7.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere overtredingen van de Wet dieren in de uitoefening van zijn bedrijf (een eenmanszaak). Als veehouder is verdachte verantwoordelijk voor de noodzakelijke zorg voor zijn dieren. Verdachte is in deze verantwoordelijkheid ernstig tekort geschoten. De dieren in de veehouderij van verdachte leefden onder andere in verblijven die niet veilig waren, omdat zij zich bijvoorbeeld aan scherpe uitsteeksels konden verwonden. Voor dieren die gewond of kreupel waren, werd bovendien niet (snel genoeg) de dierenarts ingeschakeld. Sommige dieren hadden geen toegang tot voldoende of schoon water, verbleven in een te klein verblijf of in een verblijf waar het continu donker was. Een pasgeboren kalfje werd niet apart gehouden van de volwassen dieren. Ook werd er een kadaver van een lammetje onder het stro aangetroffen, dat daar al enkele dagen moet hebben gelegen. Tot slot heeft verdachte geen register bijgehouden van de dieren die waren overleden. Verdachte heeft al met al een veelheid aan regels geschonden, die stuk voor stuk in het leven zijn geroepen om (direct of indirect) het dierenwelzijn te dienen. Dat verdachte deze regels niet heeft nageleefd, neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk.
Justitiële Documentatie en reclasseringsadvies
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 21 oktober 2023. Hieruit blijkt onder meer dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten die te maken hebben met (de registratie van) dieren. Hiervoor zijn aan verdachte (deels) voorwaardelijke geldboetes opgelegd. De proeftijd van deze voorwaardelijke straffen liep nog ten tijde van het plegen van de onderhavige feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de reclassering van 7 augustus 2023. De reclassering schrijft hierin onder andere dat de opvattingen van verdachte over bedrijfsvoering en dierenwelzijn gedateerd zijn. Daarnaast ziet de reclassering bij verdachte enige problemen in de impulsbeheersing, maar volgens de reclassering heeft verdachte hierin de nodige stappen ondernomen. De reclassering acht het recidiverisico laag en komt daarom niet tot voorstellen van interventies of toezicht. De reclassering adviseert om bij strafoplegging een voorwaardelijk dierenhoudverbod op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
De houding van verdachte ten aanzien van het bewezenverklaardeVerdachte ontkent niet de tenlastegelegde overtredingen te hebben begaan, maar onderschrijft ook niet dat hij zich hieraan schuldig heeft gemaakt. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij al veertig jaar op dezelfde manier werkt, dat hij zeven dagen per week om half zes opstaat om de dieren eten te geven en dat hij dus zijn best doet. Ook heeft hij verklaard dat het altijd beter kan, maar dat hij vooral vindt dat er teveel regels zijn. Verdachte heeft daarnaast verklaard dat hij de controles door de NVWA erg vervelend vindt. Hij meent dat de verbalisanten hem kapot willen maken en iedere keer weer iets nieuws vinden om over te rapporteren.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze en de overige verklaringen van verdachte ter terechtzitting, in het dossier en bij de reclassering, dat verdachte onvoldoende is doordrongen van de ernst van de feiten. Hiertoe wijst de rechtbank ook op het hierna volgende.
Recente hercontrole
Uit het dossier blijkt dat op 21 november 2023 bij de veehouderij van verdachte een hercontrole heeft plaatsgevonden. Uit het proces-verbaal van bevindingen dat hiervan is opgesteld, blijkt dat de verbalisanten van de NVWA wederom de nodige overtredingen van de Wet dieren hebben vastgesteld. Vanwege de ernst van deze overtredingen werd besloten om de dieren van verdachte (wederom) weg te laten halen. Twee uur nadat de verbalisanten het erf van verdachte hadden verlaten, zagen zij bij terugkomst dat drie mannen druk aan het werk waren en dat meerdere van de door de verbalisanten vastgestelde overtredingen waren opgelost. Daarom is uiteindelijk besloten dat het niet meer noodzakelijk was om de dieren mee te voeren en op te slaan.
De op 21 november 2023 geconstateerde overtredingen zijn niet opgenomen in de tenlastelegging en/of in de bewezenverklaring en de rechtbank weegt deze overtredingen dan ook niet in strafverzwarende zin mee. De rechtbank ziet hierin echter wel een bevestiging van haar indruk dat verdachte niet intrinsiek gemotiveerd is om de regels die het dierenwelzijn beogen te waarborgen in de toekomst wel steeds na te leven. Nadat al vele controles hebben plaatsgevonden en de dieren ook al eens bij verdachte zijn weggehaald, zijn immers zeer recent wederom overtredingen geconstateerd. Pas als de NVWA de dieren wederom wil weghalen, gaat verdachte aan de slag om de geconstateerde overtredingen te verhelpen. Hieruit maakt de rechtbank op dat verdachte wel in staat moet worden geacht om zich (met hulp van anderen) aan de regels te houden, maar dat hij hiertoe niet de wil heeft.
De reclassering heeft weliswaar een laag recidiverisico beschreven, maar op het moment van opmaken van dat rapport was voornoemde informatie over deze recente hercontrole nog niet bekend. De rechtbank schat het recidiverisico dan ook hoger in dan de reclassering en acht het daarom van belang dat verdachte, naast een onvoorwaardelijke straf, een flinke voorwaardelijke straf als stok achter de deur krijgt, zodat hij niet wederom strafbare feiten zal plegen.
Houdverbod of stillegging van de onderneming
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een houdverbod voor de duur van 5 jaar wordt opgelegd. Een (dieren)houdverbod kan thans echter niet als (bijkomende) straf worden opgelegd. Weliswaar is er inmiddels een wet aangenomen waarin een houdverbod als maatregel in de Wet dieren wordt opgenomen,maar voor zover de officier van justitie hierop heeft gedoeld, merkt de rechtbank op dat deze wet nog niet in werking is getreden. Indien de officier van justitie bedoeld heeft dat het houdverbod als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf zou moeten worden opgelegd, oordeelt de rechtbank dat dat in dit geval ook niet passend is. Zoals in eerdere rechtspraak is geoordeeld, houdt een houdverbod aan een veehouderij namelijk de facto een stillegging van de onderneming in. Stillegging van de onderneming is een bijkomende straf die apart in de wet geregeld is en voor maximaal 1 jaar mag worden opgelegd. Een houdverbod als bijzondere voorwaarde voor de duur van 5 jaar zou in dit geval dan ook neerkomen op een onvoorwaardelijke stillegging van de onderneming voor een langere periode dan de wetgever heeft bedoeld mogelijk te maken. De rechtbank komt op deze (formele) gronden tot het oordeel dat een (al dan niet voorwaardelijk) houdverbod voor de duur van 5 jaar, zoals door de officier van justitie is gevorderd, niet kan worden opgelegd.
Onvoorwaardelijke stillegging van de onderneming van verdachte voor de duur van 1 jaar zou wel een mogelijke straf zijn. De rechtbank komt echter (op materiële gronden) tot het oordeel dat dit in de onderhavige zaak geen passende straf zou zijn. Verdachte is weliswaar eerder veroordeeld voor strafbare feiten met betrekking tot (de registratie van) dieren, maar is hiervoor enkel veroordeeld tot (deels) voorwaardelijke geldboetes. Dat verdachte, zoals hiervoor beschreven, in staat is om met hulp van anderen in twee uur veel van de geconstateerde overtredingen te verhelpen, laat daarnaast zien dat er wel iets van verbetering heeft plaatsgevonden ten opzichte van de situatie zoals deze was ten tijde van de bewezen geachte feiten. De door de verdediging gestelde voorgenomen vermindering van het aantal dieren zou verdachte bovendien in staat moeten stellen ook in de toekomst verdere verbeteringen door te voeren, zeker als hij daarbij hulp van derden blijft inschakelen. Tot slot overweegt de rechtbank dat, mede gezien de leeftijd van verdachte en de aard van zijn bedrijf, ook een stillegging van de onderneming voor de duur van 1 jaar de facto het einde van de onderneming zou betekenen. Onvoorwaardelijke stillegging van de onderneming vindt de rechtbank op dit moment dan ook geen proportionele straf. Wel ziet de rechtbank aanleiding om de stillegging van de onderneming als voorwaardelijke bijkomende straf op te leggen. Deze straf dient, zoals hiervoor beschreven, als stevige stok achter de deur en als prikkel om de regels vanaf nu wel na te (blijven) leven. Verdachte moet zich met deze straf een gewaarschuwd mens achten en weet dat wanneer hij opnieuw in de fout gaat daar direct consequenties aan verbonden kunnen worden. Aangezien er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat de gezondheid of het welzijn van dieren benadeelt, acht de rechtbank hierbij een proeftijd van 5 jaar nodig.
Strafoplegging
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende strafoplegging. Vanwege de aard en de ernst van de feiten vindt de rechtbank een onvoorwaardelijke geldboete van € 20.000,– en een voorwaardelijke stillegging van de onderneming voor de duur van 1 jaar, met een proeftijd van 5 jaar passend en geboden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat voornoemde geldboete voor de helft voorwaardelijk wordt opgelegd. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de bewezen geachte feiten zodanig ernstig zijn dat de gehele boete onvoorwaardelijk dient te worden opgelegd, mede omdat de rechtbank, anders dan de eis, geen onvoorwaardelijk houdverbod oplegt.