ECLI:NL:RBAMS:2023:8171

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
1323707623
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Duitse strafzaak

Op 12 december 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Aachen. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot in behandeling nemen van het EAB, dat is uitgevaardigd op 8 april 2021. De opgeëiste persoon, geboren in Duitsland in 1977, is gedetineerd in Nederland en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 22 november 2023 en 5 december 2023 voortgezet, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.N.G.M. Starmans.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de procedures die hebben geleid tot de vonnissen in Duitsland, en dat er geen weigeringsgronden van toepassing zijn op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, voldoen aan de eisen van dubbele strafbaarheid. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan.

De rechtbank heeft in haar beslissing de relevante wetsbepalingen genoemd, waaronder artikelen van de Opiumwet en de Wegenverkeerswet 1994. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.237076-23
Datum uitspraak: 12 december 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 25 september 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 april 2021 door het
Amtsgericht(kantonrechtbank)
Aachen(Duitsland) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Duitsland) op [geboortedag] 1977,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 22 november 2023
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 22 november 2023, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat in Utrecht en door een tolk in de Duitse taal. De rechtbank heeft – gelet op het bepaalde in artikel 12 Overleveringswet (OLW) – het onderzoek voor bepaalde tijd geschorst omdat er vragen zijn ontstaan op basis van het EAB en de aanvullende informatie van 5 oktober 2023 over de procedures in 2011 en 2012. De rechtbank heeft de officier van justitie in de gelegenheid gesteld bij de uitvaardigende justitiële autoriteit navraag te doen over de procedure die voorafging aan het vonnis uit 2011, omdat mogelijk sprake is van een verzamelvonnis uit 2012 dat ten grondslag ligt aan het EAB.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Zitting 5 december 2023
De rechtbank heeft de behandeling - met instemming van partijen - in gewijzigde samenstelling hervat op de openbare zitting van 5 december 2023. Het verhoor heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman mr. C.N.G.M. Starmans en door een tolk in de Duitse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Duitse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van het
Amtsgericht Aachenvan 9 mei 2012, met dossiernummer 334 Ls 59/11.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en tien maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 283 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij vonnis van het
Amtsgericht Aachenvan 9 mei 2012.
Uit de aanvullende informatie van 23 november 2023 van
die Staatsanwältin in Aachen(officier van justitie) is gebleken dat bij voornoemd vonnis rekening is gehouden met de vrijheidsstraf van een vonnis van het
Amtsgericht Bergisch Gladbachvan 20 september 2011, met dossiernummer 43 Ls 39/11.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB en de aanvullende informatie. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1
Het vonnis van 9 mei 2012 van hetAmtsgericht Aachen
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis van 9 mei 2012 van het
Amtsgericht Aachenheeft geleid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet aan de orde.
4.2
Het vonnis van 20 september 2011 van hetAmtsgericht Bergisch Gladbach
4.2.1.
Inleiding
In het EAB onder f) staat vermeld dat het vonnis van het
Amtsgericht Bergisch Gladbachvan 20 september 2011 (referentie: 43 Ls 39/11) is opgenomen in het vonnis van het
Amtsgericht Aachenvan 9 mei 2012. De rechtbank leest dit zo dat ook ten aanzien van de bij dit vonnis uit 2011 opgelegde straf de overlevering wordt verzocht, zodat ook dit vonnis moet worden getoetst aan de bepalingen van Overleveringswet. Op verzoek van de rechtbank Amsterdam heeft het Openbaar Ministerie (hierna: OM) daarom op 22 november 2023 de volgende aanvullende vragen gesteld aan de Duitse autoriteiten.
Could you please clarify whether the surrender is requested for the judgement of Amtsgericht Bergisch Gladbach of 20 September 2011 (final on 28 September 2011) with reference 43 Ls 39/11 is included in the EAW.
If the answer to the previous question is yes, please answer the following questions:
a.
Could you indicate what the total of imprisonment as imposed is and what the remaining sentence is for the abovementioned judgment?
b.
Please inform us of the facts and circumstances that have led to the abovementioned judgement (including time, place and the role of the wanted person).
c.
Could you please fill in the model from of Section D included as an annex to this email with regards to the abovementioned judgement. Please include the reference of the judgment on the model form of Section D.
4.2.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de antwoorden op de aanvullende vragen van 23 november 2023 niet voldoende opheldering geven over het vonnis van het
Amtsgericht Bergisch Gladbachvan 20 september 2011. Uit de vraagstelling van 23 november 2023 – waarin wordt verwezen naar ‘
above mentioned judgement’ – blijkt onvoldoende op welk vonnis de vraagstelling ziet.
Daarbij komt de vraagstelling niet overeen met de voorgenomen vraagstelling die volgt uit het proces-verbaal van de zitting van 22 november 2023. Voorts zijn ook de antwoorden van de Duitse autoriteiten en het bijgevoegde D-formulier niet voldoende duidelijk. Nu er nog steeds onduidelijkheid bestaat over het vonnis van 20 september 2011 van het
Amtsgericht Bergisch Gladbachdient de overlevering op grond van artikel 12 OLW te worden geweigerd.
4.2.3.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de weigeringsgrond van artikel 12 niet van toepassing is nu uit het EAB en de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de procedures die hebben geleid tot de vonnissen uit 2011, 2012 en 2017. De aanvullende informatie hierover is helder.
4.2.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt het volgende. Bij e-mail van 23 november 2023 wordt door de Duitse autoriteiten bevestigd dat de overlevering mede wordt gevraagd voor het vonnis van het
Amtsgericht Bergisch Gladbachvan 20 september 2011. Uit de e-mails van 29 november 2023 en 4 december 2023 van de Duitse autoriteiten volgt dat de straf die is opgelegd bij het vonnis van 20 september 2011 van het
Amtsgericht Bergisch Gladbachis meegenomen in het vonnis van 9 mei 2012 van het
Amtsgericht Aachen. De Duitse autoriteiten verklaren hierover het volgende:

Since after the judgement from Amtsgericht Aachen (334 Ls 59/11), basically there is just one sentence (the new inclusive one) to execute. The judgement from Landgericht Kleve (21 StVK 363/14)[rechtbank: bij e-mail van 4 december 2023 hebben de Duitse autoriteiten bevestigd dat ‘Landgericht Kleve’ een verschrijving is en dat het gaat om het ‘Landgericht Krefeld’]concerns the inclusive judgement from Amtsgericht Aachen (334 Ls 59/11), which contains the sentence from Bergisch Gladbach.”
Aangezien in het vonnis van het
Amtsgericht Bergisch Gladbachvan 20 september 2011 definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld, valt dit vonnis onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [4] Uit het D-formulier – gevoegd als bijlage aan de e-mail van 29 november 2023 – blijkt dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de zitting die heeft geleid tot het vonnis van
Amtsgericht Bergisch Gladbachvan 20 september 2011. De rechtbank oordeelt dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich derhalve niet voordoet.
4.3
Herroeping van de opschortingsbeslissing van 9 december 2014
Uit het EAB onder f) volgt dat – nadat de opgeëiste persoon twee-derde van de aan hem opgelegde straf had uitgezeten – het
Landgericht Krefeldbij beschikking van 9 december 2014 de verdere tenuitvoerlegging van het strafrestant heeft opgeschort. Aangezien de opgeëiste persoon tijdens de proeftijd recidiveerde, werd de opgeschorte straf bij beschikking van het
Landgericht Krefeldvan 29 maart 2017 herroepen.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 23 maart 2023 [5] volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW. Uit een e-mail van de Duitse autoriteiten van 5 oktober 2023 volgt dat de opgeëiste persoon in verband met de in het vonnis van 2012 opgelegde gevangenisstraf van 2 jaar en 10 maanden, in 2014, na het uitzitten van twee derde van die straf, voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Dat voorwaardelijke strafdeel is vervolgens bij beslissing van 29 maart 2017 alsnog omgezet in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf vanwege een nieuwe veroordeling door het
Landgericht Krefeldop 14 februari 2017 (referentie: 31 Ds – 2 Js 494/16 – 11/17) in verband met een poging tot gewapende diefstal en diefstal. Deze veroordeling van 14 februari 2017 valt daarom – gelet op de voornoemde jurisprudentie van het HvJ EU – onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. Uit het D-formulier dat is gevoegd bij de e-mail van 5 oktober 2023 volgt dat de opgeëiste persoon aanwezig is geweest op de zitting die heeft geleid tot het vonnis van het
Landgericht Krefeldvan 14 februari 2017. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing op dit vonnis.
De beslissing van het
Landgericht Krefeldvan 29 maart 2017 tot omzetting van het voorwaardelijke strafdeel zelf is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [6]

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW in verbinding met artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
-
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
-
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
-
Overtreding van artikel 107, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994.
-
Poging tot gewapende diefstal en diefstal.
-
Poging tot diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
-
Diefstal.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet mede op een feit dat geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied is gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [7]
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat van deze weigeringsgrond dient te worden afgezien.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank heeft hierbij in overweging genomen dat:
  • de verdovende middelen op Duits grondgebied zijn ingevoerd;
  • de verdovende middelen in Duitsland in beslag zijn genomen;
  • het opsporingsonderzoek in Duitsland heeft plaatsgevonden; en
  • de opgeëiste persoon in Duitsland al onherroepelijk is veroordeeld bij vonnis van het
Gelet op het bovenstaande ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond van artikel 13 OLW toe te passen voor het feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

- artikelen 2 en 10 Opiumwet;
- artikelen 107 en 177 Wegenverkeerswet 1994;
- artikelen 45, 312 en 310 Wetboek van Strafrecht;
- artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Aachen(Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB en de aanvullende informatie.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. L. Sanders en M. Westerman, rechters,
in tegenwoordigheid van F.M.H. Albarda, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 12 december 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 OLW.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 augustus 2017, C-270/17 PPU (Tupikas), ECLI:EU:C:2017:628.
5.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
6.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
7.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.