ECLI:NL:RBAMS:2023:7911

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
13.252251-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van duurzaam verblijfsrecht en genoegzaamheidsverweer in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 6 december 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering van de officier van justitie tot behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Finland. De opgeëiste persoon, geboren in Nigeria, was gedetineerd in Nederland en had een duurzaam verblijfsrecht. Tijdens de zitting op 22 november 2023 werd de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld, en zijn raadsman voerde aan dat het EAB niet genoegzaam was vanwege onduidelijkheid over het resterende strafrestant. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om de zaak aan te houden voor navraag bij de uitvaardigende justitiële autoriteit, omdat de informatie van de raadsman niet voldoende was om de zaak te onderbouwen.

De rechtbank beoordeelde vervolgens de grondslagen van het EAB en de feiten die aan de overlevering ten grondslag lagen. De opgeëiste persoon had een aantal strafbare feiten gepleegd die ook onder Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon voldoende economische en sociale banden met Nederland had, wat leidde tot de conclusie dat de overlevering op basis van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW) moest worden geweigerd. De rechtbank besloot de tenuitvoerlegging van de in Finland opgelegde vrijheidsstraffen in Nederland te bevelen en de overleveringsdetentie op te heffen.

De uitspraak benadrukt het belang van duurzaam verblijfsrecht en de voorwaarden waaronder overlevering kan worden geweigerd. De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 6a OLW toegepast en geen aanleiding gezien om van deze grond af te wijken. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.252251-23
Datum uitspraak: 6 december 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 3 oktober 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 december 2019 door
the Helsinki Prosecutor’s Office,Finland, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Nigeria) op [geboortedag] 1976,
ingeschreven op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 22 november 2023, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Engelse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat zijn juiste naam, na een naamswijziging in 2011, [opgeëiste persoon] is, dat het geboortejaar 1978 zoals vermeld in de stukken niet juist is en dat hij de Nigeriaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt twee arresten:
1. een arrest van de
Helsinki Court of Appealvan 14 september 2015 met nummer 15/136808, en kenmerk R 14/1382 (hierna: arrest 1).
2. een arrest van de
Turku Court of Appealvan 21 maart 2017 met nummer 17/111616, en kenmerk R 16/1081 (hierna: arrest 2).
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de processen die tot de beslissingen hebben geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen voor de duur van respectievelijk 6 jaar en 2 maanden gevangenisstraf (arrest 1) en 1 jaar en 7 maanden (arrest 2), door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straffen resteren volgens het EAB in totaal nog 4 jaar, 8 maanden en 1 dag. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde arresten.
Deze arresten betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Genoegzaamheid

De raadsman heeft bepleit dat het EAB niet genoegzaam is, nu het in het EAB genoemde strafrestant onjuist is. Ter onderbouwing heeft hij een emailbericht overgelegd van een medewerker van de Penitentiaire Inrichting in Aura (Finland) waarin staat dat er nog 384 dagen zouden resteren. Uit het EAB blijkt echter dat er nog een gevangenisstraf van 4 jaar, 8 maanden en 1 dag openstaat. Dat is een verschil dat opheldering behoeft. De raadsman heeft om aanhouding van de zaak verzocht om duidelijkheid te krijgen over het strafrestant.
De rechtbank overweegt allereerst dat zij geen aanleiding ziet om de zaak aan te houden om over de resterende gevangenisstraf navraag te doen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit, omdat dit een executie-aangelegenheid betreft en niet is gesteld, laat staan is gebleken, dat geen strafrestant meer overblijft. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat uit de informatie die door de raadsman is overgelegd niet blijkt op welke opgelegde straf, dan wel straffen, deze informatie met betrekking tot een strafrestant ziet. In die informatie is namelijk niet vermeld om welke zaaknummers het gaat.

5.Strafbaarheid

5.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten 1 en 3 tot en met 10 aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Finland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
5.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feit 2 niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer voldaan is aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
valsheid in geschrift.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd wanneer deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Uit een brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van 20 november 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon sinds 9 januari 2013 is opgenomen als EU-burger, na detentie in Finland per augustus 2017 weer onafgebroken in NL staat ingeschreven en sinds 13 april 2023 is geregistreerd als duurzaam verblijvend EU-burger. Daarmee komt de rechtbank tot de conclusie dat voldaan is aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de IND over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de voornoemde brief van de IND volgt dat niet de verwachting bestaat dat de opgeëiste persoon zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Ook aan deze voorwaarde is dus voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Finland opgelegde vrijheidsstraffen kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen.
De feiten 1 en 3 tot en met 10 zijn ook naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
Feiten 1 en 3 tot en met 10:
telkens: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
Feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 2 levert, zoals hiervoor onder 5.2, ook is overwogen naar Nederlands recht op:
valsheid in geschrift.
Uit de Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraffen ten aanzien van de feiten niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgen.
De opgelegde sancties zijn naar hun aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraffen overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW bestaat daarom geen aanleiding.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraffen kan worden overgenomen.
Uit het voorgaande volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische en sociale banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen bevelen.
Om die reden laat de rechtbank het verzoek van de raadsman om aanhouding vanwege de behandeling van een strafzaak van de opgeëiste persoon op 20 december 2023 buiten bespreking.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 225 Wetboek van Strafrecht, 2, 3, 10, 11 Opiumwet, en 2, 5, 6a, 7 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]alias
[opgeëiste persoon]aan de
Helsinki Prosecutor’s Office,Finland.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraffen in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon]alias
.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]alias
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. R. Godthelp, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en A.W.T. Klappe, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 6 december 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.