ECLI:NL:RBAMS:2023:807

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
13/060215-22 (zaak A); 13/095580-22 (zaak B); 13/286524-22 (zaak C); 13/248171-19 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor oplichting via internet en veroordeling voor diefstal met braak

Op 16 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2003 en momenteel gedetineerd. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na een zitting op 2 februari 2023. De zaak betreft meerdere tenlasteleggingen, waaronder oplichting via internet en diefstal met braak. De rechtbank heeft de zaken A, B en C gevoegd. In zaak A is de verdachte veroordeeld voor poging tot diefstal met braak uit een auto, terwijl in zaak B de verdachte is vrijgesproken van oplichting. In zaak C is de verdachte veroordeeld voor diefstal met braak uit een woning. De rechtbank heeft de bewezenverklaring in zaak A en C gebaseerd op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de bewezen feiten, maar kon niet vaststellen dat hij de enige gebruiker was van de telefoons die in verband werden gebracht met de oplichtingszaken. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 6 maanden opgelegd, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden, en heeft de vordering van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/060215-22 (zaak A); 13/095580-22 (zaak B); 13/286524-22 (zaak C) en 13/248171-19 (TUL)
Datum uitspraak: 16 februari 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
nu gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 februari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I.A. Groenendijk en van wat verdachte en zijn raadsman mr. F.D.W. Siccama naar voren hebben gebracht.

2.Het voegen van de zaken

De officier van justitie heeft gevorderd dat de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, worden gevoegd. Deze zaken worden hierna aangeduid als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C. De raadsman heeft verzocht om zaak A niet bij de zaken B en C te voegen, als de rechtbank verdachte vrij zou spreken van het in zaak A tenlastegelegde. De rechtbank zal verdachte in dit vonnis echter wel veroordelen in zaak A. De rechtbank bepaalt dan ook dat de zaken A, B en C worden gevoegd.

3.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging ter terechtzitting, kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Ten aanzien van zaak A
poging tot diefstal met braak (in vereniging) uit een auto te Amsterdam in de periode van 23 augustus 2021 tot en met 24 augustus 2021;
Ten aanzien van zaak B
1. medeplegen van) oplichting van zeventien personen via internet op verschillende plaatsen in Nederland in de periode van 10 september 2021 tot en met 20 april 2022;
2. ( medeplegen van) poging tot oplichting van twee personen via internet op verschillende plaatsen in Nederland in de periode van 8 april 2022 tot en met 13 april 2022;
3. diefstal door middel van een valse sleutel (in vereniging) van zes personen via internet op verschillende plaatsen in Nederland in de periode van 14 januari 2022 tot en met 8 april 2022;
4. ( medeplegen van) computervredebreuk op verschillende plaatsen in Nederland in de periode van 14 januari 2022 tot en met 8 april 2022;
5. ( medeplegen van) het (kort gezegd) maken, verhandelen en/of voorhanden hebben van een technisch hulpmiddel, ontworpen om misdrijven te plegen zoals bedoeld in artikel 138ab eerste lid, 138b of 139c Wetboek van Strafrecht op verschillende plaatsen in Nederland in de periode van 10 september 2021 tot en met 15 april 2022;
Ten aanzien van zaak C:
diefstal met braak uit een woning (in vereniging) van een boormachine en een laptop te Amsterdam op 16 juli 2022.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht het ten aanzien van de zaken A en C tenlastegelegde bewezen, zoals hierna in rubriek 5 is weergegeven. De rechtbank grondt deze beslissing op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen en met betrekking tot zaak A op de hierna volgende overwegingen. Als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkorte vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte vonnis gehecht. De rechtbank acht niet bewezen wat ten aanzien van zaak B is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij. De rechtbank overweegt ten aanzien van de bewezenverklaring in zaak A en de vrijspraak in zaak B als volgt.
Zaak A
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte degene is die (samen met een ander) een ruit van de auto van aangever heeft ingeslagen en heeft geprobeerd iets uit de auto weg te nemen. Meerdere verbalisanten hebben verdachte echter herkend op een foto van het misdrijf. Dit betreffen spontane herkenningen door verbalisanten die verklaren dat zij verdachte (al langere tijd) kennen. De rechtbank stelt vast dat van de afgebeelde persoon op de foto voldoende onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn om een betrouwbare positieve herkenning mogelijk te maken. De verbalisanten hebben toegelicht aan welke specifieke uiterlijke kenmerken zij verdachte herkennen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de herkenningen van de verbalisanten voldoende betrouwbaar zijn. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich samen met een ander heeft schuldig gemaakt aan de tenlastegelegde poging tot diefstal met braak.
Zaak B
Uit het dossier volgt dat de politie verdachte in verband brengt met meerdere aangiftes. De aangevers hebben verklaard dat zij via online marktplaatsen zijn opgelicht. Een aantal aangevers heeft verklaard dat zij een overeenkomst hebben gesloten met betrekking tot de aankoop van een goed. Vervolgens hebben zij geld naar de verkoper overgemaakt, maar het goed hebben zij nooit ontvangen. Andere aangevers verklaren na een overeenkomst te hebben gesloten, een betaallink te hebben ontvangen van de koper/verkoper. Na het klikken op deze link en het invullen van bankgegevens, zou er geld van hun rekening afgeschreven zijn. Deze links zouden dan ook phishinglinks betreffen. Dit alles is ten laste gelegd als oplichting (feit 1). Waar door middel van phishinglinks geld van de rekening van aangevers zou zijn afgeschreven, is dit ook ten laste gelegd als diefstal door middel van een valse sleutel (feit 3). Twee aangevers verklaren dat zij een phishinglink hebben ontvangen, maar dat er uiteindelijk geen geld is afgeschreven. Dit is ten laste gelegd als poging tot oplichting (feit 2). Het gebruikmaken van deze phishinglinks is daarnaast ten laste gelegd als computervredebreuk (feit 4) en het maken, verhandelen en/of voorhanden hebben van deze phishinglinks is tot slot ten laste gelegd als het maken, verhandelen en/of voorhanden hebben van een technisch hulpmiddel, ontworpen om misdrijven te plegen zoals bedoeld in artikel 138ab eerste lid, 138b of 139c Wetboek van Strafrecht (feit 5).
Gebruiker van de Samsung-telefoon
Onder verdachte is de Samsung-telefoon in beslag genomen die in verband wordt gebracht met de in deze zaak tenlastegelegde feiten. Uit onderzoek blijkt dat een aantal van de aangevers door de gebruiker van deze telefoon is opgelicht. Verdachte heeft ten aanzien van deze telefoon ook verklaard dat deze “een soort van” van hem was. Hij zou deze telefoon namelijk in bruikleen hebben gehad. In het dossier is steun te vinden voor de verklaring van verdachte dat deze telefoon ook door anderen werd gebruikt. Een aantal aangevers waarmee met deze telefoon contact is geweest heeft het geld overgemaakt naar andere rekeningnummers dan die van verdachte. Daarnaast zijn gebruikersnamen op naam van verschillende personen aangetroffen in de telefoon.
Gebruiker van de iPhone
Uit onderzoek blijkt dat een ander deel van de aangevers is opgelicht door de gebruiker van een iPhone die in de woning van de moeder van verdachte is aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat deze telefoon niet van hem is. De rechtbank ziet weliswaar aanwijzingen dat deze telefoon wel door verdachte is gebruikt, maar kan niet vaststellen dat verdachte de enige gebruiker is geweest. Onder andere speelt hierbij mee dat uit het dossier blijkt dat een aangever verklaart te zijn opgelicht door een persoon die gebruikmaakte van het telefoonnummer dat aan deze telefoon gekoppeld is, op het moment dat verdachte gedetineerd was.
Concluderend
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de enige gebruiker was van de Samsung en de iPhone. Om diezelfde reden kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte de enige gebruiker was van de gebruikersnamen en accounts met behulp waarvan aangevers verklaren dat zij zijn opgelicht. Dat de Samsung of de iPhone betrokken zouden zijn bij de strafbare feiten waarover aangevers verklaren, is niet voldoende om vast te stellen dat verdachte hierbij betrokken is.
Gezien het voorgaande blijkt verdachtes betrokkenheid naar het oordeel van de rechtbank alleen waar aangevers met behulp van de Samsung-telefoon en de iPhone zijn opgelicht én zij direct geld hebben overgemaakt op de rekening van verdachte. Weliswaar kan uit het dossier worden opgemaakt dat bepaalde slachtoffers geld overmaakten naar andere rekeningen en dat vanaf een aantal van deze rekeningen ook geld werd overgemaakt naar verdachte, maar dat is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de betrokkenheid van verdachte bij die strafbare feiten uit af te leiden. Er is namelijk geen onderzoek gedaan naar de houders van deze rekeningnummers en zij zijn ook niet gehoord.
De betrokkenheid van verdachte bij de strafbare feiten jegens de aangevers die geld hebben overgemaakt naar een andere rekening of bij wie met behulp van een phishinglink betalingen zijn gedaan, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld.
Feit 1, ten aanzien van aangevers [aangever 1] , [aangever 2] , [aangever 3] , [aangever 4] , [aangever 5] , [aangever 6] , [aangever 7] , [aangever 8] , [aangever 9] , [aangever 10] , [aangever 11] en [aangever 12]
Het voorgaande leidt ten aanzien van feit 1 tot de conclusies dat het tenlastegelegde met betrekking tot deze aangevers niet kan worden bewezen. Uit het dossier volgt immers niet dat deze aangevers geld hebben overgemaakt naar de rekening van verdachte of dat anderszins een directe link met verdachte te leggen is.
Feit 1, ten aanzien van aangevers [aangever 13] , [aangever 14] , [aangever 15] , [aangever 16] en [aangever 17]
Ten aanzien van deze aangevers geldt dat uit het dossier wel volgt dat zij geld hebben overgemaakt naar de rekening van verdachte. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven met betrekking tot de ontvangst van die gelden, volgt naar het oordeel van de rechtbank verdachtes betrokkenheid bij deze feiten. Anders dan ten aanzien van andere aangevers, is in de tenlastelegging van voornoemde aangevers echter alleen opgenomen dat verdachte hen heeft opgelicht door zich voor te doen als bonafide verkoper. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan dit echter niet zonder meer worden aangemerkt als het aannemen van een valse hoedanigheid. Dat verdachte gebruik heeft gemaakt van een in de tenlastelegging opgenomen oplichtingsmiddel, kan dan ook niet worden vastgesteld. Daarom komt de rechtbank tot het oordeel dat ook de oplichting van deze aangevers niet kan worden bewezen. Feit 1 kan al met al niet worden bewezen.
Feiten 2, 3, 4 en 5
Het voorgaande leidt ook tot de conclusie dat de pogingen tot oplichting (feit 2) en de diefstallen met behulp van een valse sleutel (feit 3) niet kunnen worden bewezen. Aangezien de (pogingen tot) oplichting met behulp van phishinglinks niet kunnen worden bewezen, kan ook computervredebreuk (feit 4) niet worden bewezen. Omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de enige gebruiker is geweest van de Samsung-telefoon, kan niet worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de phishinglinks die op die telefoon zijn aangetroffen. Daarom kan tot slot niet worden vastgesteld dat verdachte deze phishinglinks heeft gemaakt, verhandeld en/of voorhanden heeft gehad en kan ook feit 5 niet worden bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van zaak A:
in de periode van 23 augustus 2021 tot en met 24 augustus 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om uit een personenauto, te weten een BMW 330E Iperforman, geparkeerd aan [adres 1] , een of meer tot op heden onbekend gebleven goed(eren), die aan [aangever 18] (aangifte 2021173120), in elk geval aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die weg te nemen goed/goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak, naar voornoemde personenauto zijn toegegaan en een raam in het rechterachterportier van voornoemde personenauto hebben kapotgeslagen en het portier van voornoemde personenauto hebben geopend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van zaak C:
op 16 juli 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, uit een woning (gelegen aan [adres 2] ) een boormachine (merk Makita) en een laptop (merk Dell), die geheel aan [aangever 19] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak van een keukenraam van voornoemde woning en inklimming.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Hierbij zouden de bijzondere voorwaarden moeten worden bepaald zoals deze door de reclassering zij geadviseerd.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan diefstal met braak uit een woning en poging tot diefstal met braak uit een auto. Dit zijn ernstige feiten. Beide feiten hebben schade veroorzaakt voor de slachtoffers. Woninginbraken zorgen daarnaast in het bijzonder voor gevoelens van angst bij de bewoners. In dit geval werd de woning nog verbouwd en was er ten tijde van de inbraak niemand aanwezig, maar dit neemt niet weg dat bij de bewoners (en de samenleving in het algemeen) angst kan zijn ontstaan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 29 december 2022. Hieruit blijkt dat verdachte eerder voor vermogensdelicten is veroordeeld. Ook blijkt uit het strafblad dat verdachte tussen het ten aanzien van zaak A bewezenverklaarde en de datum van onderhavig vonnis is veroordeeld tot 16 dagen jeugddetentie. De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf rekening met deze veroordeling in de zin van artikel 63 Wetboek van Strafrecht.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de reclasseringsrapporten van 4 juli 2022 en 19 januari 2023. De reclassering beschrijft hierin dat bij verdachte sprake is van een delictpatroon met betrekking tot vermogensdelicten. Gedurende eerder toezicht heeft de reclassering geprobeerd om ervoor te zorgen dat verdachte een stabieler leven zou krijgen en praktische zaken werden geregeld. Verdachte heeft zich toen echter niet begeleidbaar opgesteld. Verdachte valt onder de Top600-aanpak vanuit de gemeente Amsterdam. Er zijn ook zorgen omtrent het sociale netwerk van verdachte en verdachte lijkt beïnvloedbaar te zijn. Dit ziet de reclassering als risicofactoren voor mogelijke recidive. De reclassering adviseert om ten aanzien van verdachte niet het adolescentenstrafrecht, maar het volwassenstrafrecht toe te passen. Dit vanwege het ontbreken van de mogelijkheden voor pedagogische beïnvloeding.
Ondanks dat verdachte in het verleden niet goed heeft meegewerkt met toezicht van de reclassering, ziet de reclassering op dit moment nog wel de mogelijkheid om verdachte te begeleiden. De reclassering benadrukt de noodzaak hiervan, vanwege de eerdergenoemde problemen die spelen in het leven van verdachte. De reclassering adviseert al met al een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en het volgen van een opleiding.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het adolescentenstrafrecht zou moeten worden toegepast. De reclassering heeft echter geadviseerd om het volwassenstrafrecht toe te passen, en de rechtbank ziet geen reden om daarvan af te wijken. Mede omdat de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie, zal zij wel een (aanzienlijk) lagere straf opleggen dan is geëist. Gezien het voorgaande en wat er in soortgelijke zaken wordt opgelegd, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 6 maanden met aftrek, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend. De rechtbank zal hierbij de bijzondere voorwaarden bepalen zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering. Ondanks dat verdachte eerder niet goed heeft meegewerkt aan begeleiding, wil de reclassering verdachte nog een kans geven. De rechtbank ziet net als de reclassering de noodzaak van deze begeleiding en de overige bijzondere voorwaarden. Verdachte heeft verklaard dat hij niet mee zou willen werken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang, wanneer dit bijvoorbeeld bij een woongroep zou zijn. Verdachte wil namelijk graag een eigen woning. De rechtbank ziet hierin echter geen reden om deze bijzondere voorwaarde aan te passen en laat de invulling van deze bijzondere voorwaarden aan de reclassering.

9.Beslag

In zaak A is onder verdachte het volgende voorwerpen in beslag genomen:
-1 STK Telefoontoestel
(Omschrijving: PL1300-2022045204-G6160388, Samsung)
Dit voorwerp behoort aan verdachte toe. Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat met behulp van dit voorwerp strafbare feiten zijn begaan. De vrijspraak van verdachte van deze feiten doet daar niet aan af. Op de telefoon zijn phisinglinks aangetroffen. Het ongecontroleerde bezit van dit voorwerp is dan ook in strijd is met het algemeen belang. Daarom bepaalt de rechtbank dat dit voorwerp wordt onttrokken aan het verkeer.
In zaak B zijn onder verdachte de volgende goederen in beslag genomen:
-1 STK GSM
(Omschrijving: PL1300-2022068206-G6218521, Samsung)
-1 STK GSM
(Omschrijving: PL1300-2022068206-G6218522, Apple Iphone A1586)
-50 EUR
(Omschrijving: PL1300-2022068206-G6218518)
De verdachte heeft verklaard dat deze telefoons niet van hem zijn.
De rechtbank bepaalt dat de Samsung-telefoon en de iPhone worden bewaard voor de rechthebbende.
Het geld behoort aan verdachte toe en nu niet kan worden vastgesteld dat dit geld van de bewezenverklaarde feiten afkomstig is bepaalt de rechtbank dat dit aan verdachte wordt teruggegeven.

10.Vorderingen van de benadeelde partijen

De volgende benadeelde partijen hebben ten aanzien van zaak B een vordering tot schadevergoeding ingediend:
- [aangever 10] vordert € 305,02 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade;
- [aangever 17] vordert € 20,00 aan materiële schade;
- [aangever 9] vordert € 30,00 aan materiële schade;
- [aangever 20] vordert € 600,00 aan immateriële schade en
- [aangever 5] vordert € 27,75 aan materiële schade,
te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partijen zullen in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte ten aanzien van zaak B geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

11.Vordering tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken met betrekking tot zaak B bevindt zich de op 3 januari 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/248171-19, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 31 december 2019 van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank, waarbij verdachte is veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 3 maanden, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De rechtbank overweegt dat de vordering is ingesteld in zaak B. De officier van justitie vordert namelijk de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, op de grond dat verdachte zich, gelet op de tenlastelegging in zaak B, opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van het tenlastegelegde in zaak B, wijst zij de vordering af.

12.Voorlopige hechtenis

Gelet op artikel 67a lid 3 Wetboek van Strafvordering, heft de rechtbank op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis in zaak A. Het bevel tot voorlopige hechtenis in zaak B heeft de rechtbank al op 3 februari 2023 opgeheven, welk bevel apart is vastgelegd.

13.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 45, 47, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

14.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten aanzien van zaak B tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten aanzien van zaak A en C tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
Ten aanzien van zaak C:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt hierbij als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
- zich meldt op afspraken met de reclassering van het Leger des Heils, [adres 3] , zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact opnemen met veroordeelde voor de eerste afspraak;
- zich ambulant laat behandelen door Amsta of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- verblijft in een instelling voor begeleid/beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, indien dit tijdens het toezicht noodzakelijk wordt geacht. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- beschikt over een zinvolle dagbesteding in de vorm van scholing en of werk. Veroordeelde werkt mee aan begeleiding op praktisch gebied, ook als dat inhoudt meewerken aan een traject bij Intensieve Forensische Aanpak (IFA) of een vergelijkbare instantie.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
-1 STK Telefoontoestel
(Omschrijving: PL1300-2022045204-G6160388, Samsung)
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan:
-1 STK GSM
(Omschrijving: PL1300-2022068206-G6218521, Samsung)
-1 STK GSM
(Omschrijving: PL1300-2022068206-G6218522, Apple Iphone A1586)
Gelast de teruggave aan [verdachte]van:
-50 EUR
(Omschrijving: PL1300-2022068206-G6218518)
Verklaart de benadeelde partijen[aangever 10] , [aangever 17] , [aangever 9] , [aangever 20] en [aangever 5]
niet-ontvankelijkin hun vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerleggingvan de bij genoemd vonnis van 31 december 2019 opgelegde voorwaardelijke straf.
Heft ophet - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis in zaak A.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. B.M. Visser en B. Yesilgöz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 februari 2023.
[(...)]