ECLI:NL:RBAMS:2023:800

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
13-264671-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijk opzet op het voorhanden hebben en vervoeren van cocaïne in de auto met een straatwaarde van ongeveer 100.000 euro

Op 2 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 14 oktober 2022 te Amsterdam werd aangehouden met ongeveer 2.467 gram cocaïne in zijn auto. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die de enige inzittende van de auto was, opzettelijk deze drugs heeft vervoerd en voorhanden heeft gehad. De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wetenschap en beschikkingsmacht had over de drugs, en dat zijn verklaring over het bewaren van de tas voor een vriend niet geloofwaardig was. De rechtbank baseerde haar oordeel op de algemene ervaringsregel dat de bestuurder van een auto waarin zich een aanzienlijke hoeveelheid drugs bevindt, bekend geacht mag worden met de aanwezigheid daarvan. De verdachte ontkende kennis van de drugs, maar de rechtbank concludeerde dat hij op zijn minst voorwaardelijk opzet had op het voorhanden hebben en vervoeren van de cocaïne. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en een geldboete van € 887,10.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/264671-22
Datum uitspraak: 2 februari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
wonende op het adres [adres] ,
thans gedetineerd te: [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 januari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L. Bertels en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J. Gunning naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 oktober 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2.467 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het vervoeren van twee kilo cocaïne, nu voldoende vaststaat dat verdachte wetenschap en beschikkingsmacht had over de drugs. Hij baseert zich hierbij op het drugsrapport, het proces-verbaal van bevindingen betreffende de doorzoeking van de auto en de verklaring van verdachte ter terechtzitting. Dat verdachte de tas in bewaring zou moeten houden voor een vriend en niet zou hebben geweten wat er in de tas zat, is niet geloofwaardig, te meer nu hij tegen de politie heeft verklaard dat er iets waardevols in de tas zat (niet zijnde wapens).
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, nu verdachte geen opzet had op het voorhanden hebben dan wel vervoeren van de cocaïne.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is op 14 oktober 2022, na een melding van een ruzie tussen twee automobilisten waarbij mogelijk geweld zou zijn gebruikt bij een tankstation, door de politie langs de snelweg tot stilstand gebracht. Zijn auto is vervolgens doorzocht. In de auto is een zwarte rugtas aangetroffen, met daarin twee gesealde blokken, verpakt in twee plastic tassen.
De rechtbank constateert dat verdachte de bestuurder en enige inzittende was van de auto, die weliswaar op naam van zijn tante stond, maar door verdachte veelvuldig werd gebruikt. Op de achterbank van de auto lag een rugtas die twee gesealde pakketten met in totaal 2 kilogram cocaïne bevatte. Dit betreft een straatwaarde van ten minste € 100.000,-. Verdachte heeft ontkend dat hij wist van de cocaïne in de rugtas. Hij heeft aangegeven dat de rugtas niet van hem was, maar dat hij deze op verzoek van een vriend moest bewaren. Hij zou een telefonisch bericht ontvangen over wat er met de rugtas moest gebeuren.
Op basis van de algemene ervaringsregel dat de bestuurder, en enige inzittende van een hem toebehorende auto waarin zich een niet onaanzienlijke hoeveelheid drugs bevindt, met de aanwezigheid daarvan bekend geacht mag zijn, kan opzet op onder andere het invoeren daarvan bewezen worden, zie hiervoor HR 25 november 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9587, NJ 1987, 493. In casu gaat het om de opzet op het voorhanden hebben en vervoeren van cocaïne. In lijn met het arrest van de Hoge Raad kan op basis van de algemene ervaringsregel worden aangenomen dat verdachte bekend was met de aanwezigheid van de grote hoeveelheid drugs, in dit geval cocaïne. Dit wordt pas anders indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring aflegt waaruit een ander beeld naar voren komt.
De verklaring van verdachte is niet concreet noch verifieerbaar. Hij heeft slechts summier verklaard en geen nadere gegevens of details verschaft. Desgevraagd heeft verdachte niet willen verklaren van wij hij de tas heeft ontvangen, hoe lang hij deze moest bewaren en waar hij de tas uiteindelijk weer moest afleveren. Hij had ingestemd om de rugtas van zijn vriend kosteloos te bewaren, terwijl hij naar eigen zeggen niet bekend was met de inhoud daarvan. Wel wist hij dat de inhoud van de tas waardevol was, en hij heeft hier op de zitting aan toegevoegd dat hij wist dat er “geen rozen in zaten.”
Dat iemand hem een dergelijke hoeveelheid harddrugs zou toevertrouwen zonder zijn medeweten en zonder daar een vergoeding tegenover te stellen, is gelet op de grote waarde van de drugs, ook niet aannemelijk en onwaarschijnlijk. Nu een aannemelijke, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring van verdachte ontbreekt, en er dus geen contra-indicaties zijn, gaat de rechtbank uit van wat zich feitelijk heeft voorgedaan: verdachte bestuurde een auto met in de kofferbak een rugzak gevuld met cocaïne. Verdachte was op dat moment de enige gebruiker van de auto en was ook in het bezit van de sleutel.
Uit de bovengenoemde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte wist dat er een aanmerkelijke kans was dat er iets illegaals zoals drugs in de rugzak zat en dat hij deze kans bewust heeft aanvaard. Verdachte had daarmee voorwaardelijk opzet op het vervoeren en het voorhanden hebben van de cocaïne. Het verweer wordt verworpen. De rechtbank acht tevens bewezen dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne in zijn auto en dat deze zich binnen de machtssfeer van verdachte bevond.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlagevervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 14 oktober 2022 te Amsterdam, opzettelijk heeft vervoerd en opzettelijk aanwezig heeft gehad 2.000 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Toepassing eendaadse samenloop
Om onevenredige aansprakelijkheid en bestraffing te voorkomen, zal de rechtbank het feit enkelvoudig kwalificeren zoals in rubriek 10 vermeld.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Hij heeft hierbij gevorderd de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals door de reclassering geadviseerd in de rapportage d.d. 20 december 2022. Daarnaast heeft de officier van justitie een geldboete gevorderd van € 887,10, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 17 dagen.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een gevangenisstraf ter hoogte van het reeds ondergane voorarrest (of in ieder geval niet veel langer) op te leggen en daarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan de bijzondere voorwaarden gekoppeld zoals deze door de reclassering zijn geformuleerd. Tevens heeft de raadsman verzocht geen geldboete op te leggen nu dit een verkapte vorm van verbeurdverklaring is, terwijl niet is gebleken dat het geldbedrag gerelateerd is aan het ten laste gelegde feit..
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben en vervoeren van een twee kilogram cocaïne. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs, mede vanwege de verslavende werking ervan, schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Met de verboden handel in harddrugs - die veel slachtoffers maakt - worden grote winsten gemaakt. Bovendien gaat de verspreiding van en de handel in drugs gepaard met vele andere vormen van criminaliteit. Verdachte heeft met zijn handelen daaraan bijgedragen.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt per gewichtscategorie een uitgangspunt voor de op te leggen straf gegeven. Verdachte heeft op zitting weinig verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en heeft kennelijk geen rekening gehouden met de ondermijnende invloed die harddrugs hebben op de maatschappij. Wel realiseert hij zich door zijn handelen veel op het spel te hebben gezet, zeker nu hij in mei vader zal worden. Verdachte heeft duidelijk laten blijken dat hij weg wil uit de Bijlmer en dat hij intrinsiek gemotiveerd is voor een gedragsverandering.
Voorts is komen vast te staan dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) d.d. 8 december 2022, al verschillende malen is veroordeeld voor het plegen van (ernstige) misdrijven, maar niet eerder op grond van de Opiumwet.
De rechtbank vindt dat in de strafmaat tot uiting moet komen dat het handelen van verdachte ernstig en zeer schadelijk is voor de samenleving. De rechtbank kijkt daarom voor twee blokken cocaïne naar de categorie vanaf 2.000 gram. Voor het vervoer van harddrugs van deze gewichtscategorie geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf van 12 maanden. De rechtbank ziet echter in de persoonlijke omstandigheden van verdachte reden om een aanzienlijk deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, zoals ook door de reclassering in de rapportage d.d. 20 december 2022 is geadviseerd. Zo lijkt verdachte volgens de reclassering gemotiveerd om een nieuwe start te maken buiten Amsterdam en lijkt hij doordrongen te zijn van het feit dat hij zijn leven over een andere boeg moet gooien. Daarnaast gaat hij samenwonen met zijn vriendin met wie hij een dochter verwacht. Ook heeft verdachte verklaard dat hij omwille van zijn gezin gemotiveerd is om werk te vinden. Om de door hem voorgenomen gedragsverandering te realiseren, is een flinke stok achter de deur noodzakelijk. Deze stok achter de deur, in de vorm van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, moet voorkomen dat verdachte opnieuw de fout in gaat.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd en acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

8.Beslag

Teruggave
Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
- 878,1 EUR (omschrijving: 6247516)
De rechtbank gelast de teruggave van het geldbedrag.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, en 55 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
eendaadse samenloop van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich bij Reclassering Nederland, locatie [locatie reclassering] op het adres [reclassering] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
- Gedragsinterventie praktische vaardigheden
Veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie Cognitieve vaardigheden. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
- Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Indien veroordeelde in Amsterdam blijft wonen, dan verblijft veroordeelde in [opvang] , of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering en zolang als de reclassering dit verblijf noodzakelijk vindt. Het verblijf start zodra er plaats is bij [opvang] en er een plek beschikbaar is. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
- Het hebben van passende betaalde dagbesteding voor minimaal 36 uur per week
Veroordeelde heeft een betaalde baan van minimaal 36 uur per week bij [sportschool] of een andere passende werkplek. Indien het veroordeelde niet lukt om zelfstandig een baan te vinden, treed hij in overleg met de reclassering en/of een job coach van de gemeente.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Gelast de teruggave aan
[verdachte]van:
878,10 EUR (omschrijving: G6247516)
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en M. van der Horst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.S. Schakenraad, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 februari 2023.
[…]
1.
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]

6.[…]

[…]