ECLI:NL:RBAMS:2023:794

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
13/128701-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van ontploffing met explosief en bezit van vuurwapens en drugs

Op 15 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 22 mei 2022 te Amsterdam samen met anderen een ontploffing heeft veroorzaakt bij een appartementencomplex. De ontploffing, die plaatsvond bij de centrale toegangsdeur, leidde tot gemeen gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, voldoende bewijs tegen zich had, waaronder camerabeelden en DNA-sporen. De verdachte werd ook beschuldigd van het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie, alsook van het bezit van MDMA en valse identiteitsbewijzen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het medeplegen van de ontploffing en het voorhanden hebben van de vuurwapens, maar sprak hem vrij van medeplegen in andere feiten. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van vier jaar opgelegd, met aftrek van voorarrest, en de rechtbank oordeelde dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk werd toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/128701-22
Datum uitspraak: 15 februari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
ingeschreven op het adres [adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd in het [naam 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 februari 2023. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van der Willigen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. B. Hartman naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich te Amsterdam op 22 mei 2022, samen met anderen, heeft schuldig gemaakt aan
1. het opzettelijk veroorzaken van een ontploffing bij de woning aan de [adres woning] , terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;
2. het voorhanden hebben van een of meerdere wapen(s) en/of munitie van categorie III;
3. het opzettelijk aanwezig hebben van 48 buisjes MDMA en/of 1 zakje kristallen MDMA en/of 32 pillen MDMA;
4. het voorhanden hebben van vier reisdocumenten en/of identiteitsbewijzen als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht waarvan verdachte en/of zijn mededaders wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat deze vals of vervalst waren.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.De waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van feit 1:Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het teweeg brengen van een ontploffing waarbij gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar dan wel zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. Op basis van de camerabeelden, de gele handschoenen met daarin het DNA van verdachte en de in de auto die verdachte gebruikte aangetroffen verpakking van de handschoenen, kan worden vastgesteld dat verdachte het explosief heeft geplaatst. Het alternatieve scenario van verdachte, inhoudende dat hij een snorderrit aan het maken was en niets wist van de explosie, is onaannemelijk, gelet op de ANPR-gegevens, de historische verkeersgegevens van de telefoon van verdachte en de in zijn telefoon aangetroffen snapchatberichten. Er is sprake van medeplegen, omdat de rollen van de bestuurder van de auto en de bijrijder inwisselbaar zijn geweest. Het voornoemde (levens)gevaar was ten tijde van het teweegbrengen van de ontploffing naar algemene ervaringsregels voorzienbaar.
Ten aanzien van feit 2:Het voorhanden hebben van twee wapens van categorie III onder 1, één wapen van categorie III onder 4 en munitie van categorie III kan ook worden bewezen verklaard. Verdachte heeft bekend dat de revolver, het alarmpistool en de daarin gevonden munitie van hem zijn. Ook al heeft verdachte ontkend dat hij het omgebouwde gaspistool voorhanden heeft gehad, het wapen is in de woning van verdachte aangetroffen en het alternatieve scenario, inhoudende dat een ander het schoongemaakte wapen in de nacht op de bank zou hebben neergelegd, is ongeloofwaardig. Medeplegen is niet te bewijzen. Van dit deel van de tenlastelegging kan verdachte worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3:Daarnaast kan het opzettelijk aanwezig hebben van verschillende hoeveelheden MDMA worden bewezen verklaard gelet op de bekennende verklaring van verdachte en het definitieve laboratoriumrapport. Medeplegen is niet te bewijzen. Van dit deel van de tenlastelegging kan verdachte worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 4:Het voorhanden hebben van vier identiteitskaarten, terwijl verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze vals waren, kan worden bewezen verklaard op basis van de bekennende verklaring van verdachte en het proces-verbaal van bevindingen omtrent het onderzoek naar de identiteitskaarten. Medeplegen is niet te bewijzen. Van dit deel van de tenlastelegging kan verdachte worden vrijgesproken.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte van een belangrijk deel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken. Voor een deel van feit 2 en feit 3 en 4 heeft hij geen verweer gevoerd.
Ten aanzien van feit 1:Verdachte moet worden vrijgesproken van het samen met een ander teweeg brengen van een ontploffing waarbij gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. Verdachte heeft als snorder een rit gereden voor een onbekend gebleven persoon en heeft geen wetenschap gehad van de intenties van deze persoon. Verdachte had daarom geen opzet op de explosie. Bovendien voldoet verdachte niet aan het signalement dat door getuige [getuige] is gegeven. Daarnaast wordt de verklaring van verdachte ondersteund – of in ieder geval niet gefalsificeerd – door de ANPR-gegevens, de historische verkeersgegevens van de telefoon van verdachte en de aangetroffen snapchatberichten. Ook kan niet worden vastgesteld dat verdachte paarse handschoenen aan had. Indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte wetenschap van de intenties van de onbekend gebleven persoon heeft gehad, dan kan zijn handelen hoogstens worden gekwalificeerd als medeplichtigheid en dat is niet ten laste gelegd.
Ten aanzien van feit 2: Verdachte moet ook worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van het omgebouwde gaspistool, omdat verdachte van de aanwezigheid daarvan in zijn woning geen wetenschap heeft gehad. Niet kan worden uitgesloten dat een ander dan verdachte het wapen in de woning heeft neergelegd, omdat diverse personen zich in de woning hebben begeven. De vriendin van verdachte heeft bovendien verklaard dat er in de nacht vóórdat het wapen door verbalisanten op de bank werd aangetroffen, een onbekend gebleven contact van verdachte op bezoek is geweest. Verdachte heeft contacten in het criminele circuit die hem op deze wijze in de problemen kunnen brengen. Verder moet verdachte worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van het alarmpistool, omdat ten laste is gelegd dat dit een wapen van categorie III onder 1 is, terwijl dit wapen valt onder categorie III onder 4.
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd ten aanzien van het voorhanden hebben van de revolver en de munitie.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
De bekennende verklaring (feiten 3 en 4)
Het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen en het voorhanden hebben van vier valse identiteitskaarten
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA (feit 3) en het voorhanden hebben van vier identiteitskaarten, terwijl hij wist dat deze vals waren (feit 4).
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet is bewezen dat verdachte deze feiten samen met een ander heeft gepleegd, zodat verdachte van medeplegen zal worden vrijgesproken.
Omdat verdachte deze feiten heeft bekend en de raadsman hiervan geen vrijspraak heeft bepleit, kan op grond van artikel 359 derde lid van het Wetboek van Strafvordering met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan:
1.
De bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting van 1 februari 2023 heeft afgelegd zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen met documentcode 16425668 van 24 mei 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] , doorgenummerde pag. 21-48.
3.
Een proces-verbaal van bevindingen zonder documentcode van 23 mei 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 2] , doorgenummerde pag. 17.
4.
Een geschrift, te weten een laboratoriumrapport met nummer 0462N22 van 1 augustus 2022, opgemaakt door drs. R.F. Kranenburg, doorgenummerde pag. 146147.
3.3.2.
Het oordeel over het overige tenlastegelegde
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich, samen met een ander, schuldig heeft gemaakt aan het teweegbrengen van een ontploffing waarbij gemeen gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was (feit 1) en daarnaast dat hij (alleen) drie vuurwapens en munitie voorhanden heeft gehad (feit 2).
De feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de beschikbare bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 22 mei 2022 omstreeks 06.45 uur krijgen verbalisanten een melding om naar de [adres woning] te gaan alwaar een ontploffing in een pand zou zijn geweest. [2] Uit het forensisch onderzoek is gebleken dat een explosie heeft plaatsgevonden bij de centrale toegangsdeur van het appartementencomplex aan de [adres appartementencomplex] . Er is door de explosie schade ontstaan aan het pand, onder meer aan de portiek (toegangsdeur, plafond, brievenbussen), aan meerdere ramen en aan de ramen van het tegenover gelegen gebouw. Verder waren er personen aanwezig in meerdere woningen waarvan de ramen zijn gebroken. [3] Het NFI-onderzoek heeft uitgewezen dat het aannemelijk is dat de ontplofte explosieve lading hoofdzakelijk uit flitspoeder bestond. [4]
Getuige [getuige] heeft na het horen van een enorme knal omstreeks 06.43 uur gezien dat een man wegrende die een soort touw met zich mee sleepte. Vervolgens reed een grijze vijfdeurs auto met verhoogde snelheid weg. Hij heeft hiervan camerabeelden gemaakt met zijn telefoon. [5]
Op deze camerabeelden heeft een verbalisant waargenomen dat er een auto uit de richting van de Comeniusstraat komt en in de richting van de Johan Huizingalaan rijdt. Een persoon met geelkleurige handbedekking zit in de auto. [6] Er loopt vanuit de passagierskant een witte draad, die over de straat wordt meegesleept. Te zien is dat er aan deze draad wordt getrokken. [7] De camerabeelden zijn nader bekeken en daaruit is naar voren gekomen dat er mogelijk twee personen in de auto zitten, een bestuurder en een passagier op de rechter voorstoel. Het lijkt erop dat de passagier geel gekleurde handschoenen draagt en de bestuurder paars gekleurde handschoenen. [8]
Verdachte heeft ter zitting van 1 februari 2023 verklaard dat hij in de auto zat. [9]
De telefoon van verdachte is uitgelezen. Er is tussen 05.45 uur en 07.27 uur met drie verschillende snapchataccounts contact geweest. Het door verdachte gebruikte account is [account 1] en het account [account 2] is waarschijnlijk in gebruik bij [naam vriendin] , de vriendin van verdachte. Om 05.43 uur stuurt verdachte naar het snapchataccount [account 3] het bericht: “Snel aub”. Om 05.59 uur stuurt verdachte naar het snapchataccount [account 4] “We zijner” en stuurt het laatst genoemde account om 05.59 uur terug “Ik kom” en “1 min”. Vervolgens stuurt verdachte om 06.32 uur naar vermoedelijk voornoemde [naam vriendin] “Tel gaat uit” en om 06.33 uur “We praten zo”. Hierna wordt om 07.13 uur een bericht naar vermoedelijk [naam vriendin] gestuurd: “Maal even die voor deur dicht”. Verder stuurt verdachte om 07.26 uur naar het snapchataccount [account 3] “Je hebt die hele kk ding echt gefuckt ik zweer t” en “Spreek je morgen”. [10]
Daarnaast is de woning van verdachte doorzocht. In de woonkamer op de bank onder een kussen is een vuurwapen (goednummer 6189897) en een patroon (goednummer 6189904) aangetroffen. [11] In de slaapkamer in de lade van een kast zijn een revolver (goednummer 6189902) en een alarmpistool (goednummer 6189901) gevonden. In het alarmpistool zaten drie patronen. [12]
Uit het wapenonderzoek is gebleken dat het vuurwapen met goednummer 6189897 een omgebouwd gaspistool is. [13] Ook is uit onderzoek gebleken dat het omgebouwde gaspistool en de revolver beide kunnen worden aangemerkt als een vuurwapen in de zin van de Wet wapens en munitie, categorie III onder 1. [14] Verder is geconcludeerd dat het alarmpistool een vuurwapen is in de zin van de Wet wapens en munitie, categorie III onder 4. [15] Ook is gerapporteerd dat de aangetroffen munitie onder categorie III van de Wet wapens en munitie valt. [16]
Het samen met een ander teweegbrengen van een ontploffing (feit 1)
De rechtbank stelt vast dat een ontploffing bij de portiek van de woning aan de [adres woning] heeft plaatsgevonden, en dat deze is teweeggebracht door één of twee personen. De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte één van de daders van dit strafbare feit is geweest.
De rechtbank overweegt ter beantwoording van deze vraag het volgende.
Na de explosie rijdt er vanaf de plaats delict een auto met daarin twee personen met verhoogde snelheid weg. Beide personen hebben handschoenen aan. Eén van deze personen is verdachte, zoals hij ook zelf erkent. Verdachte heeft verklaard dat hij de bestuurder was van de auto, maar dat hij niets met de explosie te maken had. Hij zou een snorderrit aan het maken zijn en geen wetenschap hebben gehad van de intenties van de bijrijder.
De rechtbank vindt het alternatieve scenario van verdachte niet aannemelijk. Daarvoor is in de eerste plaats van belang dat op de camerabeelden te zien is dat de bijrijder én de bestuurder handschoenen dragen, de bestuurder paarse handschoenen en de bijrijder gele. Verdachte heeft ontkend handschoenen te hebben gedragen, welke ontkenning past bij zijn verklaring dat hij enkel een snordersrit reed. De beelden stroken echter niet met die verklaring. De rechtbank is van oordeel dat het aannemelijk is dat zowel de bestuurder als de bijrijder handschoenen hebben gedragen teneinde te voorkomen dat zij forensische sporen op/bij de plaats delict zouden achterlaten. Daarnaast doen de snapchatberichten afbreuk aan het alternatieve scenario van verdachte. Voorafgaand aan de explosie heeft verdachte contact met twee onbekend gebleven snapchataccounts. Gelet op de inhoud van de berichten is het aannemelijk dat verdachte omstreeks 05.59 uur een ontmoeting met een onbekend gebleven persoon heeft gehad (“We zijner” naar account [account 4] waarop het antwoord volgt “1 min” en dan “Ik kom”). De verklaring van verdachte inhoudende dat hij iemand (als snorder) had opgehaald in opdracht van een ander en met het voornoemde bericht aan die laatste persoon liet weten dat hij de opdracht had volbracht, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Verdachte heeft bij de politie gedetailleerd verklaard over de ritten die hij als snorder zou hebben gereden op de ochtend van de explosie, maar dat hij iemand zou hebben opgehaald in opdracht van een ander verklaarde verdachte voor het eerst op zitting, op het moment dat hij werd geconfronteerd met de inhoud van de voornoemde snapchatberichten. Ook lijkt de inhoud van de berichten niet goed te passen bij de verklaring van verdachte, omdat één en ander met zich mee zou brengen dat een opdrachtgever op het bericht van een snorder dat hij is gearriveerd met de passagier, zou hebben geantwoord met de tekst “1 min”.
Vervolgens stuurt verdachte naar het vermoedelijke snapchataccount van zijn vriendin dat zijn telefoon uit gaat (“Tel gaat uit”) en dat ze zo meteen praten (“We praten zo”). Deze berichten heeft verdachte twaalf à dertien minuten voor de explosie gestuurd. Een half uur na de explosie heeft verdachte naar het vermoedelijke snapchataccount van zijn vriendin gestuurd dat de voordeur dicht moet (“Maal even die voor deur dicht”). Hierna stuurt verdachte naar een onbekend gebleven snapchataccount dat diegene het heeft verpest en dat hij diegene morgen spreekt (“Je hebt die hele kk ding echt gefuckt ik zweer t” en “Spreek je morgen”).
De rechtbank ziet zowel in de timing van de berichten als in de inhoud ervan sterke aanwijzingen dat er wordt gesproken over de explosie. De verklaring van verdachte dat hij om 07.26 uur naar zijn nichtje zou hebben gestuurd dat zij iets zou hebben verpest en dat ze elkaar morgen spreken (“Je hebt die hele kk ding echt gefuckt ik zweer t” en “Spreek je morgen”) vindt de rechtbank onaannemelijk, gelet op het tijdstip van versturen en dat verdachte ook al om 05.43.51 uur naar datzelfde snapchataccount heeft gestuurd dat diegene snel moest zijn (“Snel aub”). Desgevraagd wilde verdachte bovendien niet verder verklaren over het onderwerp van de berichten naar zijn nichtje, zodat er geen uitleg is van verdachte die de berichten in een (andere) context kan plaatsen.
De rechtbank concludeert op grond van het bovenstaande, één en ander in onderlinge samenhang beschouwd, dat verdachte één van de daders is geweest die de ontploffing teweeg heeft gebracht en dat het opzet van verdachte daarop was gericht.
Daarnaast kan het tenlastegelegde medeplegen worden bewezen, omdat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de onbekend gebleven persoon. Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte en de onbekend gebleven persoon na de explosie hard wegrijden, allebei handschoenen dragen en er een draad/lont naar binnen wordt getrokken. De rechtbank kan niet met zekerheid vaststellen of verdachte de bestuurder of de bijrijder was. Aangezien de rollen van verdachte en de onbekende persoon inwisselbaar zijn, staat dat een bewezenverklaring niet in de weg.
De rechtbank is verder van oordeel dat als gevolg van de explosie gemeen gevaar voor goederen en voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was, namelijk voor de bovenliggende en omliggende woningen en panden en de personen die zich in die woningen en panden bevonden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit onderzoek door het NFI volgt dat aannemelijk is dat de ontplofte explosieve lading hoofdzakelijk uit flitspoeder bestond, een pyrotechnisch mengsel dat tot zeer krachtige explosies kan leiden. De explosieve stof is vroeg in de ochtend – derhalve op een tijdstip dat voorzienbaar is dat veel mensen thuis zijn – bij een portiek van een appartementencomplex geplaatst. Het is naar algemene ervaringsregels voorzienbaar dat het tot ontploffing brengen van een dergelijk sterk pyrotechnisch mengsel bij/in een bewoond appartementencomplex gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel voor de in dat appartementencomplex aanwezige personen met zich meebrengt. Immers lopen die personen het risico te worden getroffen door het als gevolg van de drukgolf rondvliegend glas of ander puin.
Maar de rechtbank vindt niet bewezen dat van de explosie levensgevaar voor personen te duchten was. Het dossier bevat geen aanknopingspunten dat dergelijk gevaar ten tijde van de ontploffing naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was.
Het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie (feit 2)
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de revolver, het alarmpistool en de munitie voorhanden heeft gehad gelet op zijn bekennende verklaring, de plek van het aantreffen en het wapenrapport.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het omgebouwd gaspistool voorhanden heeft gehad. Gelet op de plek van aantreffen, op de bank in de woning van verdachte, heeft verdachte ook over het vuurwapen en de munitie kunnen beschikken. De rechtbank gaat voorbij aan de verklaring van verdachte dat hij geen wetenschap had van het omgebouwde gaspistool en dat een ander, eventueel één van zijn criminele contacten, het wapen in de nacht vóór de aanhouding van verdachte op de bank zou hebben neergelegd. Het dossier bevat geen aanknopingspunten voor dit scenario, anders dan de verklaring van de vriendin van verdachte, die bovendien niet heel helder is. Verder vindt de rechtbank het niet aannemelijk dat een ander een wapen midden in de nacht in de woning van verdachte achterlaat, zonder verdachte daarvan op de hoogte te stellen. Bovendien is niet aannemelijk dat deze persoon het wapen, alleen afgedekt door een kussen, op de bank in de woonkamer zou laten liggen.
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte de vuurwapens en de munitie samen met iemand anders voorhanden heeft gehad. Van medeplegen zal hij dus worden vrijgesproken.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 22 mei 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door
- een explosief (bevattende flitspoeder) te plaatsen bij de portiek van [nummer portiek] gelegen aan de [adres woning] en
- voornoemd explosief voor voornoemde woningen en perceel tot ontploffing te brengen, en dat daarvan gemeen gevaar voor de woning gelegen aan de [adres woning]
en voor de omliggende woningen en panden, waaronder nr. [nummer] tot en met [nummer] , en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in die omliggende woningen en panden bevindende personen te duchten was;
2.
op 22 mei 2022 te Amsterdam vuurwapens van categorie III, onder 1 en 4 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een pistool (goednummer 6189897), merk: onbekend, model Walther P22, kaliber 9mm P.A. Knal, serienummer verwijderd, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en
- een pistool (goednummer 6189901), merk: BBM (Bruni), model Mod 92, kaliber 8mm P.A. Knal, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en
- een revolver (goednummer 6189902), merk NHM Nanno Hübenbecker Mölln, model 6, kaliber .22 knal, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten:
- 3 patronen, merk G.F.L, kaliber 8mm P.A.K. en
- 1 patroon, merk CBC, kaliber 7.65mm Browning,
voorhanden heeft gehad;
3.
op 22 mei 2022 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
- 48 buisjes met MDMA en
- 1 zakje kristallen bevattende MDMA en
- 32 pillen bevattende MDMA;
4.
op 22 mei 2022 te Amsterdam meermalen een identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, te weten
- een Nederlandse nationale identiteitskaart (nummer [nummer] op naam van [naam 2] ) en
- een Nederlandse nationale identiteitskaart (nummer [nummer] op naam van [naam 3] ) en
- een Nederlandse nationale identiteitskaart (nummer [nummer] op naam van [naam 4] ) en
- een Nederlandse nationale identiteitskaart (nummer [nummer] op naam van [naam 5] ),
waarvan hij, verdachte, wist dat deze vals was, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank leest in de tenlastelegging in dat ten aanzien van het pistool (goednummer 6189901) sprake is van een vuurwapen als bedoeld in categorie III onder 4 van de Wet Wapens en munitie. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een kennelijke verschrijving die verbeterd kan worden gelezen. Niet is gebleken dat verdachte door deze verschrijving niet wist waartegen hij zich diende te verweren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.De motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 62 maanden met aftrek van voorarrest. In de strafeis zijn de ernst van de feiten, het strafblad van verdachte, de proceshouding van verdachte en de richtlijnen van het Openbaar Ministerie meegewogen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om rekening te houden met de oriëntatiepunten voor straftoemeting die gerechten onderling hebben vastgesteld. Ook dient in de strafmaat te worden meegewogen dat de revolver niet geschikt is om projectielen mee te verschieten en de identiteitskaarten niet voor criminele doeleinden waren bedoeld. Daarnaast is verdachte een toegewijde vader die een actieve rol speelt in het leven van zijn kinderen. Hij heeft het merendeel van de op te leggen straf al uitgezeten.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van de feiten
Ten eerste heeft verdachte samen met zijn mededader een explosief met flitspoeder bij een portiek van een appartementencomplex tot ontploffing gebracht, waardoor schade is ontstaan, hoogstwaarschijnlijk om een onbekend gebleven persoon vrees aan te jagen. Het teweegbrengen van ontploffingen is in Amsterdam aan de orde van de dag en heeft kennelijk vaak tot doel personen te intimideren. Dit soort strafbare feiten veroorzaakt behalve bij de direct betrokkenen ook gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij. Verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan het ontstaan van die gevoelens van onveiligheid en heeft zich bovendien niet laten weerhouden door het voorzienbare gevaar voor schade aan de woningen en letsel bij in de woningen aanwezige personen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van drie vuurwapens en munitie. Het voorhanden hebben van een vuurwapen door een daartoe niet bevoegde, vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen. Verdachte heeft daarmee de veiligheid van mensen in gevaar gebracht. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van harddrugs. Drugs vormen in het algemeen een gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is ook bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de vaak ermee gepaard gaande (ernstige) vormen van criminaliteit. Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van vier valse identiteitskaarten. Door het bezit en gebruik van dergelijke valse identiteitsbewijzen wordt identiteitsfraude gefaciliteerd en daarmee wordt het vertrouwen geschaad dat in het maatschappelijk verkeer in identiteitspapieren en reisdocumenten moet kunnen worden gesteld.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten. De rechtbank neemt hem dit kwalijk en vindt een gevangenisstraf van enige omvang een passende reactie.
De persoonlijke omstandigheden
Uit het strafblad van verdachte van 19 januari 2023 komt naar voren dat verdachte eerder voor meerdere en diverse (waaronder soortgelijke) strafbare feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage, psychologisch onderzoek, van 7 september 2022, opgemaakt door de psycholoog W. Groen. Hierin is gerapporteerd dat er bij verdachte sprake is van een antisociale-persoonlijkheidsstoornis. Blijkens het rapport uit zich dit onder meer in een gebrekkig ontwikkelde gewetensfunctie. Verdachte zou in staat zijn anderen te duperen voor persoonlijk profijt en toonde volgens de onderzoeker weinig berouw ten aanzien van eerder gepleegde delicten, waarbij hij een bagatelliserende houding aannam. Die laatste conclusie correspondeert met het beeld dat de rechtbank zich heeft gevormd over de houding van verdachte op de terechtzitting ten aanzien van het wapen- en drugsbezit en het bezit van de valse identiteitsbewijzen. Verdachte is verscheidene malen voor wapenbezit veroordeeld, maar leek op zitting niet doordrongen van het besef dat hij met het voorhanden hebben van de wapens een veiligheidsrisico in het leven had geroepen. Ook met betrekking tot de drugs en de identiteitsbewijzen leek verdachte niet het verwijtbare van zijn gedrag in te zien.
Blijkens het eerdergenoemde rapport, was de voornoemde antisociale-persoonlijkheidsstoornis ten tijde van het tenlastegelegde bij verdachte aanwezig. Ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde kon niet worden bepaald of de stoornis in dat feit heeft doorgewerkt in de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte, omdat verdachte het tenlastegelegde heeft ontkend. Voor de overige feiten is geadviseerd om deze volledig aan verdachte toe te rekenen.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de door reclasseringswerker J.M. van Hagen opgestelde adviesrapportage van Reclassering Nederland van 24 januari 2023. Als risicofactoren worden het sociaal netwerk en psychosociaal functioneren van verdachte benoemd. Het is onduidelijk of verdachte oprecht voornemens is om een delictvrij bestaan te leiden. Hij heeft tegen de reclassering gezegd het belangrijk te vinden om een aanwezige vader te zijn voor zijn kinderen en het goede voorbeeld te geven. Dit heeft justitiecontacten echter niet voorkomen. Ook zijn er zorgen ten aanzien van praktische leefgebieden. Het is onzeker waar verdachte na zijn detentie kan wonen. Hij heeft hoge schulden en heeft geen werk kunnen vinden. Verdachte heeft tegen de reclassering gezegd dat hij als artiest werkt, maar hij had voor zijn aanhouding een bijstandsuitkering. Er zijn zorgen op diverse leefgebieden, maar verdachte maakt de indruk zich niets gelegen te zullen laten liggen aan bemoeienis van buitenaf en hierin eigen keuzes te zullen maken. De responsiviteit ten aanzien van begeleiding naar behandelmogelijkheden wordt daarom ingeschat als laag. De reclassering ziet er daarom geen meerwaarde in om bijzondere voorwaarden te adviseren. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld tot hoog.
De strafoplegging
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de oriëntatiepunten voor straffen die de gerechten onderling hebben vastgesteld en naar de richtlijnen van het Openbaar Ministerie. Voor het tot ontploffing brengen van een explosief bij woningen zoekt de rechtbank aansluiting bij de richtlijn van het Openbaar Ministerie over ram- en plofkraken. Hiervoor is een gevangenisstraf van drie tot vier jaar het uitgangspunt. Daarnaast is voor het bezit van een vuurwapen van categorie III onder 1 het uitgangspunt van de oriëntatiepunten een gevangenisstraf van vier maanden en voor een vuurwapen van categorie III onder 4 is dat een geldboete van € 550,-. Verder is voor bezit van tussen de 50 en 100 gram harddrugs het uitgangspunt van de oriëntatiepunten een taakstraf van 150 uur. Ten slotte is voor het bezit van een vals paspoort een gevangenisstraf van twee maanden het oriëntatiepunt.
De rechtbank constateert op basis van de bewezenverklaring en het strafblad van verdachte dat hij een criminele levensstijl heeft. Dit dient via bestraffing tot een halt te worden geroepen. Gelet op al het voorgaande is een gevangenisstraf een passende sanctie. De rechtbank neemt in het bepalen van de strafmaat voornoemde oriëntatiepunten en richtlijnen mee, maar merkt daarbij op dat een straf geen eenvoudige opstelsom is van voornoemde uitgangspunten. Er dient per strafzaak maatwerk te worden geleverd.
Alles afwegende legt de rechtbank aan verdachte op een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek van voorarrest.

8.Het beslag

Onder verdachte zijn de voorwerpen in beslag genomen zoals vermeld op de beslaglijst in
bijlage IIdie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Onttrekking aan het verkeer
De patronen, het wapen, de pistolen, de revolver en de verdovende middelen (nummers 1, 2, 4 tot en met 8 en 10 op de beslaglijst) worden onttrokken aan het verkeer, omdat met betrekking tot deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De geluidsdemper (nummer 3 op de beslaglijst) wordt onttrokken aan het verkeer, omdat dit voorwerp is aangetroffen in het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl dit voorwerp kan dienen tot het begaan van een soortgelijk misdrijf en van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Teruggave aan verdachte
De doos (nummer 9 op de beslaglijst) moet aan verdachte worden teruggegeven.

9.De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 7.000,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het totale materiële schadebedrag bestond uit € 42.683,19. Daarvan is een bedrag van € 35.683,19 al vergoed door de verzekeraar.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De officier van justitie vindt dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman vindt dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak voor feit 1. Daarnaast is het bedrag van € 2.000,- aan reiskosten en tijdbesteding door medewerkers van het bedrijf onvoldoende onderbouwd en dient de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van dit bedrag niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu nader onderzoek een te zware belasting voor het strafproces zou opleveren. Verder wordt verzocht om de BTW van het gevorderde bedrag af te trekken, omdat de BTW aftrekbaar is en daarom geen schadepost vormt.
De rechtbank komt tot het oordeel dat is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 5.000,-. Het is daarbij niet relevant uit welke posten de door de benadeelde partij betaalde bedragen bestaan. De vordering tot vergoeding van materiële schade zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 5.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige bedrag ter hoogte van € 2.000,- niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal aan de verdachte geen verplichting opleggen tot betaling van de gevorderde bedragen aan de Staat, zoals door de benadeelde is verzocht en door de officier van justitie is gevorderd. Naar het oordeel van de rechtbank is de ratio van de schadevergoedingsmaatregel zoals bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht om natuurlijke personen te ontlasten bij de inning van schadevergoeding en mag van rechtspersonen worden verwacht dat zij zelf de wegen kennen om een toegewezen vordering te incasseren. De rechtbank acht, gelet op alle omstandigheden van het geval, oplegging van de schadevergoedingsmaatregel daarom niet passend.

10.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 47, 57, 63, 157 en 231 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
ten aanzien van feit 2:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van feit 3:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 4:een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identiteitsbewijs dat afgegeven is door een dienst of organisatie van vitaal of nationaal belang voorhanden hebben, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat het vals of vervalst is.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
1. STK Patroon (Omschrijving: G6189903)
2. 1 STK Patroon (Omschrijving: G6189904)
3. 1 STK Geluidsdemper (Omschrijving: G6189900)
4. 1 STK Wapen (Omschrijving: G6191077)
5. 1 STK Pistool (Omschrijving: G6189901)
6. 1 STK Revolver (Omschrijving: G6189902)
7. 3 STK Patroon (Omschrijving: G6191074)
8. 1 STK Pistool (Omschrijving: G6189897)
10. 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: G6191071, Roze, merk: Mdma)
Gelast de teruggave aan verdachtevan:
9. 1 STK Doos (Omschrijving: 6240090, Bbm)
Wijst de vorderingvan de benadeelde partij [benadeelde partij]
gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 5.000,- (vijfduizend euro)aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade 22 mei 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor
het overige niet-ontvankelijkin zijn vordering is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. M. Wiewel en M.E. van Rijn-Tonino, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Niemeijer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 februari 2023.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.PV van bevindingen van 22 mei 2022 met nummer PL1300-2022103982-4, pag. 1, bovenaan.
3.PV forensisch onderzoek van 24 juli 2022 met nummer PL1300-2022103982-13, pag. 80, onderaan en pag. 81, bovenaan.
4.Een geschrift, te weten een NFI-rapport van 8 november 2022, opgemaakt door dr. Ir. A.W.C. Hulsbergen, pag. 8, bovenaan.
5.PV verhoor getuige D. [getuige] van 22 mei 2022 met nummer PL1300-2022103982-2, pag. 11, midden.
6.PV van bevindingen van 23 mei 2022 ongenummerd, pag. 15, midden.
7.PV van bevindingen van 23 mei 2022 ongenummerd, pag. 16, bovenaan.
8.PV van bevindingen van 3 november 2022 met nummer PL1300-2022103982-52, pag. 174, midden.
9.De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 1 februari 2023 heeft afgelegd.
10.PV van bevindingen van 12 oktober 2022 met nummer 2022109982, pag. 157-158.
11.PV van bevindingen van 24 mei 2022 met nummer 16425668, pag. 24, bovenaan.
12.PV van bevindingen van 24 mei 2022 met nummer 16425668, pag. 25, bovenaan.
13.PV van wapenonderzoek van 23 mei 2022 met nummer 2022103982-28, pag. 52, onderaan.
14.PV van wapenonderzoek van 23 mei 2022 met nummer 2022103982-28, pag. 53, midden en pag. 58, midden.
15.PV van wapenonderzoek van 23 mei 2022 met nummer 2022103982-28, pag. 56, midden.
16.PV van wapenonderzoek van 23 mei 2022 met nummer 2022103982-28, pag. 54, bovenaan en pag. 57, midden.