3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Ten aanzien van vonnis b) heeft de opgeëiste persoon tegenover de officier van justitie bevestigd dat hij bij de behandeling van de strafzaak aanwezig was. De in dit artikel bedoelde weigeringsgrond is met betrekking tot dit vonnis dus niet aan de orde.
Ten aanzien van de vrijheidsstraf van 1 jaar is sprake van een vonnis in eerste aanleg en een vonnis in hoger beroep. Uit aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 27 oktober 2023 is gebleken dat de opgeëiste persoon (anders dan in het EAB aangegeven) niet aanwezig was op alle zittingen waarop de zaak in eerste aanleg én in hoger beroep behandeld werd. Hij is slechts éénmaal, op 8 maart 2017, op een zitting aanwezig geweest. Nu onduidelijk is of de instantie in hoger beroep definitief heeft geoordeeld over schuld en straf, nadat de zaak, in feite en in rechte, ten gronde is behandeld, dient de rechtbank met betrekking tot beide instanties te toetsen of is voldaan aan artikel 12 OLW.De rechtbank stelt – evenals de officier van justitie en de verdediging - vast dat het EAB ten aanzien van het vonnis in eerste aanleg strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt. Hetzelfde geldt voor het vonnis in hoger beroep.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft erop gewezen dat de opgeëiste persoon op de eerste zittingsdag van de procedure in eerste aanleg aanwezig was en daar om een advocaat heeft verzocht. Op de daarop volgende zittingen is hij niet aanwezig geweest. Bij de behandeling in hoger beroep is hij helemaal niet aanwezig geweest. De raadsvrouw heeft gesteld dat onduidelijk is wie hoger beroep heeft ingesteld. Zij vermoedt dat de ex-officio advocaat dat heeft gedaan, maar dit is zonder mandaat van de opgeëiste persoon gebeurd. Aangezien hij medio 2018 naar Nederland is gekomen, is aannemelijk dat hij niet op de hoogte was van de procedure in hoger beroep. Niet is aangegeven naar welk adres de oproepen zijn verzonden. De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat niet aannemelijk is dat de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft gekregen voor de procedure in hoger beroep. Er kan niet worden vastgesteld dat de adresinstructie van de procedure in eerste aanleg zich ook uitstrekt over de procedure in hoger beroep. Nu niet kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte moest zijn van het hoger beroep en dus ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn verdedigingsrecht, verzoekt de raadsvrouw de rechtbank niet af te zien van haar bevoegdheid de overlevering te weigeren.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht af te zien van haar bevoegdheid de overlevering te weigeren. Zij heeft erop gewezen dat uit aanvullende informatie van 7 november 2023 blijkt dat aan de opgeëiste persoon een adresinstructie is gegeven die ook ziet op de procedure in hoger beroep. Ook volgens jurisprudentie van deze rechtbank geldt de Poolse adresinstructie voor de gehele procedure. Het moet ervoor worden gehouden dat de Poolse autoriteiten hem hebben opgeroepen op het door hem opgegeven adres. Kennelijk heeft de opgeëiste persoon geen adreswijziging doorgegeven, daarom heeft hij stilzwijgend afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
De opgeëiste persoon heeft in de zaak die tot het vonnis in eerste aanleg en het vonnis in hoger beroep heeft geleid, één dag in voorlopige hechtenis gezeten. Bovendien heeft hij één zitting, op 8 maart 2017, bijgewoond. Hij was zich er dus van bewust dat er een procedure tegen hem liep.
Per e-mail van 31 oktober 2023 zijn vanuit het IRC de volgende vragen gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
(…)
2. Did Mr [opgeëiste persoon] , during the proceedings in the concerning criminal case, receive instructions about the duty to inform the Polish authorities about address changes and about the consequences of not complying with this obligation?
3. If yes, was Mr [opgeëiste persoon] , in the instructions about the duty to inform the Polish authorities about address changes and about the consequences of not complying with this obligation, also informed on his rights and obligations with regard to a possible appeal procedure?
4. Have the summons for the hearings that led to the judgment of 3 October 2018 and 7 May 2019 been sent to this indicated address?
Bij brief van 7 november 2023 zijn deze vragen door de uitvaardigende justitiële autoriteit als volgt beantwoord:
(…)
2. He was duly advised of the requirement to inform the court each time he changed his
address and of the consequences of a failure to do so.
3. He was duly advised of his rights and obligations in case of appeal.
4. Yes, and the court date when the verdict would be passed (3 October 2018) was
communicated to the defendant at a previous hearing on 26 September 2018, of which he had been advised (by serving notice by post) and for which he did not appear.
Uit voorgaande vraagstelling en beantwoording leidt de rechtbank af dat de opgeëiste persoon een adres heeft opgegeven en dat de oproepen voor de zittingsdagen in eerste aanleg en hoger beroep naar dit adres verstuurd zijn. Ook is een adresinstructie aan de opgeëiste persoon gegeven en is aan hem meegedeeld dat deze ook geldt voor de procedure in hoger beroep. Gelet op het vertrouwensbeginsel dient de rechtbank van de juistheid van deze informatie uit te gaan. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon blijkbaar geen adreswijziging heeft doorgegeven en/of de post op het door hem opgegeven adres niet in de gaten heeft gehouden. Nu hij wist dat er een procedure tegen hem liep, had het op zijn weg gelegen dat wel te doen zeker toen hij uit Polen naar Nederland vertrokken was. Hij had overigens, gelet op de hiervoor omschreven adresinstructie, rekening kunnen en moeten houden met zowel een procedure in eerste aanleg als in hoger beroep.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon impliceert omdat zo hij niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen, dan wel op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.