ECLI:NL:RBAMS:2023:7962

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
13-281167-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling tijdens ruzie op feestje met mes

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 31 oktober 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft tijdens een ruzie op een feestje, terwijl hij onder invloed was van alcohol en cannabis, een mes gepakt en het slachtoffer in zijn hand gestoken. Het slachtoffer heeft hierdoor een diepe snijwond opgelopen. De rechtbank oordeelt dat er voorwaardelijk opzet was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, maar spreekt de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde zware mishandeling, omdat de steekwond niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak met ongeveer twee weken is overschreden, wat leidt tot een matiging van de op te leggen straf. De rechtbank legt een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, met een proeftijd van een jaar, en een taakstraf van 120 uur. Bij de strafoplegging zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, zoals geadviseerd door de reclassering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummer: 13/281167-21
Datum uitspraak: 31 oktober 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 oktober 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.W. van Zanten, en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.P.A. Kint naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 16 oktober 2021 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
primair:zware mishandeling van [slachtoffer] ;
subsidiair:poging zware mishandeling van [slachtoffer] .
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ibij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat niet kan worden bewezen dat verdachte de primair ten laste gelegde zware mishandeling heeft begaan en verzoekt verdachte hiervan vrij te spreken. Op basis van het dossier kan geen zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer [slachtoffer] worden vastgesteld.
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft begaan. Verdachte heeft bekend dat hij een mes heeft gepakt. De officier van justitie gaat voor het bewijs uit van de verklaringen in het dossier. Uit de verklaringen van [slachtoffer] en getuige [getuige] blijkt dat verdachte [slachtoffer] met een mes heeft gestoken. Uit het dossier blijkt ook dat [slachtoffer] hierdoor een diepe steekverwonding aan zijn hand heeft opgelopen. De verklaring van verdachte dat [slachtoffer] zelf het mes heeft vastgepakt is ongeloofwaardig.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft voor zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde vrijspraak bepleit, omdat het ten laste gelegde niet kan worden bewezen.
Ten aanzien van de primair ten laste gelegde zware mishandeling kan op basis van het dossier geen zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] worden vastgesteld.
Wat betreft de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling stelt de verdediging het volgende. Verdachte heeft verklaard dat hij het mes heeft gepakt, maar heeft ontkend dat hij [slachtoffer] met het mes heeft gestoken. Hij heeft verklaard dat hij stil stond en dat [slachtoffer] vervolgens zelf het mes heeft vastgepakt, waardoor het letsel is ontstaan. Verdachte heeft enkel het mes gepakt om [slachtoffer] af te schrikken en heeft daarmee niet bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel aanvaard.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van zware mishandeling (primair)
De rechtbank vindt, met de officier van justitie en de raadsman, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] zwaar heeft mishandeld en zal verdachte van het primair ten laste gelegde vrijspreken. De steekwond in de hand van [slachtoffer] kan niet zonder meer worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
3.3.2
Bewijsmotivering poging zware mishandeling (subsidiair)
De rechtbank vindt, met de officier van justitie, de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling bewezen. Over het bewijs overweegt de rechtbank het volgende.
Als de verbalisanten na een melding ter plaatse komen, treffen zij in de keuken een wit keukenmes aan met een lemmet van ongeveer 21 centimeter, dat onder het bloed zit. Daarnaast zien de verbalisanten bij [slachtoffer] letsel, namelijk een grote bloedende snee, aan de binnenzijde van zijn hand. [slachtoffer] verklaart later dat zeven pezen in zijn hand zijn doorgesneden.
[slachtoffer] verklaart dat verdachte hem met een mes heeft gestoken. De verklaring van getuige [getuige] ondersteunt dit. Zij heeft verklaard dat zij heeft gezien dat verdachte met een mes stekende bewegingen richting het lichaam van [slachtoffer] maakte.
Op basis van deze omstandigheden stelt de rechtbank vast dat verdachte met een mes naar [slachtoffer] een stekende beweging heeft gemaakt, waarbij hij in de hand van [slachtoffer] heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij tijdens een ruzie met [slachtoffer] het keukenmes heeft gepakt en dat stil voor zich uit heeft gehouden, waarna [slachtoffer] met zijn hand het lemmet omvatte waardoor het letsel aan zijn hand is ontstaan. Deze verklaring van verdachte, dat [slachtoffer] zelf het mes heeft vastgegrepen zonder enige beweging van verdachte met het mes richting [slachtoffer] , vindt de rechtbank, gelet op de genoemde omstandigheden en getuigenverklaring, onaannemelijk.
Om tot een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling te kunnen komen, is vereist dat verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Op grond van het dossier en het verhandelde op de zitting kan niet worden vastgesteld dat verdachte vol opzet heeft gehad om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Wel is de rechtbank van oordeel dat minstgenomen sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. De rechtbank is van oordeel dat door het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. Verdachte was op een feestje waar alcohol, cannabis en lachgas werden gebruikt. Verdachte was onder invloed van alcohol en cannabis; [slachtoffer] had lachgas gebruikt. Tijdens een verhitte ruzie heeft verdachte een lang keukenmes gepakt en een steekbeweging gemaakt richting het lichaam van [slachtoffer] . Hij stond daarbij recht tegenover [slachtoffer] . Verdachte moet gelet op de aard van het letsel ook met een zekere mate van kracht deze beweging hebben gemaakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat in een ongecontroleerde situatie als een ruzie het van dichtbij op deze wijze hanteren van een scherp en puntig voorwerp, zoals een keukenmes, richting een lichaam zwaar lichamelijk letsel ten gevolge kan hebben. Zo kunnen in de romp vitale organen of bloedvaten (onherstelbaar) worden beschadigd en in de ledematen spieren en pezen. Die kans op zwaar lichamelijk letsel kan nog vergroot worden door de onberekenbare reactie van een slachtoffer dat ook onder invloed van middelen is. De rechtbank stelt vast dat verdachte door onder de genoemde omstandigheden zo te handelen deze aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is niet gebleken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen, waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn opgenomen, bewezen dat verdachte
op 16 oktober 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes, in de hand van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 150 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering worden opgelegd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
Bij een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit heeft de verdediging verzocht geen gevangenisstraf op te leggen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] . Tijdens een ruzie op een feestje heeft verdachte, terwijl hij onder invloed van alcohol en cannabis was, een mes gepakt en [slachtoffer] daarmee in zijn hand gestoken. [slachtoffer] heeft hieraan een diepe snijwond overgehouden. Het is een kwestie van geluk geweest dat [slachtoffer] geen ernstiger letsel aan het handelen van verdachte heeft overgehouden. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en een bedreigende en beangstigende situatie gecreëerd voor de overige aanwezigen in de woning.
Persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 18 september 2023 blijkt dat verdachte de afgelopen vijf jaar niet is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 21 augustus 2023. Hieruit blijkt dat het recidiverisico laag is en dat er geen sprake is van een delictpatroon. Verdachte heeft een woning en begeleiding vanuit [zorginstelling] . Daarnaast staat hij onder bewind en onder reclasseringstoezicht. Ook werkt verdachte sinds oktober 2022 met plezier als bezorger bij [bedrijf] . De reclassering vindt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet wenselijk. Daarnaast adviseert de reclassering om als bijzondere voorwaarden een meldplicht en ambulante begeleiding inclusief een intelligentieonderzoek op te leggen.
Verder heeft rechtbank kennis genomen van de aanvullende e-mails tussen de reclasseringsmedewerkers [naam 1] en [naam 2] en de officier van justitie voorafgaand aan de zitting van 31 oktober 2023. Hieruit blijkt dat de schadelijke effecten van een detentie voor verdachte groot zijn. Bij detentie raakt verdachte de begeleiding vanuit [zorginstelling] , zijn werk en zijn plek op de wachtlijst [instelling 1] kwijt. Bovendien wordt de begeleiding vanuit [instelling 2] bij detentie onderbroken en verliest hij na een maand detentie zijn woonplek. Door deze gevolgen zal het recidiverisico toenemen. Op de zitting van 31 oktober 2023 is gebleken dat verdachte na twee weken detentie zijn woning kwijtraakt.
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling op de zitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarvan is in deze zaak geen sprake geweest.
Verdachte is op 17 oktober 2021 in verzekering gesteld en de redelijke termijn is toen aangevangen. De rechtbank doet op 31 oktober 2023 einduitspraak. Daarmee is de redelijke termijn met ongeveer twee weken overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding een matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Strafmaat
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar afspraken die de rechtbanken onderling over straffen hebben gemaakt. Het uitgangspunt bij zware mishandeling waarbij opzettelijk middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen, niet zijnde een vuurwapen, is toegebracht, is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden. In strafverminderende zin houdt de rechtbank er rekening mee dat het niet om een voltooid delict, maar om een poging gaat. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare gevallen doorgaans worden opgelegd.
Gelet op het genoemde reclasseringsadvies en de aanvullende informatie vanuit de reclassering acht de rechtbank het niet passend dat verdachte vast komt te zitten. De rechtbank houdt er met de strafoplegging rekening mee dat verdachte zijn leven op orde heeft en dat bij detentie de schadelijke effecten zoals genoemd door de reclassering zullen intreden. Gelet op de ernst van het feit en als stok achter de deur, vindt de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf passend. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, aanleiding bestaat bij de straftoemeting in strafverminderende zin af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles overwegende acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van een jaar en een taakstraf van 120 uur passend en geboden. De rechtbank zal daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering opleggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat deze straf
niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
1 (een) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt de volgende
bijzondere voorwaarden:
1. Veroordeelde meldt zich, blijvend, op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met veroordeelde opnemen voor de eerst volgende afspraak.
2. Veroordeelde laat zich testen door [instelling 1] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De testfase zal starten na aanmelding. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de test.
3. Veroordeelde zal zich onder behandeling stellen van [instelling 1] of een soort gelijke zorgverlener te bepalen door de reclassering, zolang de behandelaar(s) of de reclassering dit noodzakelijk acht(en). Veroordeelde zal daartoe tevens meewerken aan een intakeprocedure. Veroordeelde zal zich gedurende deze behandeling houden aan de aanwijzingen van de behandelaar(s). De behandeling richt zich op de impulsiviteit van veroordeelde en op de delictpreventie.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R.J. van Wel, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en M.H. van Haeften, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.H. van der Pol, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 oktober 2023.
[.]
[.]