ECLI:NL:RBAMS:2023:7873

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
13-004866-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op restaurant met geweld en bedreiging

Op 1 november 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van een gewapende overval op een restaurant in Amsterdam op 19 december 2022. De rechtbank heeft het vonnis uitgesproken na een onderzoek ter terechtzitting op 18 oktober 2023, waarbij de officier van justitie, mr. U.E.A. Weitzel, de vordering heeft ingediend. De verdachte, geboren in 1982 en gedetineerd, wordt verweten dat hij samen met een ander een gewapende overval heeft gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de overvaller met het wapen was, terwijl de medeverdachte onder druk heeft gehandeld. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen als betrouwbaar beoordeeld en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partijen, waaronder materiële en immateriële schade, toegewezen, met inachtneming van de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers. De rechtbank heeft de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte toegewezen, aangezien hij zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank heeft de verbeurdverklaring van de in beslag genomen goederen gelast en de teruggave van het horloge aan de rechtmatige eigenaar bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-004866-23 en v.i. zaaknummer: 99-001112-21 (v.i.)
Datum uitspraak: 1 november 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
gedetineerd in de [detentieadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 oktober 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. U.E.A. Weitzel, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.T.H.M. Mühren,
naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij op 19 december 2022, al dan niet samen met een ander of anderen, een gewapende overval heeft gepleegd op een restaurant in Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
De rechtbank gaat op grond van de bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Overval restaurant [restaurant]
[persoon 1] was eigenaar van restaurant [restaurant] op het adres [adres 2] . [persoon 1] en zijn vriendin [persoon 2] hebben verklaard dat zij zich op 19 december 2022, kort na middernacht, in het restaurant bevonden. Rond 00:10 uur kwam er een man binnen die zei dat hij een reservering wilde maken. Het maken van de reservering verliep moeizaam omdat de man onduidelijk was over welke dag hij wilde reserveren. Deze man blijkt later [persoon 3] te zijn.
Kort daarna kwam een tweede man het restaurant binnen. Hij was ongeveer 1.75/1.85m lang, had een mager postuur, droeg blauwe sportschoenen met een hoge witte zool, en een zwarte lange jas tot net boven zijn knieën. De man droeg een masker voor zijn gezicht en had in zijn rechterhand een dubbelloops jachtgeweer met vermoedelijk een afgezaagde loop half onder zijn jas gestoken. De man richtte het wapen op [persoon 1] en riep:
“Liggen op de grond!”In eerste instantie weigerde [persoon 1] te gaan liggen maar de man gaf hem vervolgens een klap met het vuurwapen tegen zijn hoofd. [persoon 1] en [persoon 2] en ook [persoon 3] gingen op de grond liggen. De man schopte [persoon 1] ook ter hoogte van zijn buik.
De man riep naar [persoon 1] dat hij crypto moest overmaken. [persoon 2] pakte op verzoek van [persoon 1] zijn telefoon om in te kunnen loggen op zijn crypto account. [persoon 1] liet de man zien dat hij geen crypto meer had.
[persoon 1] pakte geld, tussen de 20 en 50 euro, vanachter de bar vandaan een gooide dit naar de man toe. De man riep dat hij meer geld wilde hebben maar [persoon 1] zei dat er niet meer geld was.
De man zei tegen [persoon 2]
“Do you want to die tonight?”en vroeg waar de kluis was.
[persoon 2] liep naar de kluis toe die in een kast stond, trok deze uit de kast en liet aan de man zien dat er niets in zat. De man pakte daarop een klein zwart geldkistje met kleingeld dat achter de bar stond en nam deze mee. Hij gaf het geldkistje aan [persoon 3] , die inmiddels in de buurt van de uitgang stond. De man haalde het horloge dat [persoon 1] droeg van zijn pols af en nam ook deze mee. Dit horloge is van het merk Tissot en heeft een zwart leren bandje en een zilverkleurige kast. De man pakte vervolgens ook de mobiele telefoon die [persoon 1] in zijn hand had. Daarna rende hij het restaurant uit.
De weggenomen mobiele telefoon werd door de politie, die kort na de overval ter plaatse was, vlak bij het restaurant tussen bladeren op de grond aangetroffen.
De wond op het achterhoofd van [persoon 1] is verbonden door ambulancepersoneel en later bij de Spoedeisende hulp in het ziekenhuis behandeld.
3.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het feit, met dien verstande dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen. Op basis van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte de overvaller met het wapen is geweest.
3.3.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat hij bij de overval betrokken is geweest. Hij ging er vanuit dat op de dag van de overval een transactie zou plaatsvinden tussen [persoon 3] , de restauranteigenaar [persoon 1] en een derde man, genaamd [persoon 4] , met betrekking tot de handel in
‘red mercury’(hierna: rode kwik). Verdachte zou [persoon 3] helpen door bitcoins in ontvangst te nemen en deze vervolgens om te wisselen in euro’s. Verdachte had echter niets meer vernomen en ging er daarom vanuit dat de transactie niet tot stand was gekomen.
De bij hem in de woning, waar hij op dat moment verbleef, aangetroffen maskers, jas en geldkistje als ook het horloge dat hij tijdens zijn aanhouding droeg, waren door [persoon 3] in de auto, merk Smart, die door verdachte was gehuurd maar door [persoon 3] werd gebruikt, achtergelaten. Verdachte bewaarde deze goederen voor [persoon 3] .
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. De verklaring van [persoon 3] is inconsistent, ongeloofwaardig en onbetrouwbaar. De verklaring van [persoon 4] is schimmig en er lijkt sprake te zijn van crimineel handelen in relatie tot drugs. De verklaringen van [persoon 3] en [persoon 4] kunnen daarom niet voor het bewijs worden gebruikt. Dat de betreffende goederen bij verdachte zijn aangetroffen betekent nog niet dat hij deze goederen feitelijk als pleger van de overval heeft weggenomen. Het door verdachte geschetste alternatieve scenario is concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Op basis van de stukken kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat verdachte één van de twee overvallers is geweest.
3.4.
Oordeel van de rechtbank
Verklaring [persoon 3]
heeft diezelfde nacht, kort na de overval, tegenover een medewerker van het Leger des Heils in Almere, waar hij verbleef, zijn verhaal gedaan. Zijn verklaring komt er op neer dat hij door een persoon die hij kent als [verdachte] ongewild bij de overval op het restaurant betrokken is geraakt. Na onderzoek door de politie heeft hij bevestigd dat [verdachte] verdachte [verdachte] is en heeft hij hem op een foto herkend.
[persoon 3] is later door de politie en de rechter-commissaris gehoord.
Verdachte had hem gevraagd om mee te gaan naar Amsterdam om bij iemand geld op te halen. Ze zijn in een Smart naar Amsterdam gereden. [persoon 3] was de bestuurder. Verdachte had hem gevraagd om een reservering te maken in het betreffende restaurant. Kort nadat [persoon 3] het restaurant was binnengegaan, kwam ook verdachte het restaurant in. Verdachte had een wapen bij zich van ongeveer één meter lang. Vervolgens vond de overval plaats. Hij is uiteindelijk met het geldkistje dat hij van verdachte moest oppakken naar de Smart gerend en aan de bestuurderskant ingestapt. Het geldkistje heeft hij naar achteren in de auto gegooid. Na enkele minuten kwam verdachte uit het restaurant en is ook ingestapt, waarna ze zijn weggereden. Ze zijn met de Smart naar de woning van een vriendin van verdachte in Almere gereden. Vervolgens heeft verdachte hem met de Audi van de vriendin afgezet bij het Leger des Heils.
Verklaring [persoon 3] betrouwbaar
Anders dan de raadsman, acht de rechtbank de verklaring van [persoon 3] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Zijn verklaring, dat hij ongewild bij de overval betrokken was geraakt, wordt bevestigd door de verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] . Zij hebben immers verklaard dat ook [persoon 3] op de grond is gaan liggen toen de man met het wapen hen daartoe sommeerde. Opmerkelijk is ook dat hij
“sorry”heeft gezegd tegen [persoon 2] op het moment dat hij met haar meeliep om de telefoon te halen. [persoon 3] lijkt onder druk van de man met het wapen halfslachtig en met tegenzin aan de overval te hebben bijgedragen.
[persoon 3] heeft zich kennelijk zeer ongemakkelijk gevoeld door zijn aanwezigheid bij de overval en heeft onmiddellijk daarna zijn verhaal gedaan aan een medewerker van het Leger des Heils. Deze medewerker heeft verklaard dat [persoon 3] helemaal van slag was en in shock leek toen hij zijn verhaal vertelde. [persoon 3] zal zich hebben gerealiseerd dat hij beoordelingsfouten en verkeerde keuzes had gemaakt door met verdachte mee te gaan naar het restaurant in Amsterdam en het is daarom goed voorstelbaar dat hij in eerste instantie zijn eigen handelingen in het restaurant enigszins heeft onderbelicht. Dit doet echter niet af aan de betrouwbaarheid van zijn bewering dat de overvaller met het wapen verdachte [verdachte] was.
Bij verdachte inbeslaggenomen goederen en camerabeelden
Dat verdachte de overvaller met het wapen was blijkt niet alleen uit de verklaring van [persoon 3] . Op 4 januari 2023 werd verdachte aangehouden op het adres [adres 3] , waar verdachte bij een vriendin van hem, mevrouw [naam] , verbleef. In de slaapkamer op zolder werd onder het tweepersoonsbed een zwarte sporttas aangetroffen. In de zwarte sporttas zaten twee rubberen gezichtsmaskers en een zwartkleurig geldkistje. Op het moment van zijn aanhouding droeg verdachte een horloge van het merk Tissot, met een zwarte polsband. Het inbeslaggenomen geldkistje en horloge blijken na onderzoek bij de overval op het restaurant te zijn weggenomen.
Op en onder het bed werden twee mobiele telefoons inbeslaggenomen. Eén met en één zonder hoesje; in het hoesje is het rijbewijs op naam van verdachte aangetroffen.
Over het traphek hing een zwartkleurige lange jas. De voering en de binnenvoering van de rechter jaszak waren stuk gemaakt. Hierdoor was het mogelijk om van buitenaf de hand in de jaszak te steken en bij het lichaam te komen zonder belemmering van stof.
Op camerabeelden opgenomen met een camera van een tegenover het restaurant gelegen supermarkt is te zien dat op 19 december 2022 om 00:10 uur een Smart op de [adres 4] parkeert. De bestuurder stapt uit en loopt het restaurant in. Minder dan een minuut later stapt ook de passagier uit. Hij draagt donkere kleding, een half lange jas en een turquoise kleurige capuchon en blauwkleurige handschoenen.
Te zien is dat hij zijn rechterhand met vermoedelijk een lichtkleurige handschoen in zijn rechter jaszak stopt. Deze hand komt er aan de binnenkant weer uit en het lijkt alsof hij iets overgeeft aan deze hand. Wanneer verdachte opzij stapt lijkt er iets uit te steken aan de onderzijde van de rechterkant van zijn jas. Bij het weglopen is te zien dat de rechterhand in de jaszak blijft en niet vrij naast de jas hangt en geen ‘zwaaibeweging’ maakt met het lopen, zoals wel te zien is met zijn linkerhand. De passagier steekt de weg over en gaat het restaurant binnen.
Ongeveer zes minuten later komt de bestuurder weer naar buiten, met iets in zijn hand. Hij stapt in aan de bestuurderszijde van de Smart.
Ongeveer vier minuten later komt de passagier uit het restaurant gelopen. Hij gooitiets over het glazen windscherm. Op deze locatie is de telefoon van [persoon 1] teruggevonden. Hij stapt aan de passagierszijde weer in de auto. Hij houdt zijn rechter hand continue op zijn jas ter hoogte van zijn heup. Ongeveer een halve minuut later rijdt de Smart weg.
De rechtbank overweegt dat de aanwezigheid bij verdachte van het bij de overval weggenomen geldkistje en horloge een sterke aanwijzing vormt dat verdachte op enigerlei wijze bij de overval betrokken is geweest. De buit is immers bij hem aangetroffen. De omstandigheid dat zich in de tas waar het geldkistje zat twee gezichtsmaskers bevonden is ondersteunend voor het bewijs dat verdachte zelf de overval heeft gepleegd. De overvaller met het wapen droeg immers een dergelijk masker. Verdachte beschikte bovendien over een jas die kennelijk geprepareerd was om een wapen uit het zicht te kunnen dragen. Ook dit ondersteunt dat verdachte pleger van de overval is geweest. Een soortgelijke jas is door [persoon 1] beschreven, terwijl deze ook op de camerabeelden is waar te nemen.
Verklaring verdachte is ongeloofwaardigVerdachte heeft verklaard dat [persoon 3] de maskers, de jas, het geldkistje en het horloge in de Smart had achtergelaten. Verdachte zou enige tijd na de overval de Smart in de buurt van de gebruikelijke plek hebben aangetroffen en de genoemde goederen mee naar de woning van mevrouw [naam] hebben genomen om voor [persoon 3] te bewaren. Hij heeft het horloge om zijn eigen pols gedaan om te voorkomen dat hij het kwijt zou raken.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte ongeloofwaardig. Verdachte heeft geen informatie gegeven op basis waarvan zijn verklaring kan worden geverifieerd. Als verdachte deze goederen werkelijk voor [persoon 3] in bewaring zou hebben gehad, is bovendien onbegrijpelijk dat hij deze niet bij elkaar op één plek bewaarde. De jas hing over het traphek en verdachte droeg het horloge om zijn pols, wat er op wijst dat verdachte de goederen niet voor een ander bewaarde maar daar zelf als heer en meester over beschikte. Daar komt bij dat mevrouw [naam] heeft verklaard dat de inbeslaggenomen jas van verdachte is.
Foto’s paspoort [persoon 1] in telefoon verdachte en verklaring [persoon 4]
In de onder verdachte inbeslaggenomen telefoon met het hoesje werden zeven foto’s aangetroffen van de houderpagina van het paspoort van aangever [persoon 1] . Deze foto’s zijn gemaakt op 5 december 2022 rond 17:30 uur en lijken te zijn genomen in een auto.
[persoon 1] heeft verklaard dat zijn paspoort in het dashboardkastje van zijn auto lag. Hij leende zijn auto wel eens uit aan een zekere [persoon 4] . De auto is op 20 november 2022 gekeurd en daarna is [persoon 4] de auto blijven gebruiken. [persoon 4] blijkt [persoon 4] te zijn.
[persoon 4] heeft verklaard dat hij [persoon 1] heeft leren kennen ergens in oktober of november 2022. Hij had voor hem zijn auto laten keuren. Vervolgens heeft hij [persoon 1] nog een paar keer gevraagd of hij zijn auto mocht gebruiken. Hij heeft verdachte [verdachte] leren kennen bij een andere jongen in Almere. Verdachte heeft hem aantal keren benaderd met de vraag wie ‘die jongen van het restaurant’ was en of zij daar iets mee konden. [persoon 4] had van [persoon 1] begrepen dat die een manier had om snel crypto te verdienen. Hij heeft hierover met verdachte gesproken en dat is misgegaan. Hij heeft niet gezien dat verdachte foto’s heeft gemaakt van het paspoort maar denkt dat dit wel zo geweest zal zijn.
Verklaring [persoon 4] betrouwbaar
Anders dan de raadsman acht de rechtbank de verklaring van [persoon 4] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Zijn verklaring wordt deels bevestigd door de verklaring van [persoon 1] , waar het betreft het lenen van de auto van [persoon 1] . Veel vragen blijven open, maar het is niet zo dat [persoon 4] alleen zijn eigen straatje probeert schoon te vegen, want hij verklaart ook bezwarend over zichzelf. Hoewel er vragen blijven bestaan over de aard van de contacten tussen [persoon 1] en [persoon 4] enerzijds en [persoon 4] en verdachte anderzijds, staat vast dat [persoon 4] en verdachte contact hebben gehad en dat [persoon 4] over de auto van [persoon 1] beschikte met diens paspoort in het dasboardkastje. De foto’s van het paspoort van [persoon 1] bevonden zich op de telefoon van verdachte die onder verdachte is inbeslaggenomen. Het kan dan ook worden aangenomen dat verdachte met zijn telefoon de foto’s van het paspoort heeft gemaakt. Verdachte heeft verklaard dat hij de telefoon met het hoesje in de Smart had liggen en dat ook [persoon 3] van deze telefoon gebruik maakte. Mogelijk heeft [persoon 3] daarom de foto’s gemaakt, aldus verdachte. De rechtbank gaat hier niet in mee. Verdachte heeft deze bewering op geen enkele wijze kunnen onderbouwen terwijl het bovendien onlogisch is dat [persoon 3] met de telefoon van verdachte foto’s van het paspoort zou maken, terwijl hij ook zelf over een telefoon beschikte waar hij foto’s mee kon nemen. Bovendien is het rijbewijs van verdachte in het hoesje behorend bij deze telefoon aangetroffen. Ook dit maakt dat de rechtbank het niet geloofwaardig vindt dat verdachte deze telefoon uitleende aan [persoon 3] .
De rechtbank gaat er vanuit dat verdachte op grond van de van [persoon 4] verkregen informatie met betrekking tot de crypto van [persoon 1] er toe is gekomen om de overval te plegen.
Alternatief scenario ongeloofwaardig
Verdachte heeft verklaard dat [persoon 3] een lucratieve handel zou hebben in rode kwik. Een Turkse tussenpersoon, te weten [persoon 4] , zou deze rode kwik van [persoon 3] kopen en via Turkije naar Iran vervoeren. De betaling zou in bitcoins gaan. Restauranteigenaar [persoon 1] zou [persoon 4] helpen om de rode kwik naar Iran te smokkelen. [persoon 4] en [persoon 1] zouden dus tussenpersonen zijn bij de verkoop. Op de dag van de overval zou de transactie plaatsvinden tussen [persoon 3] , [persoon 1] en [persoon 4] met betrekking tot deze handel in rode kwik. Omdat de bankrekening van [persoon 3] geblokkeerd was zou verdachte [persoon 3] helpen door de bitcoins in ontvangst te nemen en deze vervolgens in euro’s om te wisselen. Hij zou daarvoor zelf een percentage krijgen. Op het moment dat de transactie zou plaatsvinden zat hij te wachten om de bitcoins in ontvangst te nemen maar hij hoorde niets. Verdachte ontkent iets met de overval te maken hebben gehad maar wil niet zeggen waar en met wie hij zich op het moment van de overval bevond.
De rechtbank hecht geen waarde aan deze fantasievolle verklaring van verdachte. Datgene wat verdachte beweert, is niet onderbouwd met verifieerbare informatie en vindt overigens geen enkele steun in het dossier. Verdachte wijst [persoon 3] aan als degene die over deze kennelijk uiterst kostbare rode kwik zou beschikken, maar dit valt moeilijk te rijmen met de omstandigheid dat [persoon 3] een dakloze is die een onderkomen heeft bij het Leger des Heils. Dat sprake is geweest van een transactie in rode kwik, een stof die waarschijnlijk helemaal niet bestaat, is uitgesloten. De rechtbank verwijst het door verdachte gestelde alternatief scenario dan ook naar het Rijk der Fabelen.
Verdachte is overvaller op restaurant [restaurant]
Om zichzelf te ontlasten probeert verdachte de schuld op [persoon 3] te schuiven maar hier gaat de rechtbank niet in mee. Op grond van de bewijsmiddelen, waaronder in het bijzonder de bij verdachte aangetroffen buit, gezichtsmaskers en geprepareerde jas, de verklaringen van [persoon 3] en [persoon 4] en de foto’s van het paspoort van [persoon 1] in de telefoon van verdachte, acht de rechtbank bewezen dat verdachte degene is geweest die op 19 december 2022 de overval op restaurant [restaurant] heeft gepleegd.
Vrijspraak medeplegen
[persoon 3] heeft handelingen verricht die als ondersteunend aan de overval kunnen worden aangemerkt, maar hij lijkt dit niet vrijwillig maar onder druk van verdachte te hebben gedaan. Zijn rol was bovendien sterk ondergeschikt aan die van verdachte. De rechtbank acht zodoende niet bewezen dat verdachte de overval in nauwe en bewuste samenwerking met [persoon 3] heeft gepleegd. Verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bijlage opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 19 december 2022 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldkistje en een horloge en een mobiele telefoon, toebehorende aan [persoon 1] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [persoon 1] en [persoon 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
en
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [persoon 1] en [persoon 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan die [persoon 1] ,
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat verdachte
- een vuurwapen aan die [persoon 1] en [persoon 2] heeft getoond en
- tegen die [persoon 1] en [persoon 2] heeft geroepen “liggen op de grond!” en
- de [persoon 1] met een vuurwapen tegen het hoofd heeft geslagen en
- die [persoon 1] in zijn buik, heeft geschopt en
- tegen die [persoon 1] en [persoon 2] heeft gezegd “you want to die tonight?”.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregel

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4,5 jaren, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de door de officier van justitie gevorderde straf veel te hoog is. Gelet op opgelegde straffen in soortgelijke zaken ligt bij een bewezenverklaring een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, in de rede.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een restaurant waarbij hij de eigenaar van het restaurant en diens vriendin met het wapen heeft bedreigd en waarbij hij de eigenaar met het wapen tegen zijn hoofd heeft geslagen. Verdachte dacht van de eigenaar bitcoins afhandig te kunnen maken, maar toen bleek dat deze daar niet over beschikte heeft hij een geldkistje, een horloge, een mobiele telefoon en enkele losse bankbiljetten als buit meegenomen. De overval heeft een enorme impact gehad op de twee slachtoffers. De eigenaar, die tevens als kok in het restaurant werkzaam was, was na de overval niet langer in staat om het restaurant te runnen. Uiteindelijk heeft dit een grote rol gespeeld bij het faillissement van de onderneming. Beide slachtoffers ondervinden tot op de dag van vandaag psychische problemen als gevolg van het gebeurde en zijn daarvoor onder behandeling. Daarnaast is er materiële schade ontstaan, mede als gevolg van het faillissement.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit, waarvoor een lange gevangenisstraf op zijn plaats is.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte eerder voor zeer ernstige feiten is veroordeeld tot lange gevangenisstraffen. Op 1 augustus 2019 is hij door het gerechtshof Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren en 10 maanden voor onder meer twee overvallen en vuurwapenbezit. Op 29 september 2021 is verdachte door het gerechtshof Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 maanden voor het medeplegen van een wederrechtelijke vrijheidsberoving met dodelijke afloop.
Verdachte is geobserveerd in het Pieter Baan Centrum (PBC). In het rapport van 22 juni 2023 is te lezen dat, ondanks dat verdachte niet aan het onderzoek heeft willen meewerken, de deskundigen op grond van de hen beschikbare informatie een duidelijk gedragspatroon naar voren hebben zien komen. Zij hebben vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met tenminste antisociale en narcistische trekken
.Antisociale persoonlijkheidstrekken zijn zichtbaar in verdachtes dwingende houding, het feit dat hij gericht is op zijn eigen belangen, hij zich met name door jonge groepsleiders nauwelijks laat aanspreken, zichzelf boven de regels plaatst, hij stelselmatig over grenzen gaat, geen respect toont en snel een gevoel van onrecht of discriminatie ervaart. Narcistische persoonlijkheidstrekken zijn onder andere zichtbaar in verdachtes geregeld intimiderende, neerbuigende of hautaine houding naar anderen, zijn grootse uitspraken, krenkbaarheid, beperkt empathisch en mentaliserend vermogen en provocerende uitspraken. De deskundigen stellen dat bij verdachte gesproken kan worden van tenminste trekken van psychopathie.
De deskundigen kunnen geen uitspraken doen over een eventuele doorwerking van de bij verdachte aanwezige psychopathologie in het tenlastegelegde.
Door de beperkingen van het onderzoek in het PBC is onvoldoende duidelijk geworden of de beschreven persoonlijkheidsstoornis van relevante invloed is geweest op verdachtes keuzes en zijn handelen bij de ten laste gelegde feiten, gelet op de instrumentele en berekenende aspecten daarvan. Daardoor is ook niet duidelijk geworden of en hoe de persoonlijkheidsstoornis in de toekomst van invloed zal zijn op eventueel nieuw delictgedrag. Om deze reden is het voor de deskundigen niet mogelijk om een advies te geven over een behandeling in een gedwongen kader, teneinde het recidiverisico te verlagen
.
In het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 7 augustus 2023 is te lezen dat als gevolg van de ontkennende houding van verdachte, de reclassering geen interventies kan indiceren met betrekking tot gedragsverandering. Op praktisch gebied is er sprake van lage responsiviteit en heeft verdachte geen hulpvragen. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen.
De rechtbank neemt de conclusies en adviezen van het PBC en de reclassering over. Ook zij ziet geen meerwaarde in een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden. Verdachte liep tijdens het plegen van het feit in een proeftijd van een voorwaardelijke invrijheidstelling maar dat heeft hem er niet van weerhouden opnieuw een overval te plegen.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf neemt de rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt. Een strafverzwarende omstandigheid is dat verdachte bij het feit een vuurwapen heeft getoond en daarmee één van de slachtoffers tegen het hoofd heeft geslagen. Daarnaast weegt de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de straf sterk ten nadele van verdachte mee dat hij eerder en ook recent nog voor zeer ernstige en vergelijkbare strafbare feiten is veroordeeld en van één van deze veroordelingen nog in een proeftijd liep van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Alles afwegende acht de rechtbank voor het feit een gevangenisstraf van 4 jaren passend en geboden.
Beslag
Verbeurdverklaring
Onder verdachte zijn onder meer de volgende voorwerpen in beslag genomen:
- 2x masker (PL1300-2022270633-G6284508);
- handschoen (PL1300-2022270633-G6277729);
- jas, kleur zwart (PL1300-2022270633-G6284497).
De voorwerpen behoren aan verdachte toe. Nu met behulp van die voorwerpen het bewezen verklaarde feit is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.
Teruggave aan aangever [persoon 1]
Onder verdachte is voorts het volgende voorwerp in beslag genomen:
- 1 horloge, merk Tissot 1853, kleur zwart (PL1300-2022270633-G6284518).
De rechtbank zal bepalen dat dit voorwerp zal worden teruggegeven aan de rechtmatige eigenaar, te weten [persoon 1] .
Teruggave aan verdachte
Onder verdachte is tenslotte het volgende voorwerp in beslag genomen:
- telefoontoestel, merk Samsung, kleur zwart (PL1300-2022270633-G6284459).
Deze telefoon hoort aan verdachte toe. Niet is gebleken dat met behulp van dit voorwerp het bewezen geachte feit is begaan of voorbereid of dat deze telefoon anderszins bij het feit een rol heeft gespeeld. De rechtbank zal dan ook bepalen dat deze telefoon aan verdachte zal worden teruggegeven.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De
benadeelde partij [persoon 1]vordert € 328.113,72 aan vergoeding van materiële schade bestaande uit:
- kleding gedragen tijdens incident : € 150,-
- eigen risico zorgverzekering 2022 : € 585,-, ter zitting gewijzigd naar
€ 534,66
- eigen risico zorgverzekering 2023 : € 585,-
- verlies verkoop restaurant : € 85.440,-
- faillissement restaurant (schuldeisers) : € 72.483,74
- faillissement restaurant (zekerheidsrechten) : € 168.920,32
en € 15.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de gevorderde materiële schadeposten kleding en eigen risico 2022 en 2023 zullen worden toegewezen. De gevorderde schade die ziet op het faillissement en de verkoop van het restaurant is te complex om in deze procedure te behandelen. Het faillissement is nog niet afgehandeld, terwijl er vragen zijn over de causaliteit. De gevorderde immateriële schade is in vergelijking met soortgelijke zaken te hoog. Een bedrag van € 7.500,- is volgens de officier van justitie redelijk.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dermate laat is ingesteld dat de verdediging onvoldoende tijd heeft gehad om zich hier tegen te kunnen verweren. De benadeelde partij moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Subsidiair is hij van mening dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard waar het betreft de schadeposten die zien op het faillissement en de verkoop van het restaurant. Deze vorderingen zijn volgens de raadsman te complex om in het strafproces te behandelen, terwijl ook het causale verband tussen de strafzaak en de opgevoerde schades een ingewikkeld vraagstuk is. Daarnaast is hij van mening dat de gevorderde immateriële schade in vergelijking tot andere zaken, veel te hoog is.
Met de raadsman constateert de rechtbank dat de vordering op een laat moment is ingediend. De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding om de vordering integraal niet-ontvankelijk te verklaren. De vordering is, in ieder geval met betrekking tot een deel van de schadeposten, dermate eenvoudig van aard dat van de verdediging, ondanks de beperkte voorbereidingstijd, verwacht mag worden dat zij hierover een onderbouwd standpunt in kan nemen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank stelt vast dat met betrekking tot de gevorderde schade die ziet op de door aangever tijdens de overval gedragen kleding geen stukken zijn overlegd op basis waarvan de hoogte van het schadebedrag kan worden vastgesteld. De rechtbank schat daarom de gevorderde schade met betrekking tot de kleding op een bedrag van
€ 50,-.
De rechtbank wijst de gevorderde schade met betrekking tot het eigen risico zorgverzekering over de jaren 2022 en 2023 toe, te weten respectievelijk een bedrag van
€ 534,66en
€ 585,-.
De benadeelde partij heeft gesteld dat het bewezenverklaarde heeft geleid tot het noodgedwongen stilleggen van het restaurant en uiteindelijk tot het faillissement van de benadeelde partij en zijn onderneming. De rechtbank constateert op basis van de overgelegde stukken dat het faillissement op dit moment nog niet is afgewikkeld en dat daarom nog niet kan worden vastgesteld hoe groot het financiële nadeel voor de benadeelde partij zal zijn. Binnen het faillissement lijken nog veel onzekere factoren te bestaan, waardoor ook een schatting van de schade niet mogelijk is. De benadeelde partij zal daarom met betrekking tot deze schadeposten niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
De rechtbank wijst daarom de gevorderde materiële schade toe tot een bedrag van
€ 1.169,66,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (19 december 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Vast staat bovendien dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen. In dit geval is sprake van meer dan een enkel psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. De benadeelde partij heeft voldoende concrete en objectieve gegevens aangevoerd waaruit blijkt dat ten gevolge van het strafbare feit psychische schade is ontstaan.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op
€ 7.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (19 december 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering desgewenst te zijner tijd bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [persoon 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) aan verdachte opgelegd.
De
benadeelde partij [persoon 2]vordert € 438,10 aan vergoeding van materiële schade bestaande uit:
- eigen risico zorgverzekering 2022 : € 137,-
- eigen risico zorgverzekering 2023 : € 301,10
en € 15.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de gevorderde materiële schade geheel zal worden toegewezen. De gevorderde immateriële schade is in vergelijking met soortgelijke zaken te hoog. Een bedrag van € 7.500,- is redelijk.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dermate laat is ingesteld dat de verdediging onvoldoende heeft gehad om zich hier tegen te kunnen verweren. De benadeelde partij moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Subsidiair is hij van mening dat de gevorderde immateriële in vergelijking tot andere zaken, veel te hoog is.
Met de raadsman constateert de rechtbank dat de vordering op een laat moment is ingediend. De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding om de vordering integraal niet-ontvankelijk te verklaren. De vordering is dermate eenvoudig van aard dat van de verdediging, ondanks de beperkte voorbereidingstijd, verwacht mag worden dat zij hierover een onderbouwd standpunt in kan nemen.
Vast staat bovendien dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, tot een bedrag van in totaal
€ 438,10, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (19 december 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen. In dit geval is sprake van meer dan een enkel psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. De benadeelde partij heeft voldoende concrete en objectieve gegevens aangevoerd waaruit blijkt dat ten gevolge van het strafbare feit psychische schade is ontstaan.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op
€ 7.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (19 december 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [persoon 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.
Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
Bij onherroepelijk geworden arrest van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam van 1 augustus 2019 onder parketnummer 23-000028-18, is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren en 10 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr.
Verdachte is bij besluit van 17 mei 2021 op grond van artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) met ingang van 13 juni 2021 voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden herroepen als verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt (artikel 6:2:11 lid 1 Sv).
Bij de stukken bevindt zich de op 26 januari 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13-650350-15 / 23-000028-18, met v.i.-zaaknummer 99-001112-21.
De vordering van de officier van justitie strekt tot het herroepen van de gehele voorwaardelijke invrijheidstelling.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe te wijzen aangezien verdachte de algemene voorwaarde heeft overtreden.
De raadsman heeft primair verzocht de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen met het oog op zijn bepleite vrijspraak in deze strafzaak. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat volstaan kan worden met een gedeeltelijke herroeping, zodat verdachte op het moment dat hij in vrijheid wordt gesteld zich nog steeds aan de hem opgelegde voorwaarden moet houden.
Zoals naar voren is gekomen in dit vonnis, is gebleken dat verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Verdachte heeft immers het in deze strafzaak bewezen verklaarde strafbare feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. Het bewezen verklaarde feit is bijzonder ernstig en is gelijksoortig aan feiten waarvoor verdachte in de zaak waarin hij voorwaardelijk in vrijheid is gesteld, is veroordeeld. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om slechts een deel van de voorwaardelijke invrijheidstelling te herroepen. De rechtbank zal de vordering toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten
830 dagen, alsnog geheel moet worden ondergaan.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 56, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
voortgezette handeling van:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
en
afpersing.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
- 2x masker (PL1300-2022270633-G6284508);
- handschoen (PL1300-2022270633-G6277729);
- jas, kleur zwart (PL1300-2022270633-G6284497).
Gelast de teruggave aan [persoon 1] , geboren op [geboortedag 2] 1994, van:
- 1 horloge, merk Tissot 1853, kleur zwart (PL1300-2022270633-G6284518).
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- telefoontoestel, merk Samsung, kleur zwart (PL1300-2022270633-G6284459).
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [persoon 1]toe tot een bedrag van
€ 1.169,66,-(elfhonderdnegenenzestig euro en zesenzestig cent) aan vergoeding van materiële schade en
€ 7.500,-(zevenduizendvijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 19 december 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] aan de Staat
€ 8.669,66(achtduizend zeshonderdnegenenzestig euro en zesenzestig cent), bestaande uit
€ 1.169,66 aan vergoeding van materiële schade en € 7.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 19 december 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal
78dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [persoon 2]toe tot een bedrag van
€ 438,10(vierhonderdachtendertig euro en tien cent) aan vergoeding van materiële schade en
€ 7.500,-(zevenduizendvijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 19 december 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2] aan de Staat
€ 7.938,10cent), bestaande uit € 438,10 aan vergoeding van materiële schade en € 7.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 19 december 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal
74dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst toe de vordering strekkende tot
herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten
830 (achthonderddertig) dagen, alsnog wordt ondergaan.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. C.M. Berkhout en A.M. Grüschke, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 november 2023.
[...]

1.[...]

[...]

4.[...]

[...]

5.[...]

[...]

6.[...]

[...]

8.[...]

[...]

10.[...]

[...]

11.[...]

[...]

12.[...]

[...]

13.[...]

[...]

[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]

14.[...]

[...]

15.[...]

[...]

16.[...]

[...]

17.[...]

[...]