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis gehouden aan de voorwaarde dat hij de studie HBO International Business volgt. De rechtbank wenst deze positieve ontwikkeling met de straf niet te doorkruisen.
Concluderend ziet de rechtbank in het advies van Inforsa en de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om in het voordeel van verdachte van de vordering van de officier van justitie af te wijken. De rechtbank zal daarbij aan verdachte een straf opleggen die enerzijds recht doet aan de ernst van de feiten waarvoor hij wordt veroordeeld en die anderzijds is gericht op het voorkomen dat verdachte in de toekomst opnieuw tot het plegen van dergelijke feiten wordt verleid.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 144 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 100 dagen voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden. Daaraan zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden, zoals door de reclassering is geadviseerd. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot het verrichten van een taakstraf van 100 uren, te vervangen door 50 dagen vervangende hechtenis wanneer verdachte de taakstraf niet (naar behoren) verricht.
Omdat verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die niet langer is dan de duur van het voorarrest, zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

8.Beslag

Onder verdachte zijn een aantal geldbedragen in beslag genomen, in totaal € 27.180. De bedragen staan vermeld op de beslaglijst die als bijlage aan dit vonnis is gehecht. Daarnaast zijn onder verdachte blijkens het proces-verbaal met nummer PL1300-2023188448-9 meerdere telefoons, een laptop en een logboek in beslag genomen.
Verbeurdverklaring
Aangezien met betrekking tot de geldbedragen het onder 2 bewezen geachte (witwassen) is begaan, worden deze geldbedragen verbeurdverklaard. De rechtbank overweegt dat de in beslag genomen telefoons, de laptop en het logboek tijdens het vervoeren van de verdovende middelen bij verdachte zijn aangetroffen en is daarom van oordeel dat dit goederen zijn met behulp waarvan de bewezenverklaarde feiten zijn begaan of voorbereid.. De rechtbank zal ook al deze goederen verbeurd verklaren.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
  • 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht; en
  • 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 2:
witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstrafvoor de duur van
144 (honderdvierenveertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
100 (honderd) dagen, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen, als veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen, indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • Veroordeelde moet zich binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Inforsa op het adres [adres 2] te Amsterdam melden. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • Veroordeelde moet zich laten behandelen door de Forensisch Ambulante Zorg (FAZ) of een soortgelijke zorgverlener, indien de reclassering dit noodzakelijk acht. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • Veroordeelde moet zich inspannen voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding moet bijdragen aan het voorkomen van delictgedrag;
  • Veroordeelde moet meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde moet de reclassering inzicht geven in zijn financiën en schulden.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Veroordeelt veroordeelde tot een
taakstraf van 100 (honderd) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen.
Ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen:
Verklaart verbeurd:
200 EUR (goednummer: 6384082);
400 EUR (goednummer: 6384084);
6.960 EUR (goednummer: 6384085);
18.050 EUR (goednummer: 6384086);
1.200 EUR (goednummer: 6384087);
200 EUR (goednummer: 6384088);
20 EUR (goednummer: 6384117);
50 EUR (goednummer: 6384118);
100 EUR (goednummer: 6384119);
de telefoons, laptop en het logboek in beslag genomen blijkens het proces-verbaal met nummer PL1300-2023188448-9.
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis:
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en C.A.R. Bleijendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Esschendal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 december 2023.
[…]
.
[…]