In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Amsterdam het beroep van eiser tegen de aan hem opgelegde last onder dwangsom vanwege het verbod aanplakbiljetten aan te (laten) brengen in de openbare ruimte. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A.A. Westers, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, dat op 11 november 2021 een last onder dwangsom heeft opgelegd. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, nadat zijn verzoek om een voorlopige voorziening op 15 februari 2022 door de voorzieningenrechter was afgewezen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op meerdere momenten op heterdaad is betrapt bij het aanbrengen van aanplakbiljetten op plekken waar dit niet is toegestaan, in strijd met artikel 4.7 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). De rechtbank oordeelt dat het college bevoegd was om de last onder dwangsom op te leggen en dat eiser terecht als overtreder is aangemerkt. Eiser heeft aangevoerd dat de last onder dwangsom onterecht is opgelegd en dat er geen vrees voor herhaling bestaat, maar de rechtbank oordeelt dat de last voldoende concreet is geformuleerd en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die handhaving onterecht zouden maken.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M.H.W. Franssen op 8 december 2023, en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.