ECLI:NL:RBAMS:2023:7917

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
10587501 / CV EXPL 23-9447
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverschuldigde betaling en terugvordering van een bedrag na oplichting via bankrekening

In deze zaak vordert de eiser, een besloten vennootschap, van de gedaagde, die handelde onder de naam van een ander bedrijf, de terugbetaling van € 10.000,00. Dit bedrag is onverschuldigd betaald aan de gedaagde, die de bankrekening van een vriend heeft gebruikt om een bedrag van € 30.000,00 te ontvangen. De eiser had dit bedrag overgemaakt op basis van een frauduleuze e-mail van een bedrijf dat de gedaagde niet vertegenwoordigde. De eiser heeft eerder al € 20.000,00 teruggekregen, maar de resterende € 10.000,00 is door de gedaagde doorbetaald aan derden, zonder dat hij zich rekenschap heeft gegeven van de mogelijkheid dat hij het bedrag moest terugbetalen aan de eiser. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde wel degelijk rekening had moeten houden met zijn verplichting tot terugbetaling, aangezien hij wist dat hij geen recht had op het ontvangen bedrag. De rechter wijst de vordering van de eiser toe, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, en veroordeelt de gedaagde in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 10587501 \ CV EXPL 23-9447
Vonnis van 8 december 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser],
gevestigd te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. M.G. van Dijken voor AGIN Pranger Gerechtsdeurwaarders te Assen,
tegen
[gedaagde]
handelend onder de naam [bedrijf 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. D.S. Kumankumah, kantoor Dependable te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 juni 2023, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met een productie,
  • het instructievonnis van 22 september 2023 waarin een mondelinge behandeling is gelast,
  • de mondelinge behandeling van 9 november 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft werkzaamheden laten verrichten door het bedrijf [bedrijf 2] . In een Nederlandstalige e-mail van 13 september 2022 heeft [bedrijf 2] een bedrag van € 30.000,00 aan [eiser] gefactureerd voor die werkzaamheden.
2.2.
Op 10 oktober 2022 heeft [eiser] een e-mail ontvangen met een voettekst die gelijk is aan de eerdere e-mail met factuur van [bedrijf 2] . In deze Engelstalige e-mail is vermeld dat [bedrijf 2] haar bankrekening heeft gewijzigd. Vervolgens heeft [eiser] twee andere Engelstalige e-mail ontvangen waarin is aangedrongen op betaling van € 30.000,00 op die gewijzigde bankrekening.
2.3.
[eiser] heeft op 12 oktober 2022 een bedrag van € 30.000,00 betaald van haar bankrekening bij de ABN Amro Bank op de in de Engelstalige e-mails genoemde bankrekening.
2.4.
[bedrijf 2] heeft [eiser] op 18 oktober 2022 aangeschreven tot betaling van haar factuur van € 30.000,00.
2.5.
Vervolgens is gebleken dat [eiser] het bedrag van € 30.000,00 heeft overgemaakt op de bankrekening van [gedaagde] bij de ING Bank. De Engelstalige e-mails waren dus niet gestuurd door van [eiser] . [gedaagde] heeft € 10.000,00 van het geld van [eiser] overgemaakt naar twee andere bankrekeningen in België.
2.6.
De ING Bank heeft op verzoek van de ABN Amro Bank het bedrag van € 20.000,00 van de bankrekening van [gedaagde] teruggestort op de bankrekening van [eiser] .
2.7.
De gemachtigde van [eiser] heeft op 22 november 2022 aan [gedaagde] schriftelijk gevraagd om betaling van de overige € 10.000,00 binnen 7 dagen. Daarop heeft de gemachtigde van [gedaagde] gereageerd overeenkomstig zijn verweer in deze procedure.
2.8.
De gemachtigde van [eiser] heeft op 25 januari 2023, per brief aan zijn gemachtigde [gedaagde] gesommeerd de € 10.000,00 binnen 7 dagen te betalen en aangezegd dat bij niet voldoening ook aanspraak zal worden gemaakt op de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten.
2.9.
[gedaagde] heeft op 21 maart 2023 aangifte gedaan van fraude met betaalproducten door [naam 1] . In de aangifte heeft [gedaagde] laten opnemen:
“(…) Rond september ben ik benaderd door een vriend van mij, genaamd [naam 1] . Ik ken hem niet echt goed, maar ik had hem een paar keer in een bar ontmoet. [naam 1] vertelde mij dat hij een zakelijk contact had en dat deze een bedrag wilde storten op zijn rekening. Hij vertelde mij dat hij zelf geen grote bedragen op zijn rekening kon ontvangen en of het bedrag daarom op mijn rekening gestort kon worden. (…)
Het rekeningnummer van [naam 1] is [rekeningnummer] […]. Ik had al een keer eerder bij een bedrag van 1500,00 euro voor [naam 1] als tussenschakel gefungeerd.
(…)
Op 12 oktober 2022 zag ik dat er een bedrag van € 30.000,00 op mijn rekening was gestort door; rekeningnummer [rekeningnummer] […] ten name van [eiser] .
Ik schrok niet van dat bedrag omdat ik dacht dat het een zakelijke transactie was.
Nadat ik dat bedrag op mijn rekening had gekregen vroeg [naam 1] aan mij of ik twee maal 5000,00 euro over kon maken naar twee verschillende rekeningen.
Ik heb op 17 oktober 2022 5000,00 euro overgemaakt naar [rekeningnummer] […] ten name van [naam 2]
Op 18 oktober 2022 hen ik 5000,00 euro overgemaakt naar [rekeningnummer] […] ten name van [naam 3] ,
[naam 1] vroeg mij daarna om het restant van 20.000,00 euro over te maken naar het rekeningnummer van [naam 2] .
Ik wilde de 20.000,00 euro overmaken, maar mijn vrouw belde mij dat haar pinpas niet meer werkte. (…) Ik heb toen niet geprobeerd het bedrag over te maken (…) heb ik de ING Bank gebeld. Deze vertelde mij dat mijn rekening was geblokkeerd omdat er fraude met mijn bankrekening was gepleegd.
(…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 10.000,00, vermeerderd met rente vanaf 1 december 2022, en van € 1.058,75 aan buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
3.2.
[eiser] stelt daartoe dat zij dat bedrag van € 10.000,00 onverschuldigd heeft betaald aan [gedaagde] .
3.3.
[gedaagde] voert aan dat hij er redelijkerwijze geen rekening mee hoefde te houden dat hij de € 10.000,00 zou moeten teruggeven aan [eiser] want hij wist niet van de frauduleuze praktijken van [naam 1] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 6:203 Burgerlijk Wetboek (BW) is degene die een ander zonder rechtsgrond een goed heeft gegeven, gerechtigd om dit van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderen. Betreft de onverschuldigde betaling een geldsom, dan strekt de vordering tot teruggave van een gelijk bedrag (artikel 6:203 lid 2 BW).
4.2.
Vaststaat dat [eiser] zonder rechtsgrond € 30.000,00 naar de bankrekening van [gedaagde] heeft overgemaakt. Partijen zijn het erover eens dat daarmee sprake is van onverschuldigde betaling in de zin van artikel 6:203 lid 1 BW. Verder staat vast dat [eiser] een bedrag van € 20.000,00 heeft teruggekregen van de bankrekening van [gedaagde] . De rest, het gevorderde bedrag van € 10.000,00, heeft [gedaagde] niet meer.
4.3.
Dat [gedaagde] de € 10.000,00 niet meer heeft, maakt nog niet dat [eiser] geen recht heeft op de terugbetaling ervan door [gedaagde] . [gedaagde] hoeft alleen niet terug te betalen als hij voldoet aan de uitzondering van artikel 6:204 lid 2 BW [1] . Die regeling houdt in dat voor zover de ontvanger ( [gedaagde] ) de geldsom aan een ander (de door [naam 1] genoemde derden) heeft doorbetaald in een periode waarin hij redelijkerwijze met zijn verplichting tot teruggave geen rekening behoefde te houden, hij van zijn teruggaveplicht (jegens [eiser] ) is bevrijd.
4.4.
Volgens [gedaagde] hoefde hij er inderdaad geen rekening mee te houden dat hij verplicht was dat bedrag aan [eiser] terug te betalen, toen hij de twee keer € 5.000 overmaakte naar de door [naam 1] opgegeven rekeningnummers.
4.5.
Dit verweer slaagt niet. [gedaagde] had er wel degelijk rekening mee moeten houden dat hij verplicht zou kunnen zijn tot terugbetaling van het volledige bedrag dat op zijn bankrekening was betaald door [eiser] . De reden daarvoor is dat iederéén die op zijn bankrekening geld ontvangt waarvan hij weet dat hij er zelf geen recht op heeft, eerst moet uitzoeken of de betaler het geld niet per ongeluk naar zijn rekening heeft overgemaakt. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan en daarom had hij de € 10.000,00 niet mogen doorbetalen. Volgens [gedaagde] had hij dat ook niet hoeven uitzoeken omdat hij wist voor wie de € 30.000,00 wel was bestemd. Dat is geen excuus. Bovendien blijkt uit zijn aangifte dat [naam 1] aan [gedaagde] heeft gevraagd het geld naar ánderen over te maken. Dat [gedaagde] die andere personen ook kende, heeft hij niet aangevoerd en is ook niet gebleken. Hij wist dus niet voor wie het geld was bestemd.
4.6.
[gedaagde] had zijn bankrekening sowieso niet mogen laten gebruiken door [naam 1] of anderen. Het is algemeen bekend dat als iemand die je kennelijk een paar keer bent tegen gekomen in een bar aan jou vraagt of hij jouw bankrekening ergens voor mag gebruiken, je er niet vanuit kunt gaan dat diegene rechtmatige bedoelingen heeft, ook niet als die persoon behoort tot dezelfde stam in Nigeria.
4.7.
[gedaagde] voert aan dat hij heeft meegewerkt aan het terugstorten naar de bankrekening van [eiser] van € 20.000,00 en dat hij nu geen € 10.000,00 heeft. Hij is dus niet verrijkt met dat bedrag. Bovendien heeft hij al genoeg problemen door dit alles ondervonden, zoals blokkade van zijn zakelijke bankrekening. Volgens [gedaagde] moet [eiser] [naam 1] maar aanspreken op betaling van de € 10.000,00.
4.8.
Voor zover [gedaagde] bedoelt een beroep te doen op de redelijkheid en billijkheid artikel 6:248 lid 2 BW heeft hij onvoldoende gesteld en onderbouwd. Ook als daarbij wordt betrokken dat [gedaagde] zelf al veel last heeft gehad van de daden van [naam 1] doordat zijn rekening een tijd was geblokkeerd. Bovendien gaat [gedaagde] voorbij aan zijn eigen rol in deze kwestie, namelijk dat híj degene is die ervoor heeft gezorgd dat [naam 1] – dan wel anderen want de bankrekeningen waarop [gedaagde] het geld heeft gestort stonden op naam van andere personen – over het geld van [eiser] is komen te beschikken. [gedaagde] heeft [naam 1] geholpen bij het ontvreemden van het geld van [eiser] en [eiser] had en heeft met [naam 1] niets te maken.
4.9.
[gedaagde] moet de € 10.000,00 dus terugbetalen aan [eiser] , zoals [eiser] in de dagvaarding heeft gevorderd. De wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 december 2022 kan als onbetwist worden toegewezen
4.10.
[eiser] vordert verder vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan omdat de gemachtigden van partijen uitvoerig over dit geschil hebben gecorrespondeerd. In de brief van 25 januari 2023 van de gemachtigde van [eiser] is aanspraak gemaakt op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] heeft daarom recht op een vergoeding van de door haar gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. Uit het Rapport BGK Integraal [2] volgt dat in geval van een onverschuldigde betaling de toe te wijzen buitengerechtelijke incassokosten niet hoger mogen zijn dan het bedrag dat volgt uit het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding € 1.058,75 aan buitengerechtelijke incassokosten is echter hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 875,00 bij € 10.000,00 in hoofdsom. Daarom wordt € 875,00 aan buitengerechtelijke incassokosten toegewezen.
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
10.000,00
- buitengerechtelijke incassokosten
875,00
+
totaal
10.875,00
4.12.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De na dit vonnis aan de zijde van [eiser] te ontstane kosten worden ook toegewezen. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
110,55
- griffierecht
514,00
- salaris gemachtigde
792,00
(2,00 punten x € 396,00)
- nakosten
132,00
Totaal
1.548,55

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 10.875,00 (zegge: tienduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag van € 10.000,00, met ingang van 1 december 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.548,55, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van de betekening betalen,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Q.R.M. Falger, kantonrechter, bijgestaan door mr. R.E.R. Verloo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2023.

Voetnoten

1.ontleend aan Hoge Raad, 31 maart 1978, ECLI:NL:HR:1978:AE1066 (
2.Gepubliceerd op rechtspraak.nl: https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/Rapport-BGK-integraal.pdf