ECLI:NL:RBAMS:2023:792

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
C/13/719789 HA ZA 22-519
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aandelenoverdracht en bewijsopdracht in civiele procedure

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, staat de vraag centraal of er een overeenkomst is gesloten over de overdracht van aandelen van de besloten vennootschap [naam bedrijf 2] B.V. van gedaagde aan eiser. De procedure begon met een dagvaarding op 1 juli 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 17 november 2022. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.D. Poot, stelt dat er overeenstemming is bereikt over de overdracht van 48% van de aandelen in drie termijnen tegen een totaalbedrag van € 576.000,00. Gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. E. Swart, betwist dit en stelt dat er geen definitieve overeenkomst is gesloten. De rechtbank heeft eiser opgedragen om feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit blijkt dat de overeenkomst tot stand is gekomen. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering en verdere beslissingen.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/719789 / HA ZA 22-519
Vonnis van 15 februari 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. J.D. Poot te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. E. Swart te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 1 juli 2022, met producties;
- de conclusie van antwoord;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 17 november 2022 en de daarin genoemde processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is de bestuurder en enig aandeelhouder van [naam bedrijf 1] B.V. Deze vennootschap is bestuurder en enig aandeelhouder van [naam bedrijf 2] B.V. (hierna: [naam bedrijf 2] ). [naam bedrijf 2] exploiteert een coffeeshop aan de [adres] .
2.2.
Tot begin 2021 werd de coffeeshop geëxploiteerd door een vennootschap onder firma, waarvan [gedaagde] en zijn voormalig compagnon de heer [naam] vennoten waren. [naam] is in januari 2021 uitgeschreven als vennoot. Omstreeks maart 2021 is [naam bedrijf 2] eigenaar van de coffeeshop geworden.
2.3.
[eiser] en [gedaagde] hebben gesprekken gevoerd over een overdracht van aandelen van de coffeeshop aan [eiser] , voor het eerst in 2018.
2.4.
Eén van deze gesprekken vond plaats op 6 januari 2021. [eiser] heeft dit gesprek opgenomen. Tijdens het gesprek hebben [eiser] en [gedaagde] een handgeschreven stuk ondertekend. Op dit stuk staat:
‘20% mrt 2021 24015% jan 2022 18013% okt 2022 156
48% 576.’
2.5.
Na maart 2021 heeft [eiser] zich in gesprekken met [gedaagde] op het standpunt gesteld dat overeenstemming was bereikt over een aandelenoverdracht van [naam bedrijf 2] aan [eiser] en dat hij rechtsmaatregelen zou treffen als [gedaagde] zich niet aan de afspraken hield. In september 2021 heeft dit tot een aanvaring tussen partijen geleid.
2.6.
In een e-mail van 18 oktober 2021 heeft de advocaat van [gedaagde] aan [eiser] geschreven dat [eiser] ten onrechte meent dat hij aanspraak kan maken op de eigendomsoverdracht van aandelen en dat over een dergelijke overdracht nooit enige overeenstemming is bereikt. Ook staat in deze e-mail dat [gedaagde] afziet van zijn plan om aandelen aan een derde over te dragen.
2.7.
Op 1 november 2021 heeft de advocaat van [eiser] hierop gereageerd dat partijen wel degelijk overeenstemming hebben bereikt, dat [gedaagde] al 20% van de aandelen had moeten overdragen en dat met het uitblijven van deze overdracht sprake is van wanprestatie.
2.8.
Hierna hebben partijen nog een aantal keren gecorrespondeerd over de vraag of een overeenkomst is gesloten en over eventueel overleg over een minnelijke oplossing.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht verklaart dat tussen [eiser] als koper en [gedaagde] als verkoper een overeenkomst tot stand is gekomen voor het overdragen van 48% van de aandelen van de besloten vennootschap [naam bedrijf 2] B.V., in drie termijnen van 20%, 15% en 13% tegen een bedrag van in totaal € 576.000,00;
II. [gedaagde] veroordeelt om medewerking te verlenen aan levering van de onder I genoemde aandelen conform de overeenkomst, op straffe van een dwangsom;
III. voorwaardelijk, voor het geval [gedaagde] in gebreke blijft aan het gevorderde onder II te voldoen, te bepalen dat het door de rechtbank te wijzen vonnis in de plaats zal treden van de medewerking van [gedaagde] aan de overdracht, dan wel [eiser] te machtigen om alle handelingen namens [gedaagde] te (laten) verrichten om te komen tot de overdracht;
IV. [gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] te voldoen een bedrag dat gelijk staat aan de misgelopen dividend van aandelen die conform overeenkomst zouden moeten worden overgedragen, gerekend vanaf de eerste dag na de maand waarin de overdracht van aandelen is overeengekomen tot aan het moment van daadwerkelijke overdracht van de aandelen, een en ander op te maken bij staat;
V. [gedaagde] veroordeelt in de proces- en nakosten.
3.2.
[eiser] legt kort gezegd aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij met [gedaagde] de onder I beschreven afspraak heeft gemaakt, dat [gedaagde] de aandelen niet heeft overgedragen en dat hij hierdoor schade lijdt.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] voert aan dat de vorderingen niet kunnen slagen, omdat hij geen aandeelhouder is van [naam bedrijf 2] en daarmee niet in staat is om de aandelen over te dragen. [naam bedrijf 1] B.V. is de aandeelhouder en kan de aandelen overdragen. Deze vennootschap had dus moeten worden gedagvaard, en niet [gedaagde] in persoon.
4.2.
Dit betoog slaagt niet. [gedaagde] is middels [naam bedrijf 1] B.V. indirect de enige bestuurder en aandeelhouder van [naam bedrijf 2] . [gedaagde] is dus in staat afspraken over een aandelenoverdracht van [naam bedrijf 2] te maken en om ervoor te zorgen dat deze afspraken worden nagekomen. Dat [naam bedrijf 1] B.V. niet als gedaagde in deze procedure is betrokken, betekent daarom niet dat de vorderingen op voorhand niet kunnen slagen. De rechtbank zal de vorderingen hierna inhoudelijk beoordelen.
4.3.
Het geschil gaat in de kern om de vraag of partijen een overeenkomst hebben gesloten over een overdracht van aandelen van [naam bedrijf 2] aan [eiser] .
4.4.
[eiser] stelt dat dit het geval is. Als onderbouwing heeft hij een usb-stick met de opname van het gesprek van 6 januari 2021 overgelegd, die hij heeft toegelicht met een transcript van een deel van dat gesprek. Daaruit komt duidelijk naar voren dat is onderhandeld over de overdracht van aandelen. Het resultaat van die onderhandelingen is vervolgens schriftelijk vastgelegd in het handgeschreven stuk dat partijen hebben ondertekend. Hieruit blijkt dat overeenstemming bestond over de essentialia van de overeenkomst: het percentage aandelen, de koopprijs en de momenten waarop de aandelen moesten worden geleverd. Nergens blijkt uit dat de gesprekken slechts oriënterend waren en dat deze alleen gingen over richtlijnen voor een mogelijke overdracht in de toekomst. Er moesten weliswaar nog afspraken worden gemaakt over bijvoorbeeld de invulling van de samenwerking, maar dit neemt niet weg dat over de essentiële onderdelen al overeenstemming bestond. Dat deze overeenstemming er was, wordt bevestigd doordat [eiser] maandenlang in de coffeeshop heeft proefgedraaid.
4.5.
[gedaagde] betwist dat er een overeenkomst is. Hij erkent dat hij met [eiser] heeft gesproken over een overname, maar stelt dat deze gesprekken gingen om richtlijnen bij een eventuele overname in de toekomst. Een definitieve afspraak over aandelenovername is volgens [gedaagde] echter nooit gemaakt, ook niet op hoofdlijnen. De genoemde prijs was de minimale prijs die [gedaagde] wilde hebben en werd gebruikt als richtprijs om een beeld te geven van de kosten van een toekomstige transactie. Als daadwerkelijk aandelen zouden worden verkocht, dan had eerst een taxatie van de onderneming moeten plaatsvinden. Ook stond niet vast welk percentage aandelen zou worden overgedragen en wanneer dit zou gebeuren. Uit de opname blijkt dat partijen telkens verschillende opties hebben besproken. Om tot een definitieve afspraak te komen, had nog veel meer moeten worden besproken en vastgelegd. Zo hebben partijen nooit afspraken gemaakt over de invulling van de formele en feitelijke samenwerking of de herkomst van het geld waar [eiser] mee zou betalen (zwart of wit geld). Ook ontbreekt een definitieve koopovereenkomst met eventuele aanpassingen van de statuten en ontbindende voorwaarden. Het is niet juist dat [eiser] maandenlang in de coffeeshop heeft proefgedraaid. Gaandeweg bleek dat [eiser] geen betrouwbare partij was en daarom zijn geen verdere gesprekken over een overname meer gevoerd. [eiser] heeft zich daarbij neergelegd. In maart 2021 heeft hij geen aanspraak gemaakt op overdracht van 20% van de aandelen. Daaruit blijkt dat ook voor [eiser] duidelijk was dat er geen overeenkomst was, aldus [gedaagde] .
4.6.
De rechtbank overweegt dat het aan [eiser] is om te onderbouwen en zo nodig te bewijzen dat een overeenkomst is gesloten over een aandelenoverdracht. Hij is namelijk de partij die zich op de rechtsgevolgen van deze overeenkomst beroept. [eiser] heeft uitgelegd waarom hij meent dat een overeenkomst is gesloten en heeft dit onderbouwd met de gespreksopname en het ondertekende stuk van 6 januari 2021. [gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat (uit die gegevens blijkt dat) er een overeenkomst is. Gelet op deze betwisting is de rechtbank onvoldoende in staat om vast te stellen of partijen een overeenkomst hebben gesloten, te meer nu [eiser] niet aanwezig was tijdens de mondelinge behandeling om zijn standpunt nader toe te lichten. [eiser] biedt bewijs aan van zijn stellingen door alle middelen rechtens en door het horen van hemzelf en diverse (oud-)medewerkers van de coffeeshop als getuigen. [gedaagde] meent dat het bewijsaanbod onvoldoende is gespecificeerd en heeft bezwaren aangevoerd tegen de personen die [eiser] heeft genoemd, die er kort gezegd op neerkomen dat het horen van de genoemde personen als getuige niet zinvol zal zijn. Een prognose over de uitkomst van bewijslevering kan echter niet tot de conclusie leiden dat het bewijsaanbod moet worden gepasseerd. Het is voldoende dat [eiser] heeft toegelicht dat hijzelf en (oud-)medewerkers over de gestelde overeenkomst kunnen verklaren. [eiser] wordt daarom tot het bewijs van zijn stelling toegelaten.
4.7.
De rechtbank draagt [eiser] op om feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat de door hem beschreven overeenkomst tot stand is gekomen. Onder de beslissing staat op welke manier [eiser] het bewijs kan leveren.
4.8.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt [eiser] op feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat tussen [eiser] als koper en [gedaagde] als verkoper een overeenkomst tot stand is gekomen voor het overdragen van 48% van de aandelen van de besloten vennootschap [naam bedrijf 2] B.V., in drie termijnen van 20%, 15% en 13% tegen een bedrag van in totaal € 576.000,00;
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 1 maart 2023voor uitlating door [eiser] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat, als [eiser] geen bewijs door het horen van getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, hij die stukken dan direct in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat, als [eiser]
getuigenwil laten horen, hij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden
apriltot en met
juni 2023dan direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. E.A. Messer, in het gerechtsgebouw te Amsterdam, Parnassusweg 280,
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2023.