ECLI:NL:RBAMS:2023:7988

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
C/13/722190 / HA ZA 22-676
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van schadevergoeding in een civiele procedure tussen twee besloten vennootschappen

In deze civiele procedure tussen de besloten vennootschappen T&L Sports B.V. en Rembrandt Propco I B.V. heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 december 2023 een eindvonnis gewezen. De zaak betreft een geschil over de hoogte van de schadevergoeding die T&L vordert van Rembrandt naar aanleiding van een onrechtmatige daad. De rechtbank heeft vastgesteld dat T&L heeft gedwaald bij het aangaan van een vaststellingsovereenkomst (VSO) en dat Rembrandt toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld door onjuiste mededelingen te doen over de totstandkoming van een nieuwe huurovereenkomst. De rechtbank heeft de schade van T&L niet exact kunnen begroten, maar achtte het voldoende aannemelijk dat de schade ten minste € 3.155 bedraagt, een bedrag dat T&L al had ontvangen in de vorm van een korting op de huurtermijn van juli 2020. De rechtbank heeft de vorderingen van beide partijen afgewezen en bepaald dat zij de eigen proceskosten dragen.

De procedure begon met een tussenvonnis op 10 mei 2023, waarin de rechtbank concludeerde dat T&L de VSO mocht vernietigen. De rechtbank heeft partijen de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over de schade en het causaal verband tussen de onrechtmatige daad en de schade. T&L stelde dat zij schade had geleden door kosten voor de ontruiming, de verhuizing van de voorraad, en door het doorbetalen van personeel. De rechtbank oordeelde echter dat deze kosten niet waren ontstaan door het onrechtmatig handelen van Rembrandt, en dat T&L onvoldoende onderbouwing had gegeven voor haar schadeclaims. Uiteindelijk heeft de rechtbank de vorderingen van beide partijen afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/722190 / HA ZA 22-676
Vonnis van 6 december 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
T EN L SPORTS B.V.,
gevestigd te Groningen,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
advocaat: mr. J. Douwes,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
REMBRANDT PROPCO I B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in voorwaardelijke reconventie,
advocaat: mr. H.J. Hagemans.
De rechtbank noemt partijen hierna T&L en Rembrandt.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 mei 2023,
- de akte uitlaten omvang schade van T&L, met 13 producties,
- de antwoordakte uitlaten schade van Rembrandt, met 3 producties,
- de akte uitlaten producties van T&L.
1.2.
De rechtbank heeft ten slotte bepaald dat zij vandaag het eindvonnis geeft.

2.De verdere beoordeling

Het tussenvonnis
2.1.
In het tussenvonnis is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat T&L heeft gedwaald bij het aangaan van de VSO en dat T&L de VSO mocht vernietigen. Verder heeft de rechtbank in conventie vastgesteld dat Rembrandt toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld door onjuiste mededelingen te doen over het tot stand komen van een nieuwe huurovereenkomst. Ten slotte heeft de rechtbank de beslissing over de vraag of T&L hierdoor schade heeft geleden aangehouden. Partijen hebben de gelegenheid gekregen om zich uit te laten over het bestaan en de hoogte van de schade en het causaal verband tussen de onrechtmatige daad en schade. In reconventie heeft de rechtbank voorlopig geoordeeld dat de vordering kan worden toegewezen.
in conventie
2.2.
Om de schade te bepalen moet de rechtbank in de eerste plaats beoordelen of T&L langer in de Bedrijfsruimte had kunnen blijven en, zo ja, hoe lang. In nummer 4.2.7 van het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat
“Door in strijd met de werkelijkheid te stellen dat er een huurovereenkomst was op grond waarvan de Bedrijfsruimte op 1 augustus 2020 in gebruik gegeven moest worden aan een nieuwe huurder, heeft Rembrandt belang gecreëerd bij een verlof om T&L op korte termijn te mogen dagvaarden en was het aannemelijk dat de voorzieningenrechter haar vordering tot ontruiming per 31 juli 2020 zou toewijzen. Als duidelijk was geweest dat slechts sprake was van een niet-ondertekende LOI is voldoende aannemelijk dat de verkorte termijn om te dagvaarden niet zou zijn gegeven, althans dat het belang van T&L bij een langere ontruimingstermijn zou zijn gehonoreerd.”
De rechtbank blijft bij dit oordeel. Zonder de onjuiste mededeling van Rembrandt, was er geen aanleiding geweest voor de voorzieningenrechter om een verkorte dagvaardingstermijn toe te staan. Zonder deze verkorte termijn is, gezien de doorlooptijden in kort geding procedures, aannemelijk dat een vonnis niet ruim vóór 31 augustus 2020 zou zijn gegeven. Dit maakt het ook aannemelijk dat T&L ten minste tot 31 augustus 2020 in het Bedrijfspand had kunnen blijven. Volgens T&L moet worden aangesloten bij de datum waartegen de curator de huurovereenkomst is opgezegd, zijnde 5 september 2020. Terecht voert Rembrandt aan dat T&L geen huurder was en geen partij was bij de huurrelatie tussen de curator en Rembrandt. Er is dus geen aanleiding om bij de datum van de opzegging van die huurrelatie aan te sluiten. De rechtbank gaat er daarom van uit dat T&L nog tot en met 31 augustus 2020 in het Bedrijfspand had kunnen blijven en niet langer.
2.3.
Door middel van een vermogensvergelijking dient de rechtbank de eventuele schade van T&L vast te stellen. Er zal dus een vergelijking gemaakt worden tussen de daadwerkelijke kosten van T&L bij de ontruiming per 31 juli 2020 en de fictieve kosten van T&L bij een ontruiming per 31 augustus 2020. Dit betekent dat kosten die T&L sowieso had moeten maken bij een ontruiming, ongeacht het moment van ontruiming, niet kunnen worden aangemerkt als schade ten gevolge van het onrechtmatig handelen van Rembrandt. Die kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Inventaris en sloopbedrijf
2.4.
T&L stelt dat er roerende zaken aanwezig waren die bij een ordelijke ontruiming hadden kunnen worden gedemonteerd en verkocht, maar nu door de tijdsdruk moesten worden gesloopt en dus onverkoopbaar waren en moesten worden afgevoerd. Volgens T&L heeft de inrichting van de winkel meer dan € 800.000 gekost, waaronder een videowand van € 90.000. Haar schade voor wat betreft de inventaris bedraagt € 90.000 en € 6.837 aan kosten voor het inhuren van het sloopbedrijf, aldus T&L.
2.5.
De rechtbank is met Rembrandt van oordeel dat T&L deze schadepost onvoldoende heeft onderbouwd. De waarde van de inventaris voor de ontruiming kan daardoor niet worden vastgesteld. Zo ziet de inventarislijst die T&L heeft overgelegd als productie 2,
“Bijlage 1 bij de activatransactie van 29 november 2019 (inventaris)”op inventarissen van meerdere winkels. Het is niet duidelijk welke posten zien op de Bedrijfsruimte. Ook heeft T&L geen aanknopingspunten gegeven om een fictieve verkoopopbrengst van de inventaris te begroten. De nieuwwaarde van het wandscherm en de totale inventaris zegt niets over de tweedehands verkoopwaarde. Ten slotte voert Rembrandt terecht aan dat niet aannemelijk is dat extra schade is geleden door tijdgebrek. Wat vast in de winkel aanwezig was, moest sowieso gesloopt worden en roerende zaken hadden voor 31 juli 2020 ook met de voorraad afgevoerd en opgeslagen kunnen worden. De rechtbank laat daarom de opgevoerde kosten
inventarisen
sloopbedrijfbuiten beschouwing.
Voorraad
2.6.
T&L stelt dat inkoopprijs van de winkelvoorraad ten tijde van de ontruiming € 342.753,55 was. Zij onderbouwt dit door te verwijzen naar bijlagen bij de activatransactie. Bij deze activatransactie heeft T&L voor € 500.000 de inventarissen en voorraden gekocht van twee winkels, een opslagplaats en een webwinkel, waaronder de Bedrijfsruimte. In bijlage 2 staat onder andere dat de kostprijs van de voorraad van de Bedrijfsruimte (
“Football Temple Amsterdam”) € 175.228,52 was ten tijde van de activatransactie. Ook verwijst T&L naar een ingekorte voorraadlijst waarop staat:
“Het veld Total Buying Price telt op tot € 342.753,55”. Volgens T&L had zij de hele voorraad tegen kostprijs in de opruiming kunnen verkopen. Uiteindelijk heeft zij nu € 50.000 (exclusief btw) gekregen van de opkoper van de voorraad. T&L berekent haar schade zo: € 342.753,55 – 50.000 = € 292.753,55.
2.7.
Rembrandt betwist deze berekening gemotiveerd. Zij voert terecht aan dat uit de overgelegde producties van de activatransactie niet duidelijk blijkt welk deel van de voorraad bij de Bedrijfsruimte hoort en dat deze cijfers verouderd zijn omdat ze zien op de situatie in november 2019. Het ingekorte overzicht dat is overgelegd als productie 10 is onvolledig en zonder verdere onderbouwing, die er niet is, onvoldoende om de waarde vast te stellen op € 342.753,55. Daarbij is ook van belang dat niet blijkt dat rekening is gehouden met een afwaardering, zoals beschreven in bijlage 2 bij de activatransactie:
“50% van aanvangsretailprijs is inkoopprijs (…). Alles ouder dan 3 maanden afwaarderen op 50% van inkoopprijs. Alles ouder 6 maanden hiervan weer 50% van waarderen tot max 10%”. T&L had dus rekening moeten houden met hoe oud de voorraad is maar heeft dat niet gedaan. Ten slotte is van belang dat T&L geen aanwijzingen heeft gegeven om te kunnen bepalen wat de gerealiseerde verkoopopbrengst zou zijn geweest als de winkel een maand langer open was geweest. Zo heeft zij geen omzetcijfers van eerdere maanden of andere vestigingen overgelegd. Omdat een dergelijke onderbouwing ontbreekt, heeft T&L niet aannemelijk gemaakt dat zij de volledige voorraad had kunnen verkopen als de winkel nog een maand langer open was geweest. T&L had de tijd vóór 31 augustus 2020 kunnen gebruiken om opruiming te houden en omzet te genereren. Door het onrechtmatig handelen van Rembrandt kon dat niet. Op zich is voldoende aannemelijk dat T&L daardoor enige schade heeft geleden. Er zijn echter onvoldoende aanknopingspunten om de verkoopopbrengst in die maand te bepalen. De rechtbank kan dus geen vermogensvergelijking maken om de schade van T&L te bepalen.
Verhuizing
2.8.
T&L stelt dat zij kosten heeft moeten maken voor de verhuizing van de voorraad van de Bedrijfsruimte naar de opslag in Groningen. Deze kosten had zij niet gemaakt als zij langer in de Bedrijfsruimte had kunnen blijven. In dat geval had T&L de winkelvoorraad kunnen verkopen aan het publiek en/of vanuit de Bedrijfsruimte aan een opkoper. Voor de verhuizing moest T&L een verhuisbedrijf inhuren, facilitaire medewerkers inschakelen en de spoedontruiming laten begeleiden door een advocaat. De kosten die T&L zo doende heeft gemaakt zijn schade die Rembrandt moet vergoeden.
2.9.
Zoals de rechtbank heeft overwogen in 2.7, heeft T&L niet aannemelijk gemaakt dat zij de volledige voorraad had kunnen verkopen als de Bedrijfsruimte nog een maand langer open was gebleven. Rembrandt voert terecht aan dat T&L ook in dat geval de opgevoerde kosten had moeten maken voor het verhuisbedrijf en de inzet van facilitaire medewerkers. Deze kosten zijn dus niet ontstaan door het onrechtmatig handelen van Rembrandt. Voor de kosten van de advocaat geldt dat T&L geen toelichting heeft gegeven over de noodzaak van de aanwezigheid van een advocaat bij de ontruiming. Rembrandt voert terecht aan dat zonder toelichting niet duidelijk is waarom een advocaat daarbij aanwezig moest zijn. De rechtbank laat deze kosten daarom buiten beschouwing.
Winkelpersoneel
2.10.
In de Bedrijfsruimte hebben 12 personeelsleden gewerkt die door de vroegtijdige ontruiming niet konden worden ingezet, terwijl T&L hen wel moest doorbetalen. Omdat de personeelsleden niet hebben gewerkt voor hun loon, moet dat als schadepost worden gezien. Als de winkel open was gebleven, waren de personeelsleden voor de opruiming ingezet. Dat kon nu dus niet, aldus steeds T&L.
2.11.
Voor deze kosten geldt dat het niet uitmaakt of de Bedrijfsruimte nog een maand langer open was geweest of niet: T&L moest het loon in beide situaties betalen. Deze kosten zijn dus niet ontstaan door het onrechtmatig handelen van Rembrandt. De rechtbank laat deze kosten daarom buiten beschouwing.
in conventie en reconventie
Conclusie
2.12.
Zoals in 2.7 is overwogen is T&L omzet misgelopen doordat zij de winkel per 31 juli 2020 moest ontruimen in plaats van per 31 augustus 2020. Aan de ene kant heeft T&L daardoor schade geleden; aan de andere kant heeft zij geen huurlasten gehad voor de maand augustus 2020. De rechtbank kan de hoogte van de schade niet begroten, omdat T&L daar voor niet genoeg aanknopingspunten heeft gegeven, maar zij acht het voldoende aannemelijk dat de schade die T&L heeft geleden ten minste € 3.155 bedraagt. T&L heeft dit bedrag al gekregen van Rembrandt in de vorm van een korting op de huurtermijn van juli 2020. Deze korting was verleend in het kader van de vaststellingsovereenkomst die is vernietigd. Rembrandt kan daarom alsnog aanspraak maken op dit deel van de huurtermijn. Partijen hebben echter per saldo over een weer niets van elkaar te vorderen, omdat de rechtbank in conventie tot het oordeel komt dat de schade van T&L € 3.155 bedraagt. De vorderingen van beide partijen worden daarom afgewezen. In zoverre komt de rechtbank terug van haar voorlopige oordeel in nummer 5.1 van het tussenvonnis dat de vordering van Rembrandt zal worden toegewezen.
Proceskosten
2.13.
Geen van partijen krijgen helemaal gelijk. Daarom bepaalt de rechtbank dat partijen de eigen proceskosten moeten dragen. De kosten worden dus gecompenseerd.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie en reconventie
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
compenseert de kosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Voetelink, rechter, bijgestaan door mr. D.K.W. Collins, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2023.