In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 8 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen de opgelegde last onder dwangsom beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A.A. Westers, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, dat hem verbood aanplakbiljetten aan te brengen in de openbare ruimte. Dit verbod is gebaseerd op artikel 4.7 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Eiser heeft eerder een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, dat op 15 februari 2022 door de voorzieningenrechter werd afgewezen. Het college heeft op 2 september 2022 het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, waarna eiser beroep heeft ingesteld.
De rechtbank concludeert dat eiser terecht als overtreder is aangemerkt, aangezien toezichthouders hem op heterdaad hebben betrapt bij het aanbrengen van aanplakbiljetten op verboden plekken. Eiser heeft aangevoerd dat de rapporten onvoldoende bewijs leveren en dat hij niet als overtreder kan worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt echter dat de documenten voldoende bewijs bevatten en dat de last onder dwangsom rechtmatig is opgelegd. Eiser heeft geen geslaagd beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, aangezien bestuurlijke boetes en lasten onder dwangsom los van elkaar staan.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er een vrees voor herhaling bestaat, gezien de eerdere overtredingen. De last onder dwangsom is niet vaag of onevenredig, en de rechtbank concludeert dat het college bevoegd was om deze last op te leggen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.