ECLI:NL:RBAMS:2023:8189

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
13/276980-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling van voormalig partner met voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel

Op 12 december 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die beschuldigd werd van zware mishandeling van zijn voormalig partner op 25 oktober 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meermalen met kracht op het hoofd van de aangeefster heeft geslagen en haar hoofd tegen de grond of muur heeft geslagen, wat leidde tot een hersenschudding en andere verwondingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, maar sprak hem vrij van het primair ten laste gelegde zware mishandeling, omdat niet kon worden bewezen dat er daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel was toegebracht. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 58 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder ambulante behandeling. De rechtbank hield rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die lijdt aan psychische problemen, en de impact van het incident op zijn leven. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte € 367,12 aan schadevergoeding moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/276980-22
Datum uitspraak: 12 december 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1980,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1], [woonplaats]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 8 augustus 2023 en 28 november 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R.W. van Zanten, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C.G. Peerik, naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank ter terechtzitting [persoon], medewerker bij de reclassering, als deskundige gehoord.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – primair ten laste gelegd dat hij zich op 25 oktober 2022 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van [aangeefster] door haar meerdere malen te slaan, meerdere malen te schoppen, met haar hoofd tegen de grond en/of muur te slaan en te wurgen. Hetzelfde feitencomplex is subsidiair ten laste gelegd als poging tot zware mishandeling en meer subsidiair als mishandeling.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat aangeefster [aangeefster] (hierna: aangeefster) zwaar lichamelijk letsel is toegebracht en heeft daarom gerekwireerd dat verdachte van het primair ten laste gelegde wordt vrijgesproken. Wel kan worden bewezen dat verdachte zich aan de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling schuldig heeft gemaakt. De verklaring van aangeefster dat verdachte haar heeft mishandeld door tegen haar hoofd te slaan, haar hoofd tegen de grond en muur te slaan en haar te wurgen, wordt immers door de aard van het letsel van aangeefster ondersteund. Daarnaast heeft verdachte door aangeefster op deze manier te mishandelen het voorwaardelijk opzet op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster gehad.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Het dossier bevat namelijk onvoldoende bewijs om te kunnen vaststellen dat verdachte aangeefster heeft geschopt, haar hoofd tegen de grond en/of muur heeft geslagen en haar heeft gewurgd. Verdachte heeft erkend dat hij aangeefster meermalen heeft geslagen, waarmee wel de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling kan worden bewezen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat niet kan worden bewezen dat het letsel van aangeefster als zwaar lichamelijk letsel valt aan te merken. Verdachte zal daarom van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Het oordeel over het subsidiair ten laste gelegde
Bij het beoordelen of verdachte zich aan de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft schuldig gemaakt, overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft bekend dat hij aangeefster met zijn vuist op haar rug en hoofd heeft geslagen. Ook heeft verdachte bij de rechter-commissaris verklaard dat hij is doorgegaan met het slaan van aangeefster totdat zij zei dat zij misselijk werd en moest overgeven. Ter zitting heeft verdachte nog verklaard dat hij aangeefster naar achteren heeft laten vallen door haar met zijn arm voor haar langs naar achteren te drukken. Hij heeft voorgedaan hoe ze daarna op de grond lag en hij over haar heen gebogen zat. Vervolgens zei ze dat ze misselijk werd.
In het rapport dat is opgemaakt door een forensisch arts over het letsel van aangeefster staat dat aangeefster op 25 oktober 2022 onder meer een hersenschudding heeft opgelopen. Daarnaast is in het rapport onder andere vastgesteld dat aangeefster links op haar voorhoofd een ronde en paarsrode verkleuring, met zwelling in de huid en met een doorsnede van vier centimeter had.
Het letsel dat goed te zien is op een foto in het dossier (pagina 10) en de misselijkheid van aangeefster, passen naar het oordeel van de rechtbank bij de verklaring van aangeefster, inhoudende dat verdachte haar hoofd tegen de grond, dan wel de muur heeft geslagen. Dit deel van de tenlastelegging kan dan ook worden bewezen.
De verklaring van aangeefster dat zij door verdachte is geschopt en gewurgd, wordt in onvoldoende mate door de overige inhoud van het dossier ondersteund. Verdachte heeft daarnaast ontkend dat hij dit heeft gedaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte aangeefster heeft geschopt en gewurgd.
De volgende vraag waar de rechtbank zich voor ziet gesteld, is of kan worden bewezen dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster en zich aldus schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
De rechtbank overweegt daartoe allereerst dat het meermalen met kracht slaan op het hoofd en het hoofd met kracht tegen de grond of muur aanslaan, naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel oplevert. Het hoofd is een kwetsbaar onderdeel van het menselijk lichaam dat meerdere belangrijke en kwetsbare organen bevat. Zo had het door verdachte toegepaste geweld mogelijk hersenletsel of letsel aan de zintuigelijke organen kunnen veroorzaken.
De rechtbank overweegt daarnaast dat uit de voortduring van de mishandeling en de kracht waarmee verdachte blijkens de foto’s van het letsel van aangeefster heeft geslagen, het handelen van verdachte naar deze uiterlijke verschijningsvormen dusdanig was gericht op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan dan dat verdachte deze aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is aldus van oordeel dat verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster, waardoor het subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 25 oktober 2022 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangeefster] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [aangeefster] heeft geslagen en met haar hoofd tegen de grond of muur heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 84 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 82 dagen voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren. Daaraan dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden, zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd. Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld tot betaling van een geldboete van € 500,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 10 dagen en te betalen in 10 maandelijkse termijnen van € 50,-.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die langer is dan de duur van het voorarrest, gelet op de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, de doorleefde spijt van verdachte en zijn bereidheid om er alles aan te doen om dit agressieve gedrag in de toekomst te voorkomen. Een voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, zou passend zijn.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn voormalige partner. Door aangeefster meerdere malen met de vuist te slaan en door haar hoofd tegen de grond of muur te slaan, heeft verdachte een ernstige inbreuk op haar lichamelijke integriteit gemaakt. De rechtbank neemt verdachte zijn handelen zeer kwalijk.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en hiervoor aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor strafoplegging, die de rechtbanken en hoven onderling hebben afgesproken. De rechtbank vindt dat het feit waarvoor verdachte wordt veroordeeld past bij het oriëntatiepunt voor zware mishandeling door middel van het geven van een kopstoot en/of het schoppen of trappen tegen het hoofd. Hiervoor wordt doorgaans een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd. Omdat verdachte wordt veroordeeld voor een
pogingtot zware mishandeling, zal de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden als uitgangspunt nemen.
De rechtbank heeft verder gelet op het strafblad van verdachte van 24 oktober 2023. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het Pro Justitia-rapport van 9 juni 2023 betreffende verdachte, opgemaakt door psycholoog F.M.G. Stadhouders. In dit rapport is beschreven dat bij verdachte sprake is van een ernstige depressieve stoornis en mogelijk een autismespectrumstoornis, dan wel cluster A-persoonlijkheidsproblematiek. Volgens de
psycholoog is het feit waarvoor verdachte wordt veroordeeld deels een verlengstuk van deze stoornissen, waardoor het feit in verminderde mate aan verdachte zou moeten worden
toegerekend. De rechtbank neemt de conclusies van het Pro Justitia-rapport over en is van oordeel dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het advies van Reclassering Nederland van 3 augustus 2023 en het voortgangsverslag van 14 november 2023. Daaruit volgt dat verdachte op 28 juli 2023 is opgenomen in kliniek [kliniek 1] vanwege psychische klachten. Na de terechtzitting op 8 augustus 2023 is verdachte opgenomen in [kliniek 2]. Op 6 november 2023 heeft hij deze kliniek, in overleg met de GGZ verlaten. Verdachte is nog steeds vrijwillig onder behandeling bij het FACT-team van GGZ [GGZ]. Deze behandeling is gericht op de depressieklachten van verdachte. Het is niet mogelijk om twee behandelingen naast elkaar te laten lopen, wat inhoudt dat de reclassering nog niet kan inzetten op ambulante behandeling bij de Waag. [persoon] heeft ter terechtzitting verklaard dat het het beste is als verdachte eerst zijn behandeling bij de GGZ afrondt en aansluitend behandeld wordt bij de Waag. Naast deze ambulante behandeling adviseert de reclassering om eveneens een meldplicht en een verplichting tot dagbesteding op te leggen als bijzondere voorwaarden.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank tot slot rekening gehouden met het feit dat het incident ook voor verdachte een ontregelende werking op zijn leven heeft gehad. Zo heeft verdachte verklaard dat hij al enige tijd geen contact meer met zijn kinderen heeft gehad en het moeilijk vindt om in zijn huis te zijn, waar het incident heeft plaatsgevonden. Ook schaamt hij zich naar zijn voormalig partner en familieleden toe. Hij heeft veel spijt van zijn handelen. Hij komt daarin volgens de rechtbank oprecht over.
De rechtbank zal aan verdachte een straf opleggen die enerzijds recht doet aan de ernst van het feit waarvoor hij wordt veroordeeld en anderzijds is gericht op het behandelen van zijn psychologische problematiek en het voorkomen dat hij in de toekomst opnieuw de fout ingaat. In de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en in zijn persoonlijke omstandigheden, ziet de rechtbank daarbij aanleiding om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en bij het vaststellen van de duur daarvan enigszins in zijn voordeel van de vordering van de officier van justitie af te wijken. De rechtbank zal ook de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden aan verdachte opleggen en de geadviseerde ambulante behandeling wijzigen, zoals ter terechtzitting door de reclassering is geadviseerd. Dit betekent dat verdachte eerst een op zijn psychologische problematiek gerichte behandeling bij het FACT-team van GGZ [GGZ] dient te volgen, gevolgd door een behandeling bij De Waag gericht op het voorkomen van delictgedrag.
Aanvullend op een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan verdachte een geldboete op te leggen, zoals door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 58 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met daaraan bijzondere voorwaarden verbonden, passend en geboden.
Omdat verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die niet langer is dan de duur van het voorarrest, zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

8.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster] vordert € 367,12 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2022.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2022.
Ook dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [aangeefster] wordt daarnaast, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het
primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
60 (zestig)dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
58 (achtenvijftig) dagen, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen, als veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen, indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • Veroordeelde moet zich, wanneer hij hiertoe uitgenodigd wordt, melden bij de Reclassering Nederland op het adres [adres 2] te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
  • Veroordeelde moet zich laten behandelen door het FACT-team van GGZ [GGZ] en aansluitend door De Waag, of een soortgelijke zorgverlener te bepalen door de reclassering. De behandelingen bij De Waag starten wanneer de behandeling door het FACT-team is beëindigd, dan wel wanneer veroordeelde -ook- in staat is deel te nemen aan de behandelingen bij De Waag.
  • Veroordeelde moet zich inspannen voor het vinden en behouden van (on)betaald werk of een vrijetijdsbesteding met een vaste structuur. De dagbesteding dient bij te dragen aan het voorkomen van delictgedrag.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangeefster] toe tot een bedrag van € 367,12(driehonderdzevenenzestig euro en twaalf cent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (25 oktober 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangeefster].
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster] aan de Staat
€ 367,12(driehonderdzevenenzestig euro en twaalf cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (25 oktober 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 7 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis:
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en C.A.R. Bleijendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Esschendal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 december 2023.
[…]
[…]

[…]

1.[…]

2.[…]