ECLI:NL:RBAMS:2023:7959

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
13-222412-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvonnis inzake wederrechtelijk verkregen voordeel uit diefstal en opzetheling

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 31 oktober 2023 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering van de officier van justitie, mr. M.R.F. van Raab van Canstein, tegen een veroordeelde die eerder door het gerechtshof Amsterdam was veroordeeld voor diefstal in vereniging, diefstal in vereniging gevolgd door geweld, en opzetheling. De vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt € 2.068,75, gebaseerd op een rapport van 5 april 2022 dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel per delict uiteenzet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een portemonnee met € 400,- en aan de diefstal van een horloge, waarvan de opbrengst op € 2.500,- werd geschat. De rechtbank heeft geoordeeld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel gelijkelijk verdeeld moet worden tussen de veroordeelde en zijn medeveroordeelden. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de veroordeelde verplicht tot betaling van het ontnemingsbedrag aan de Staat. De rechtbank heeft de draagkracht van de veroordeelde niet als een belemmering voor de betalingsverplichting gezien, ondanks zijn status als asielzoeker zonder vaste woon- of verblijfplaats.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummer: 13/222412-21 (ontneming)
Datum uitspraak: 31 oktober 2023
Verstek
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/222412-21, tegen:
[veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1998,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
hierna te noemen: veroordeelde.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie mr. M.R.F. van Raab van Canstein en het onderzoek op de terechtzitting van 17 oktober 2023. Verdachte is niet ter zitting verschenen.
De zaak wordt gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de zaken met parketnummers 13/222387-21, 13/206252-21 en 13/236205-21 tegen medeveroordeelden.

2.De vordering en de grondslag daarvan

De officier van justitie heeft op 13 september 2023 een ontnemingsvordering (hierna: vordering) ingediend bij de rechtbank, die op de zitting van 11 november 2021 is aangekondigd. De vordering strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel van € 2.068,75.
Veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 7 april 2023 (hierna: het arrest) onder andere veroordeeld voor de volgende strafbare feiten:
Feit 1:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen;
Feit 5:
opzetheling.
Het arrest is sinds 22 april 2023 onherroepelijk.
De rechtbank verstaat de vordering, gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar zij verwijst, aldus dat deze betrekking heeft op de feiten waarvoor veroordeelde in de onderliggende strafzaak onherroepelijk is veroordeeld.

3.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op de zitting, onder verwijzing naar het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict van 5 april 2022 (hierna: het rapport), op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden vastgesteld op € 2.068,75.
Wat betreft feit 2 moet worden uitgegaan van de verklaring van medeveroordeelde [medeveroordeelde 1] dat de verkoop van het horloge € 2.500,- heeft opgebracht en niet van de verklaring van veroordeelde dat dit slechts € 2.000,- betrof. Bij gelijke verdeling tussen veroordeelde en mededader [medeveroordeelde 1] is de opbrengst per persoon € 1.250,-.
Ten aanzien van feit 5 kan worden uitgegaan van 50% van de dagwaarde van het horloge van € 4.950. De officier van justitie noemt daarbij ter onderbouwing een zaak van de rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2022:3958), waarin de rechtbank de opbrengst van de verkoop van gestolen horloges op 60% van de dagwaarde had vastgesteld. Daarnaast heeft de officier van justitie aangevoerd dat veroordeelde heeft meegedeeld in de opbrengst, omdat hij aandeel heeft gehad in de heling van het horloge. Aangezien sprake is van vier daders (twee plegers van diefstal en twee helers, waaronder veroordeelde) komt de opbrengst voor veroordeelde neer op € 618,75.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
Op 29 augustus 2023 heeft de verdediging een conclusie van antwoord ingediend. Hierin heeft de verdediging bepleit dat veroordeelde een wederrechtelijk voordeel heeft verkregen van € 1.200,-. Uit de conclusie van antwoord blijkt verder het volgende.
De verdediging heeft geen opmerkingen ten aanzien van feit 1.
Met betrekking tot feit 2 heeft de verdediging aangevoerd dat veroordeelde heeft verklaard dat hij samen met medeveroordeelde [medeveroordeelde 1] het feit heeft gepleegd, dat de opbrengst van het horloge € 2.000,- was en dat deze opbrengst gelijk tussen hem en [medeveroordeelde 1] is verdeeld. Veroordeelde heeft daarom een wederrechtelijk voordeel van € 1.000,- verkregen.
Ten aanzien van feit 5 heeft de verdediging aangevoerd dat niet uit het dossier blijkt dat het horloge daadwerkelijk is verkocht, noch dat de opbrengst is verdeeld of dat deze opbrengst door vier personen is verdeeld. Het scenario zoals beschreven in het rapport is niet aannemelijker dan andere mogelijke scenario’s.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De vordering is gegrond op het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict van 5 april 2022 (hierna: het rapport). [1] Het in het rapport berekende wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op het zaaksdossier met nummer 2021153740 en het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (hierna: het vonnis). [2] De opsteller van het rapport heeft de berekening van het door feit 2 en feit 5 wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de winst die veroordeelde met de verkoop van de gestolen horloges zou hebben verdiend.
Nu het rapport is gegrond op de aan de strafzaak ten grondslag liggende wettige bewijsmiddelen, gaat de rechtbank – voor zover de rechtbank hierna niet tot een ander oordeel komt – uit van de juistheid van de berekening. Nu veroordeelde bij het gerechtshof Amsterdam voor (onder andere) dezelfde strafbare feiten [3] is veroordeeld als bij de rechtbank [4] , doet het feit dat het rapport is gebaseerd op de bewezenverklaarde feiten in het vonnis niet af aan de betrouwbaarheid van dit rapport. Dat feit 5 bij de rechtbank is gekwalificeerd als het medeplegen van schuldheling in plaats van als opzetheling maakt dit niet anders.
Geen rechtsregel staat er aan in de weg om de schatting van het wederrechtelijk voordeel uitsluitend op de inhoud van een dergelijk financieel rapport te baseren. Indien een gevolgtrekking uit het rapport voldoende gemotiveerd is betwist, zal de rechtbank motiveren op grond waarvan – ondanks of vanwege hetgeen tegen deze gevolgtrekking en de onderliggende feiten en omstandigheden is aangevoerd – deze gevolgtrekking al dan niet wordt aanvaard.
Medeplegen diefstal portemonnee op (feit 1)
Bewezen is verklaard dat veroordeelde zich met een ander schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een portemonnee. Uit het rapport blijkt dat in de gestolen portemonnee € 400,- zat. [5] De rechtbank is van oordeel dat dit contante geldbedrag als wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden aangemerkt. Ten aanzien van de portemonnee zelf en de overige inhoud van de portemonnee, blijkt niet of wederrechtelijk voordeel is verkregen.
Uit het rapport volgt verder dat veroordeelde de diefstal samen met medeveroordeelde [medeveroordeelde 2] heeft gepleegd. [6] De rechtbank zal uitgaan van een gelijke verdeling tussen veroordeelde en [medeveroordeelde 2] van het verkregen wederrechtelijk voordeel, omdat er geen aanknopingspunten voor een afwijkende verdeelsleutel zijn. Het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde kan daarom ten aanzien van feit 1 worden geschat op de helft van € 400,-, te weten
€ 200,-.
Medeplegen diefstal horloge (feit 2)
Bewezen is verklaard dat veroordeelde zich met een ander schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een horloge. Uit het rapport blijkt dat medeveroordeelde [medeveroordeelde 1] heeft verklaard dat hij samen met veroordeelde het horloge heeft gestolen en dat de verkoop van dit horloge € 2.500,- heeft opgebracht. [7] Uit de conclusie van antwoord van de verdediging blijkt dat veroordeelde heeft verklaard dat de opbrengst van het horloge € 2.000,- was en dat deze opbrengst gelijk is verdeeld. De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat op basis van de verklaring van [medeveroordeelde 1] kan worden vastgesteld dat het horloge € 2.500,- heeft opgebracht. De rechtbank gaat uit van de verklaring van [medeveroordeelde 1] , omdat de verklaring van veroordeelde later is afgelegd en veroordeelde er belang bij heeft om de opbrengst te matigen. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
De rechtbank zal uitgaan van een gelijke verdeling tussen veroordeelde en [medeveroordeelde 1] , omdat er geen aanknopingspunten voor een afwijkende verdeelsleutel zijn en gelet op de verklaring van veroordeelde.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde kan daarom ten aanzien van feit 2 worden geschat op de helft van € 2.500,-, te weten
€ 1.250,-.
Opzetheling (feit 5)
Bewezen is verklaard dat veroordeelde zich met een ander schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van een horloge. Uit het rapport blijkt dat een horloge overeenkomstig het gestolen horloge in een winkel wordt aangeboden voor € 4.950,- (de dagwaarde). [8] Ook volgt uit de tapgesprekken waarop het rapport zich baseert dat als opbrengst van de verkoop van dit horloge kan worden uitgegaan van 50% van de dagwaarde. [9] De rechtbank stelt op basis hiervan de opbrengst van de verkoop van dit horloge vast op 50% van € 4.950,-, te weten € 2.475,-.
De rechtbank acht het aannemelijk dat het horloge ook daadwerkelijk is verkocht op basis van de audioberichten van 26 juli 2021, zoals opgenomen in het rapport. [10] De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
Uit het rapport volgt dat veroordeelde heeft meegedeeld in de opbrengst van het horloge. Dit wordt gebaseerd op de omstandigheden dat een mededader beschikking heeft gehad over het horloge en dat deze mededader samen met veroordeelde in een woning verbleef en uit de gesproken berichten blijkt dat er voor veroordeelde een goede prijs voor het horloge zou worden geregeld. [11] Op basis daarvan is de rechtbank van oordeel dat veroordeelde heeft meegedeeld in de opbrengst van het horloge. De rechtbank acht het daarnaast op basis van het rapport aannemelijk dat de opbrengst met vier personen is gedeeld, namelijk met veroordeelde en medeveroordeelde [medeveroordeelde 1] als helers en met de twee daders van de diefstal. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
De rechtbank gaat uit van een gelijke verdeling, omdat er geen aanknopingspunten voor een afwijkende verdeelsleutel zijn. Het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde kan daarom ten aanzien van feit 5 worden geschat op een vierde van € 2.475,-, te weten
€ 618,75.
Conclusie
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat veroordeelde door middel van of uit de baten van voornoemde strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen dat de rechtbank schat op een bedrag van
€ 2.068,75(€ 200,- + € 1.250,- + € 618,75). Niet is gebleken dat veroordeelde kosten heeft gemaakt met betrekking tot de bewezenverklaarde feiten.

4.De verplichting tot betaling

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het te ontnemen bedrag moet worden vastgesteld op € 2.068,75.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit in haar conclusie van antwoord van 29 augustus 2023 dat het te betalen ontnemingsbedrag moet worden gematigd. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat veroordeelde geen baan of woning heeft, dat hij een asielzoeker is en dat hij geen verblijfpapieren in Nederland of in Europa heeft. De huidige en toekomstige draagkracht van veroordeelde staat de oplegging van een betalingsverplichting in de weg.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging omtrent de draagkracht van veroordeelde. De strekking van de maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is te bewerkstelligen dat datgene wat veroordeelde aan door misdrijf verkregen materieel profijt heeft verworven, weer aan hem wordt ontnomen. Dat veroordeelde onvoldoende draagkracht zou hebben doordat hij kennelijk niet langer over het wederrechtelijk verkregen voordeel beschikt, doet niet af aan de betalingsverplichting die op hem rust. Bovendien is onvoldoende onderbouwd dat veroordeelde op dit moment onvoldoende draagkracht heeft en ook niet dat dat in de toekomst nog steeds het geval zal zijn. Er bestaat dus geen aanleiding om het aan de Staat te betalen bedrag lager vast te stellen.
Gelet op het bovenstaande is toewijzing van de vordering op zijn plaats. Indien later mocht komen vast te staan dat werkelijk geen middelen tot terugbetaling voorhanden zijn, staan voor veroordeelde wegen open de rechter om een (nadere) beslissing te vragen op grond van artikel 6:6:26, eerste lid, Wetboek van Strafvordering.
Alles overwegende ziet de rechtbank geen gronden om het te ontnemen bedrag te matigen en bepaalt het te ontnemen bedrag op
€ 2.068,75. De rechtbank veroordeelt veroordeelde daarom tot betaling van het genoemde bedrag aan de staat.

5.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van
€ 2.068,75(tweeduizend achtenzestig euro en vijfenzeventig eurocent)
.
Legt op aan
[veroordeelde]de verplichting tot betaling van
€ 2.068,75(tweeduizend achtenzestig euro en vijfenzeventig eurocent) aan de Staat.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd op 41 (eenenveertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. V.V. Essenburg en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.H. van der Pol, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 oktober 2023.

Voetnoten

1.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict met nummer 2021153740 van 5 april 2022, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] , p. 3-10.
2.Vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 in de zaak met parketnummer 13-222412-21, p. 1-16.
3.Uitspraak van het gerechtshof van 7 april 2023 in de zaak met parketnummer 23-003274-21, p. 1-2.
4.Vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 in de zaak met parketnummer 13-222412-21, p. 6.
5.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict met nummer 2021153740 van 5 april 2022, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] , p. 5.
6.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict met nummer 2021153740 van 5 april 2022, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] , p. 5.
7.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict met nummer 2021153740 van 5 april 2022, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] , p. 6.
8.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict met nummer 2021153740 van 5 april 2022, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] , p. 7.
9.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict met nummer 2021153740 van 5 april 2022, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] , p. 8.
10.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict met nummer 2021153740 van 5 april 2022, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] , p. 6-7.
11.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict met nummer 2021153740 van 5 april 2022, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] , p. 8.