ECLI:NL:RBAMS:2023:8173

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
81/122042-23; 81/176312-20 (TUL) en 82/246329-20 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen veehouder wegens overtredingen van de Wet dieren met betrekking tot dierenwelzijn

Op 14 december 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een veehouder die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere overtredingen van de Wet dieren. De zaak kwam voort uit een onderzoek dat plaatsvond op 30 november 2023, waarbij de officier van justitie, mr. H.H.M. Beune, de vordering indiende. De verdachte, geboren in 1949 en wonende in Bunschoten-Spakenburg, werd beschuldigd van het niet zorgen voor voldoende hygiëne en verzorging van zijn dieren, het niet bijhouden van een register van sterfgevallen, en het insluiten van honden in een te klein hok. De rechtbank achtte de feiten bewezen en oordeelde dat de verdachte ernstig tekort was geschoten in zijn verantwoordelijkheden als veehouder.

De rechtbank legde een geldboete op van € 20.000, waarvan € 10.000 voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaar. Daarnaast werd een voorwaardelijke stillegging van de onderneming voor de duur van 1 jaar opgelegd, met dezelfde proeftijd. De rechtbank weegt hierbij de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vergelijkbare overtredingen. De verdachte had eerder al voorwaardelijke straffen opgelegd gekregen, maar voldeed niet aan de eisen van dierenwelzijn, wat leidde tot deze veroordeling.

De rechtbank benadrukte dat de verdachte niet alleen verantwoordelijk is voor de zorg voor zijn dieren, maar ook dat hij de regels die het dierenwelzijn beogen, moet naleven. De uitspraak is een duidelijke boodschap dat overtredingen van de Wet dieren niet worden getolereerd en dat er consequenties zijn voor degenen die de zorgplicht voor dieren verwaarlozen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 81/122042-23; 81/176312-20 (TUL) en 82/246329-20 (TUL)
Datum uitspraak: 14 december 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische kamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1949,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 november 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H.H.M. Beune, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.J.J.E. Stassen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – zoals gewijzigd ter terechtzitting, kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan verschillende overtredingen van de Wet dieren in de uitoefening van zijn veehouderij in [woonplaats] . Specifiek is ten laste gelegd:
in de periode van 1 tot en met 15 maart 2023 het niet zorgdragen voor:
1. voldoende hygiëne of verzorging voor de dieren;
2. een leefomgeving voor de dieren die comfortabel en veilig is en aan de fysiologische behoeften van de dieren voldoet;
op 15 maart 2023:
3. het niet zorgdragen voor het bijhouden van een register met sterfgevallen van dieren;
4. twee honden insluiten in een te klein/bevuild hok.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.Het bewijs

De rechtbank acht, net als de officier van justitie en de verdediging, de tenlastegelegde feiten bewezen. De rechtbank grondt deze beslissing op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
1.
op 15 maart 2023 te Bunschoten-Spakenburg ,
als houder van een aantal dieren, opzettelijk er geen zorg voor heeft
gedragen dat:
- een rund (met werknummer 0811), dat kreupel liep, zijnde een dier dat
ziek of gewond leek, onmiddellijk op passende wijze werd verzorgd, immers was
geen en/of niet tijdig een dierenarts geraadpleegd, en
- een rund (met werknummer 1283), dat kreupel liep, zijnde een dier dat
ziek of gewond leek, onmiddellijk op passende wijze werd verzorgd, immers was
geen en/of niet tijdig een dierenarts geraadpleegd, en
- een rund (met werknummer 0818), dat ernstig kreupel liep, zijnde een dier dat
ziek of gewond leek, onmiddellijk op passende wijze werd verzorgd, immers was
geen en/of niet tijdig een dierenarts geraadpleegd, en
- een rund (met werknummer 1180), met een wond op zijn staart, zijnde een
dier dat ziek of gewond leek, onmiddellijk op passende wijze werd verzorgd, immers was geen en/of niet tijdig een dierenarts geraadpleegd en/of de wond niet verzorgd, en
- drie runderen (waaronder rund met werknummer 1200)
met abcessen op de rug en/of wang, zijnde dieren die ziek of gewond leken, onmiddellijk op passende wijze werden verzorgd, immers was geen en/of niet tijdig een dierenarts geraadpleegd en/of de wonden niet verzorgd, en
- ( ongeveer) 136 runderen beschikten over een toereikende behuizing onder voldoende hygiënische omstandigheden, immers
waren de stallen (ernstig) vervuild met urine en mest, en
- ( ongeveer) 48 schapen beschikten over een toereikende behuizing onder voldoende hygiënische omstandigheden, immers waren de stallen (ernstig) vervuild met urine en mest, en
- vier kalveren toegang hadden tot een toereikende hoeveelheid water van passende kwaliteit of op een andere wijze aan hun behoefte aan water konden voldoen, immers waren de waterbakken leeg en/of (ernstig)
vervuild, en
- twee schapen toegang hadden tot een toereikende hoeveelheid water van passende kwaliteit of op een andere wijze aan hun behoefte aan water konden voldoen, immers waren de waterbakken leeg en/of (ernstig) vervuild,
zulks terwijl voornoemde overtredingen plaatsvonden in de uitoefening van een
bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren
aangewezen soorten of categorieën worden gehouden;
2.
op 15 maart 2023 te Bunschoten-Spakenburg ,
als houder van een aantal dieren, opzettelijk er geen zorg voor heeft gedragen dat:
- de ruimte waarin een schaap werd gehouden voldoende was verlicht om aan de
ethologische en fysiologische behoeften van het dier te voldoen, immers stond het
schaap in een donkere paardenstal en was de lamp kapot, en
- de behuizingen waarin (ongeveer) 135, runderen verbleven op zodanige wijze waren ontworpen en/of gebouwd en/of onderhouden dat bij de runderen geen letsel of pijn wordt veroorzaakt en de behuizingen waarin die runderen werden gehouden geen scherpe randen of uitsteeksels bevatten waaraan de runderen zich kunnen verwonden, immers was het voerhek in de stallen waarin die runderen werden gehouden kapot en bevatte uitstekende scherpe randen, en
- de behuizingen waarin (ongeveer) 48 schapen verbleven op zodanige wijze waren ontworpen en/of gebouwd en/of onderhouden dat bij de schapen geen letsel of pijn wordt veroorzaakt en de behuizingen waarin die schapen, werden gehouden geen scherpe randen of uitsteeksels bevatten waaraan de schapen zich kunnen verwonden, immers lagen in die stallen een plat liggend houten hek en een kunststof touw en planken met uitsteeksels en conservenblikken en metalen trappen en een opengesneden jerrycan, en
- de ligruimte van de stal voor een kalf comfortabel en zindelijk is en niet schadelijk is voor het kalf en/of de vloer van de stal voor kalveren jonger dan twee weken is ingestrooid met adequaat strooisel, immers werd een (pasgeboren) kalf gehouden tussen (volwassen vrouwelijke) runderen en een (volwassen) stier en op een met urine en mest bevuilde (niet ingestrooide) betonroostervloer,
zulks terwijl voornoemde overtredingen plaatsvonden in de uitoefening van een
bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren
aangewezen soorten of categorieën worden gehouden;
3.
op 15 maart 2023 te Bunschoten-Spakenburg , als houder van een aantal dieren, opzettelijk er geen zorg voor heeft gedragen dat van die dieren een register van het bij iedere controle geconstateerde aantal sterfgevallen werd bijgehouden,
zulks terwijl voornoemde overtreding plaatsvond in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren
aangewezen soorten of categorieën worden gehouden;
4.
op 15 maart 2023 te Bunschoten-Spakenburg ,
als eigenaar en gebruiker van een erf en landerij en terrein (gelegen
aan de [adres] ) twee honden in een ren heeft ingesloten, zulks terwijl niet is voldaan aan artikel 3.3 van de Wet dieren, immers
- had de ren onvoldoende oppervlakte en/of hoogte voor de honden die daarin
werden gehouden, en
- was de bodem van de ren bevuild met uitwerpselen en urine, althans niet zodanig onderhouden dat de ren schoon en niet drassig was.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
Eis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 20.000,-, waarvan € 10.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaar. Daarnaast dient aan verdachte een verbod te worden opgelegd op het houden van dieren (hierna: houdverbod) voor de duur van 5 jaar.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat met oplegging van een geldboete kan worden volstaan. Een houdverbod doorkruist het lopende bestuursrechtelijke controletraject op verdachte, dat met waarborgen omkleed is. Daarnaast zou een houdverbod niet proportioneel zijn, omdat verdachte langzaam maar zeker het aantal dieren aan het verminderen is. Een houdverbod zou een abrupt einde van het bedrijf van verdachte betekenen en daarmee ook het einde van zijn levensvreugde.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere overtredingen van de Wet dieren in de uitoefening van zijn bedrijf (een eenmanszaak). Als veehouder is verdachte verantwoordelijk voor de noodzakelijke zorg voor zijn dieren. Verdachte is in deze verantwoordelijkheid ernstig tekort geschoten. De dieren in de veehouderij van verdachte leefden onder andere in verblijven die niet veilig waren, omdat zij zich bijvoorbeeld aan scherpe uitsteeksels konden verwonden. Voor dieren die gewond of kreupel waren, werd bovendien niet (snel genoeg) de dierenarts ingeschakeld. Sommige dieren hadden geen toegang tot voldoende of schoon water, verbleven in een te klein verblijf of in een verblijf waar het continu donker was. Een pasgeboren kalfje werd niet apart gehouden van de volwassen dieren. Ook werd er een kadaver van een lammetje onder het stro aangetroffen, dat daar al enkele dagen moet hebben gelegen. Tot slot heeft verdachte geen register bijgehouden van de dieren die waren overleden. Verdachte heeft al met al een veelheid aan regels geschonden, die stuk voor stuk in het leven zijn geroepen om (direct of indirect) het dierenwelzijn te dienen. Dat verdachte deze regels niet heeft nageleefd, neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk.
Justitiële Documentatie en reclasseringsadvies
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 21 oktober 2023. Hieruit blijkt onder meer dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten die te maken hebben met (de registratie van) dieren. Hiervoor zijn aan verdachte (deels) voorwaardelijke geldboetes opgelegd. De proeftijd van deze voorwaardelijke straffen liep nog ten tijde van het plegen van de onderhavige feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de reclassering van 7 augustus 2023. De reclassering schrijft hierin onder andere dat de opvattingen van verdachte over bedrijfsvoering en dierenwelzijn gedateerd zijn. Daarnaast ziet de reclassering bij verdachte enige problemen in de impulsbeheersing, maar volgens de reclassering heeft verdachte hierin de nodige stappen ondernomen. De reclassering acht het recidiverisico laag en komt daarom niet tot voorstellen van interventies of toezicht. De reclassering adviseert om bij strafoplegging een voorwaardelijk dierenhoudverbod op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
De houding van verdachte ten aanzien van het bewezenverklaardeVerdachte ontkent niet de tenlastegelegde overtredingen te hebben begaan, maar onderschrijft ook niet dat hij zich hieraan schuldig heeft gemaakt. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij al veertig jaar op dezelfde manier werkt, dat hij zeven dagen per week om half zes opstaat om de dieren eten te geven en dat hij dus zijn best doet. Ook heeft hij verklaard dat het altijd beter kan, maar dat hij vooral vindt dat er teveel regels zijn. Verdachte heeft daarnaast verklaard dat hij de controles door de NVWA erg vervelend vindt. Hij meent dat de verbalisanten hem kapot willen maken en iedere keer weer iets nieuws vinden om over te rapporteren.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze en de overige verklaringen van verdachte ter terechtzitting, in het dossier en bij de reclassering, dat verdachte onvoldoende is doordrongen van de ernst van de feiten. Hiertoe wijst de rechtbank ook op het hierna volgende.
Recente hercontrole
Uit het dossier blijkt dat op 21 november 2023 bij de veehouderij van verdachte een hercontrole heeft plaatsgevonden. Uit het proces-verbaal van bevindingen dat hiervan is opgesteld, blijkt dat de verbalisanten van de NVWA wederom de nodige overtredingen van de Wet dieren hebben vastgesteld. Vanwege de ernst van deze overtredingen werd besloten om de dieren van verdachte (wederom) weg te laten halen. Twee uur nadat de verbalisanten het erf van verdachte hadden verlaten, zagen zij bij terugkomst dat drie mannen druk aan het werk waren en dat meerdere van de door de verbalisanten vastgestelde overtredingen waren opgelost. Daarom is uiteindelijk besloten dat het niet meer noodzakelijk was om de dieren mee te voeren en op te slaan.
De op 21 november 2023 geconstateerde overtredingen zijn niet opgenomen in de tenlastelegging en/of in de bewezenverklaring en de rechtbank weegt deze overtredingen dan ook niet in strafverzwarende zin mee. De rechtbank ziet hierin echter wel een bevestiging van haar indruk dat verdachte niet intrinsiek gemotiveerd is om de regels die het dierenwelzijn beogen te waarborgen in de toekomst wel steeds na te leven. Nadat al vele controles hebben plaatsgevonden en de dieren ook al eens bij verdachte zijn weggehaald, zijn immers zeer recent wederom overtredingen geconstateerd. Pas als de NVWA de dieren wederom wil weghalen, gaat verdachte aan de slag om de geconstateerde overtredingen te verhelpen. Hieruit maakt de rechtbank op dat verdachte wel in staat moet worden geacht om zich (met hulp van anderen) aan de regels te houden, maar dat hij hiertoe niet de wil heeft.
De reclassering heeft weliswaar een laag recidiverisico beschreven, maar op het moment van opmaken van dat rapport was voornoemde informatie over deze recente hercontrole nog niet bekend. De rechtbank schat het recidiverisico dan ook hoger in dan de reclassering en acht het daarom van belang dat verdachte, naast een onvoorwaardelijke straf, een flinke voorwaardelijke straf als stok achter de deur krijgt, zodat hij niet wederom strafbare feiten zal plegen.
Houdverbod of stillegging van de onderneming
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een houdverbod voor de duur van 5 jaar wordt opgelegd. Een (dieren)houdverbod kan thans echter niet als (bijkomende) straf worden opgelegd. Weliswaar is er inmiddels een wet aangenomen waarin een houdverbod als maatregel in de Wet dieren wordt opgenomen, [1] maar voor zover de officier van justitie hierop heeft gedoeld, merkt de rechtbank op dat deze wet nog niet in werking is getreden. Indien de officier van justitie bedoeld heeft dat het houdverbod als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf zou moeten worden opgelegd, oordeelt de rechtbank dat dat in dit geval ook niet passend is. Zoals in eerdere rechtspraak is geoordeeld, houdt een houdverbod aan een veehouderij namelijk de facto een stillegging van de onderneming in. Stillegging van de onderneming is een bijkomende straf die apart in de wet geregeld is en voor maximaal 1 jaar mag worden opgelegd. Een houdverbod als bijzondere voorwaarde voor de duur van 5 jaar zou in dit geval dan ook neerkomen op een onvoorwaardelijke stillegging van de onderneming voor een langere periode dan de wetgever heeft bedoeld mogelijk te maken. De rechtbank komt op deze (formele) gronden tot het oordeel dat een (al dan niet voorwaardelijk) houdverbod voor de duur van 5 jaar, zoals door de officier van justitie is gevorderd, niet kan worden opgelegd.
Onvoorwaardelijke stillegging van de onderneming van verdachte voor de duur van 1 jaar zou wel een mogelijke straf zijn. De rechtbank komt echter (op materiële gronden) tot het oordeel dat dit in de onderhavige zaak geen passende straf zou zijn. Verdachte is weliswaar eerder veroordeeld voor strafbare feiten met betrekking tot (de registratie van) dieren, maar is hiervoor enkel veroordeeld tot (deels) voorwaardelijke geldboetes. Dat verdachte, zoals hiervoor beschreven, in staat is om met hulp van anderen in twee uur veel van de geconstateerde overtredingen te verhelpen, laat daarnaast zien dat er wel iets van verbetering heeft plaatsgevonden ten opzichte van de situatie zoals deze was ten tijde van de bewezen geachte feiten. De door de verdediging gestelde voorgenomen vermindering van het aantal dieren zou verdachte bovendien in staat moeten stellen ook in de toekomst verdere verbeteringen door te voeren, zeker als hij daarbij hulp van derden blijft inschakelen. Tot slot overweegt de rechtbank dat, mede gezien de leeftijd van verdachte en de aard van zijn bedrijf, ook een stillegging van de onderneming voor de duur van 1 jaar de facto het einde van de onderneming zou betekenen. Onvoorwaardelijke stillegging van de onderneming vindt de rechtbank op dit moment dan ook geen proportionele straf. Wel ziet de rechtbank aanleiding om de stillegging van de onderneming als voorwaardelijke bijkomende straf op te leggen. Deze straf dient, zoals hiervoor beschreven, als stevige stok achter de deur en als prikkel om de regels vanaf nu wel na te (blijven) leven. Verdachte moet zich met deze straf een gewaarschuwd mens achten en weet dat wanneer hij opnieuw in de fout gaat daar direct consequenties aan verbonden kunnen worden. Aangezien er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat de gezondheid of het welzijn van dieren benadeelt, acht de rechtbank hierbij een proeftijd van 5 jaar nodig.
Strafoplegging
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende strafoplegging. Vanwege de aard en de ernst van de feiten vindt de rechtbank een onvoorwaardelijke geldboete van € 20.000,– en een voorwaardelijke stillegging van de onderneming voor de duur van 1 jaar, met een proeftijd van 5 jaar passend en geboden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat voornoemde geldboete voor de helft voorwaardelijk wordt opgelegd. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de bewezen geachte feiten zodanig ernstig zijn dat de gehele boete onvoorwaardelijk dient te worden opgelegd, mede omdat de rechtbank, anders dan de eis, geen onvoorwaardelijk houdverbod oplegt.

8.Vorderingen tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling

81/176312-20
Bij de stukken bevindt zich de op 26 juli 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 81/176312-20, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 20 mei 2021 van de economische politierechter te Utrecht, waarbij verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 1.500,-, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
82/246329-20
Bij de stukken bevindt zich de op 26 juli 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 82/246329-20, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 8 januari 2021 van de economische politierechter te Utrecht, waarbij verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 15.000,-, met bevel dat € 7.500,- van deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 3 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Oordeel van de rechtbank
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van de in voornoemde vonnissen bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van voornoemde voorwaardelijke straffen te bevelen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 23, 24c en 57 van het Wetboek van Strafrecht
- 1, 2, 6 en 7 van de Wet op de economische delicten
- 2.2 tiende lid ahf/ond b, ahf/ond d en ond l van de Wet dieren
- 1.7, 1.8, 2.10, 2.36, 3.1 van het Besluit houders van dieren

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1:
overtreding van artikel 2.2, tiende lid, ahf/ond d Wet dieren, opzettelijk begaan, terwijl deze overtreding plaatsvindt in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden, meermalen gepleegd;
Feit 2:
overtreding van artikel 2.2, tiende lid, ahf/ond b Wet dieren, opzettelijk begaan, terwijl deze overtreding plaatsvindt in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden, meermalen gepleegd;
Feit 3:overtreding van artikel 2.2, tiende lid ond l Wet dieren, opzettelijk begaan, terwijl deze overtreding plaatsvindt in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden;
Feit 4:
overtreding van artikel 2.2, tiende lid, ahf/ond b Wet dieren, opzettelijk begaan, terwijl deze overtreding plaatsvindt in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
geldboete van € 20.000,- (twintigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 135 (honderdvijfendertig) dagen.
Gelast als bijkomende straf
de stillegging van de onderneming van veroordeelde, waarin het economisch delict is begaan voor de duur van
1 (één) jaar.
Bepaalt dat deze stillegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
5 (vijf) jaarvast.
Beveelt de tenuitvoerleggingvan de bij voornoemd vonnis van 20 mei 2021 opgelegde voorwaardelijke straf, zijnde een
geldboete van € 1.500,- (vijftienhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 25 (vijfentwintig) dagen.
Beveelt de tenuitvoerleggingvan de bij voornoemd vonnis van 8 januari 2021 opgelegd voorwaardelijk strafdeel, zijnde een
geldboete van € 7.500,- (vijfenzeventighonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 72 (tweeënzeventig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Smit, voorzitter,
mrs. J.M.R. Vastenburg en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. J.C. Roodenburg en B. Ketelaers, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 december 2023.

Voetnoten

1.Staatsblad 2023, 242, Wet aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing van 3 juni 2023, blijkens Staatsblad 2023, 334 treedt het betreffende onderdeel van deze wet in werking met ingang van 1 januari 2024.