ECLI:NL:RBAMS:2023:795

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 februari 2023
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
13/272461-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens winkeldiefstal met oplegging van de ISD-maatregel

Op 3 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan winkeldiefstal. De verdachte, geboren op een onbekende datum en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het stelen van een jas van de Bijenkorf op 22 oktober 2022 te Amsterdam. Tijdens de zitting op 20 januari 2023 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. B.S. Selier, en de argumenten van de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N.S. van Es, gehoord. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte de jas had weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.

De officier van justitie eiste de oplegging van de ISD-maatregel voor de duur van twee jaar, terwijl de verdediging betoogde dat deze maatregel niet noodzakelijk was gezien de omstandigheden van de verdachte. De rechtbank overwoog dat de verdachte een recidiverende dader was, die niet in staat was om zonder crimineel gedrag te leven, en dat de ISD-maatregel noodzakelijk was om de veiligheid van personen en goederen te waarborgen. De rechtbank legde de ISD-maatregel op voor de maximale termijn van twee jaar, zonder aftrek van voorarrest, en oordeelde dat de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn onwettige verblijf in Nederland en het ontbreken van sociale voorzieningen, de oplegging van deze maatregel rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde de verdachte schuldig aan diefstal en legde de maatregel op, met als doel de recidive te beëindigen en de verdachte te helpen bij zijn terugkeer naar zijn land van herkomst.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/272461-22 (Promis)
Datum uitspraak: 3 februari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 januari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.S. Selier, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. N.S. van Es en reclasseringswerker M. Dort naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal van een jas van de Bijenkorf op 22 oktober 2022 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
ÁG213064334653dÈ
G213064334653

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde diefstal. Dit volgt uit de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de bewezenverklaring geen verweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte vindt de rechtbank bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in
bijlage IIbewezen dat verdachte:
op 22 oktober 2022 te Amsterdam een jas (merk: Fred Perry), toebehorende aan winkelbedrijf de Bijenkorf, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar zonder aftrek van voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de ISD-maatregel niet moet worden opgelegd, omdat niet is voldaan aan het criterium dat de veiligheid van personen of goederen oplegging van de maatregel vereist. Er is weliswaar sprake van een recidiverisico, maar niet zodanig dat oplegging van ISD vereist is. Verdachte heeft dit feit begaan onder schrijnende omstandigheden. Hij was namelijk net vrijgekomen uit detentie en toen bleek bij de opvanglocatie – waar hij daarvoor verbleef – dat al zijn spullen weg waren. Omdat hij het koud had heeft hij een jas gestolen.
Ook blijkt uit het reclasseringsadvies niet dat oplegging van de maatregel wenselijk en noodzakelijk is. Het doel van de ISD-maatregel is gericht op terugkeer van verdachte naar het land van herkomst. Terugkeer is echter niet mogelijk, omdat verdachte niet beschikt over officiële documenten en hij niet wil meewerken aan zijn terugkeer naar Algerije. De ISD-maatregel heeft slechts een punitief karakter en is oplegging van de ISD-maatregel niet gerechtvaardigd.
Tenslotte heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte voorafgaand aan zijn detentie slachtoffer is geworden van een steekpartij. Het onderzoek naar die steekpartij loopt nog. Verdachte heeft in dit kader bepaalde rechten als slachtoffer. Oplegging van de ISD-maatregel staat in de weg aan de uitoefening daarvan. Ook om die reden is de oplegging van de ISD-maatregel niet wenselijk.
Verzocht is om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van de voorlopige hechtenis. Subsidiair is verzocht om de ISD-maatregel slechts voor de duur van één jaar op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. De rechtbank overweegt dat diefstal een hinderlijk feit is waarbij vaak financiële schade voor de winkelier ontstaat. Ook zorgt het voor veel overlast in de maatschappij en bij het winkelend publiek in het bijzonder. Hij heeft zich geen rekenschap gegeven van de gevolgen van zijn handelen en hij heeft geen oog gehad voor de belangen van het bedrijf waar hij de jas heeft gestolen.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Leger Des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 6 januari 2023, opgemaakt door [reclassering] . Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in. Verdachte voldoet aan de harde ISD-criteria. De reclassering ziet de instabiliteit op vrijwel alle leefgebieden als risicofactor. Het ontbreekt verdachte aan stabiele huisvesting, structurele dagbesteding en inkomen en daarnaast kampt hij met stressklachten. Verdachte zou delicten moeten plegen om in zijn basisbehoeften te kunnen voorzien. Er is volgens de reclassering daarom sprake van een pro-criminele houding. Verdachte verblijft sinds april 2020 onrechtmatig in Nederland en maakt daarom geen aanspraak op structurele hulpverlening en sociale voorzieningen. Er zijn daarom geen mogelijkheden voor voorwaarden en/of een reclasseringstoezicht. Zolang verdachte in Nederland verblijft, blijft zijn toekomstperspectief uitzichtloos en het recidiverisico onverminderd hoog. Verdachte voldoet daarom ook aan de zachte ISD-criteria. Geadviseerd wordt om aan verdachte de onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor vreemdelingen (ISD-VRIS) op te leggen. De invulling van de maatregel zal gericht zijn op repatriëring naar zijn land van herkomst en zal een punitief karakter hebben. Daarnaast heeft de reclassering gerapporteerd dat verdachte hulpverlening nodig heeft, hetgeen in de intramurale setting van de ISD gerealiseerd kan worden, hulp die bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet geboden kan worden.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting reclasseringswerker M. Dort als deskundige gehoord. Zij heeft voornoemd reclasseringsadvies bevestigd en nader toegelicht.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van 11 januari 2023 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 22 oktober 2022 ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte weer een misdrijf zal begaan. Blijkens het strafblad van verdachte is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
Aan verdachte zijn meerdere keren voorwaardelijke straffen opgelegd, die hem er niet van hebben weerhouden om telkens nieuwe strafbare feiten te begaan. Verdachte heeft hiermee laten zien dat hij niet in staat is geweest om langdurig niet in contact met politie en justitie te komen. De oorzaak van zijn recidiverende delictgedrag wordt gezien in het ontbreken van structurele hulpverlening en sociale voorzieningen waar hij aanspraak op kan maken. Door het ontbreken van een legale verblijfsstatus kan de benodigde hulp niet worden gerealiseerd binnen een drangkader, zodat het recidiverisico onverminderd hoog blijft. Gezien de overlastgevende aard en het hoge aantal door verdachte begane soortgelijke feiten is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de ISD-maatregel vereist. De rechtbank vindt dat het recidiverisico niet anders dan met een ISD-maatregel kan worden ingeperkt en zal daarom de officier van justitie in zijn vordering volgen.
Het argument van de verdediging dat door oplegging van de ISD-maatregel verdachte zijn slachtofferrechten niet meer kan uitoefenen en om die reden de ISD-maatregel niet opgelegd zou moeten worden, maakt het voorgaande - in het licht van de door de verdediging gegeven onderbouwing - niet anders.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Ook indien vanuit de ISD-maatregel wordt gewerkt aan terugkeer naar Algerije is voldoende tijd nodig om een terugkeer met een zachte landing te organiseren. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaar.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Oldekamp, voorzitter,
mrs. P.K. Oosterling-van der Maarel en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Meulman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 februari 2023.
[…]

2.[…] .