ECLI:NL:RBAMS:2023:8168

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
13-752160-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van schending van verdedigingsrechten in het kader van Europees aanhoudingsbevel

Op 12 december 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Krosno, Polen. Het EAB was gericht op de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1993 in Polen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor het beslissen op het overleveringsverzoek was verstreken, wat de rechtbank niet ontsloeg van haar verplichting om een beslissing te nemen. De opgeëiste persoon was aanwezig op de zitting, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft de inhoud van het EAB en de bijbehorende vonnissen beoordeeld. De raadsman van de opgeëiste persoon betwistte dat de dagvaarding in persoon was betekend, wat volgens hem een schending van de verdedigingsrechten inhield. De officier van justitie stelde dat de overlevering kon worden toegestaan, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat aan de vereisten van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) was voldaan. De rechtbank concludeerde dat de overlevering moest worden geweigerd, omdat niet kon worden vastgesteld dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon zou inhouden.

De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing verklaard en de overlevering geweigerd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met mr. M. van Mourik als voorzitter, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752160-18 (oud) 13/163314-23 (nieuw GPS)
RK nummer: 19/199 (EAB II)
Datum uitspraak: 12 december 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 28 december 2018 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 3 oktober 2018 door
the Regional Court in Krosno, II Penal Division,Polen, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft – na eerdere behandelingen op de zittingen van 5 april 2019 en 14 mei 2019 – plaatsgevonden op de zitting van 28 november 2023, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Schiphol en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding. [3]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
cumulative judgment of the District Court in Krosnovan 19 juni 2018 met referentienummer II K 354/18.
In de aanvullende informatie van 30 januari 2019 is opgenomen dat aan het cumulatieve vonnis de volgende vonnissen ten grondslag liggen:
een vonnis, gewezen door
the District Court in Krosnoen gedateerd 6 september 2016, referentienummer II K 450/16;
een vonnis, gewezen door
the District Court in Krosnoen gedateerd 6 november 2015, referentienummer II K 684/15.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en vijf maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemd verzamelvonnis.
Dit verzamelvonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [4]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd, dan wel dat de zaak moet worden aangehouden om aanvullende vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten. De opgeëiste persoon betwist ten aanzien van het verzamelvonnis II K 354/18 dat de dagvaarding hem in persoon is betekend, zoals in onderdeel d) van het EAB staat vermeld. De raadsman heeft erop gewezen dat de opgeëiste persoon reeds in Nederland was op de datum waarop aan hem in persoon zou zijn betekend. Daarbij komt dat de informatie ten aanzien van het vonnis II K 450/16 die in het - inmiddels ingetrokken - EAB I was opgenomen, niet overeenkomt met de aanvullende informatie van 30 januari 2019. Nu voornoemd EAB I aantoonbaar onjuiste informatie bevat, zou hetzelfde kunnen gelden ten aanzien van onderhavig EAB II.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. Blijkens het EAB en de aanvullende informatie is ten aanzien van het vonnis II K 450/16 opgenomen dat sprake is van de situatie zoals bedoeld in artikel 12, onder b, OLW en ten aanzien van vonnis II K 684/15 is sprake van de situatie zoals bedoeld in artikel 12, onder a, OLW. Het verzamelvonnis II K 354/18 valt niet onder de toets van artikel 12, omdat daarbij niet over schuld en straf is geoordeeld.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt allereerst vast dat aan het EAB een verzamelvonnis ten grondslag ligt, waaraan een tweetal onderliggende vonnissen ten grondslag liggen. Anders dan door de officier van justitie gesteld, brengt dit mee dat zowel de onderliggende vonnissen, als het verzamelvonnis moeten worden getoetst aan artikel 12 OLW. Bij de onderliggende vonnissen is onherroepelijk uitspraak gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en zijn hem op grond daarvan vrijheidsstraffen opgelegd. Ook het verzamelvonnis valt onder de reikwijdte van artikel 12 OLW, omdat daarin de duur van de straffen is gewijzigd en de bevoegde autoriteit over een beoordelingsmarge heeft beschikt.
Ten aanzien van het verzamelvonnis van 19 juni 2018 (II K 354/18) is in het EAB opgenomen :
“the person did not appear in person at the trial on 19 June 2018 which resulted in the decision. The person was summoned in person on 19 June 2018 and thereby informed of the scheduled date and place of the trial which resulted in the decision and was informed that a decision mat be handed down if he does not appear for the trial.
Being aware of the scheduled trial, the person had given a mandate to a legal counsellor, who was either appointed by the person concerned or by the State, to defend him at the trial, and was indeed defended by that counsellor at the trial”
De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. De rechtbank constateert dat in het kader van artikel 12 OLW vervolgens meermaals vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit zijn gesteld.
Uit de verstrekte informatie kan de rechtbank echter niet vaststellen dat aan de vereisten van artikel 12 OLW is voldaan. De rechtbank constateert dat de dagvaarding in persoon blijkens voorstaande informatie op dezelfde datum zou zijn geweest, als de datum waarop de zitting plaatsvond die tot de beslissing heeft geleid. Dit roept vragen op over de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de oproeping, over de “tijdigheid” van de dagvaarding en de wijze waarop de machtiging van de advocaat is geschied. Zoals onder punt 1 overwogen is de beslistermijn echter verstreken. Gelet hierop is aanhouding van de behandeling van het EAB, om nadere vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten in het kader van artikel 12 OLW, niet meer mogelijk. De rechtbank is van oordeel dat gelet op het voorgaande de overlevering dient te worden geweigerd, nu niet kan worden vastgesteld of de overlevering niet een schending inhoudt van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.

4.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

5.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7, 12 OLW.

6.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Krosno, II Penal Division,Polen.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 12 december 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.