ECLI:NL:RBAMS:2023:798

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 6278
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom en verlenging begunstigingstermijn

Op 16 februari 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.C. Hoogendoorn, een voorlopige voorziening heeft gevraagd tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam om de begunstigingstermijn van een last onder dwangsom te verlengen. De last onder dwangsom was opgelegd om een dakopbouw te verwijderen, en verzoeker had bezwaar gemaakt tegen eerdere besluiten van verweerder. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 26 januari 2023, waarbij zowel verzoeker als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de belangenafweging in het voordeel van verzoeker uitvalt. Verzoeker heeft aangevoerd dat de gevolgen van het verwijderen van de dakopbouw aanzienlijk en onomkeerbaar zijn, vooral gezien de hoge kosten en de aanwezigheid van huurders in de woning. Verweerder heeft echter gesteld dat er een beginselplicht tot effectieve handhaving is en dat verzoeker zelf verantwoordelijk is voor de ontstane situatie.

Na afweging van de belangen heeft de voorzieningenrechter besloten dat de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom wordt verlengd tot zes weken na de uitspraak op het beroep over de last onder dwangsom en de weigering van de omgevingsvergunning. Tevens heeft de voorzieningenrechter bepaald dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan verzoeker moet vergoeden en verweerder is veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.674,-. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 22/6278 en AMS 22/6280

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 februari 2023 in de zaken tussen

[verzoeker] , te Amsterdam, verzoeker

(gemachtigde: mr. J.C. Hoogendoorn),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
( [gem. verweerder] ).

Procesverloop

Met het besluit van 30 september 2021 heeft verweerder aan verzoeker een last onder dwangsom opgelegd om het bouwwerk aan de [adres] in Amsterdam in overeenstemming te brengen met de omgevingsvergunning van [medio] april 2021.
Met het besluit van 31 augustus 2022 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van
30 september 2021 ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het besluit van 31 augustus 2022 beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer AMS 22/4732.
Met het besluit van 7 oktober 2022 (het bestreden besluit I) heeft verweerder de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom verlengd tot 15 januari 2023.
Met het besluit van 16 december 2022 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het verzoek van verzoeker om de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom te verlengen tot zes weken na de uitspraak van de rechtbank op het beroep afgewezen.
Verzoeker heeft tegen de bestreden besluiten I en II bezwaar gemaakt. Hij heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom wordt verlengd tot zes weken na de uitspraak van de rechtbank op zijn beroep.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 26 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1.
De met het besluit van 30 september 2021 aan verzoeker opgelegde last onder dwangsom houdt in dat verzoeker een dakopbouw moet verwijderen.
1.2.
Verweerder heeft met de e-mail van 28 december 2022 toegezegd dat de begunstigingstermijn wordt opgeschort tot twee weken na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
2. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Verzoeker voert aan dat uit het bestreden besluit I blijkt dat hij voor 15 januari 2023 de dakopbouw moet verwijderen, terwijl de beslissing op bezwaar van 31 augustus 2022 niet in stand kan blijven. In de beroepsprocedure heeft verzoeker een deskundige van [advies- en ontwerpbureau] ingeschakeld voor een contra-expertise en op 8 november 2022 aanvullende gronden ingediend. Daarnaast zijn de gevolgen van het afbreken van de dakopbouw aanzienlijk en onomkeerbaar voor verzoeker, vanwege de hoge kosten maar ook omdat in de woning huurders zitten.
4. Verweerder heeft op de zitting gesteld dat hij een beginselplicht tot effectieve handhaving heeft en bij het verlenen van uitstel de effectieve handhaving wordt ondergraven. Daarnaast heeft verweerder gesteld dat verzoeker willens en wetens deze situatie heeft laten ontstaan en dat deze situatie daarom voor zijn eigen risico is. Verder heeft verweerder aangegeven dat er ook derde-belanghebbenden zijn die bezwaren hebben maar geen formeel bezwaar hebben ingediend, omdat verweerder heeft aangegeven dat er wordt gehandhaafd. Ten slotte heeft verweerder gesteld dat geen sprake is van een onomkeerbare situatie omdat enkel een dwangsom wordt verbeurd bij het aflopen van de begunstigingstermijn.
5. De voorzieningenrechter constateert dat in deze procedure enkel de verlenging van de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom voorligt. De voorzieningenrechter zal in deze uitspraak daarom geen rechtmatigheidsoordeel geven over het besluit van 31 augustus 2022 waartegen het beroep is gericht. In plaats daarvan beslist de voorzieningenrechter op grond van een belangenafweging. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter prevaleert het belang van verzoeker om de begunstigingstermijn te verlengen tijdens de beroepsprocedure boven het belang van verweerder bij onmiddellijke uitvoering van de last onder dwangsom. Daarbij is van belang dat het beroep tegen de beslissing op bezwaar over de last onder dwangsom en de geweigerde omgevingsvergunning op relatief korte termijn op zitting is gepland, namelijk op 26 april 2023. Verder betrekt de voorzieningenrechter in zijn afweging dat de dakopbouw al ruim één jaar is gerealiseerd en verweerder ook elke keer de begunstigingstermijn heeft verlengd. Het argument van verweerder dat enkel een dwangsom wordt verbeurd en geen sprake is van een onomkeerbare situatie, is tegenstrijdig met het standpunt van verweerder dat sprake moet zijn van effectieve handhaving. Immers het doel van de last onder dwangsom als effectief handhavingsmiddel is dat de dakopbouw wordt verwijderd. De stelling van verweerder dat derde-belanghebbenden informeel bezwaar hebben gemaakt bij verweerder, maakt dat niet anders omdat niet is gebleken dat daadwerkelijk bezwaarprocedures lopen en de termijn voor het indienen van bezwaar ook is verlopen.
Conclusie
6. De voorzieningenrechter wijst de gevraagde voorlopige voorziening toe, omdat de belangenafweging in het voordeel van verzoeker uitvalt. De begunstigingstermijn van de last onder dwangsom wordt verlengd tot zes weken na de uitspraak van de rechtbank op het beroep over de last onder dwangsom en de weigering van de omgevingsvergunning.
7. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Verder veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in een vergoeding voor de proceskosten die verzoeker heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 837,- bij een wegingsfactor 1. De vergoeding bedraagt in totaal € 1.674,-. De voorzieningenrechter is daarbij van oordeel dat de zaken samenhangende zaken zijn in de zin van artikel 3 van het Bpb en beschouwt deze daarom voor de vaststelling van het bedrag van de proceskosten als één zaak.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • bepaalt dat de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom wordt verlengd met zes weken na de uitspraak op het beroep met zaaknummer AMS 22/4732;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan verzoeker moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K.H.E. Swinkels, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.