7.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een restaurant waarbij hij de eigenaar van het restaurant en diens vriendin met het wapen heeft bedreigd en waarbij hij de eigenaar met het wapen tegen zijn hoofd heeft geslagen. Verdachte dacht van de eigenaar bitcoins afhandig te kunnen maken, maar toen bleek dat deze daar niet over beschikte heeft hij een geldkistje, een horloge, een mobiele telefoon en enkele losse bankbiljetten als buit meegenomen. De overval heeft een enorme impact gehad op de twee slachtoffers. De eigenaar, die tevens als kok in het restaurant werkzaam was, was na de overval niet langer in staat om het restaurant te runnen. Uiteindelijk heeft dit een grote rol gespeeld bij het faillissement van de onderneming. Beide slachtoffers ondervinden tot op de dag van vandaag psychische problemen als gevolg van het gebeurde en zijn daarvoor onder behandeling. Daarnaast is er materiële schade ontstaan, mede als gevolg van het faillissement.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit, waarvoor een lange gevangenisstraf op zijn plaats is.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte eerder voor zeer ernstige feiten is veroordeeld tot lange gevangenisstraffen. Op 1 augustus 2019 is hij door het gerechtshof Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren en 10 maanden voor onder meer twee overvallen en vuurwapenbezit. Op 29 september 2021 is verdachte door het gerechtshof Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 maanden voor het medeplegen van een wederrechtelijke vrijheidsberoving met dodelijke afloop.
Verdachte is geobserveerd in het Pieter Baan Centrum (PBC). In het rapport van 22 juni 2023 is te lezen dat, ondanks dat verdachte niet aan het onderzoek heeft willen meewerken, de deskundigen op grond van de hen beschikbare informatie een duidelijk gedragspatroon naar voren hebben zien komen. Zij hebben vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met tenminste antisociale en narcistische trekken
.Antisociale persoonlijkheidstrekken zijn zichtbaar in verdachtes dwingende houding, het feit dat hij gericht is op zijn eigen belangen, hij zich met name door jonge groepsleiders nauwelijks laat aanspreken, zichzelf boven de regels plaatst, hij stelselmatig over grenzen gaat, geen respect toont en snel een gevoel van onrecht of discriminatie ervaart. Narcistische persoonlijkheidstrekken zijn onder andere zichtbaar in verdachtes geregeld intimiderende, neerbuigende of hautaine houding naar anderen, zijn grootse uitspraken, krenkbaarheid, beperkt empathisch en mentaliserend vermogen en provocerende uitspraken. De deskundigen stellen dat bij verdachte gesproken kan worden van tenminste trekken van psychopathie.
De deskundigen kunnen geen uitspraken doen over een eventuele doorwerking van de bij verdachte aanwezige psychopathologie in het tenlastegelegde.
Door de beperkingen van het onderzoek in het PBC is onvoldoende duidelijk geworden of de beschreven persoonlijkheidsstoornis van relevante invloed is geweest op verdachtes keuzes en zijn handelen bij de ten laste gelegde feiten, gelet op de instrumentele en berekenende aspecten daarvan. Daardoor is ook niet duidelijk geworden of en hoe de persoonlijkheidsstoornis in de toekomst van invloed zal zijn op eventueel nieuw delictgedrag. Om deze reden is het voor de deskundigen niet mogelijk om een advies te geven over een behandeling in een gedwongen kader, teneinde het recidiverisico te verlagen
.
In het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 7 augustus 2023 is te lezen dat als gevolg van de ontkennende houding van verdachte, de reclassering geen interventies kan indiceren met betrekking tot gedragsverandering. Op praktisch gebied is er sprake van lage responsiviteit en heeft verdachte geen hulpvragen. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen.
De rechtbank neemt de conclusies en adviezen van het PBC en de reclassering over. Ook zij ziet geen meerwaarde in een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden. Verdachte liep tijdens het plegen van het feit in een proeftijd van een voorwaardelijke invrijheidstelling maar dat heeft hem er niet van weerhouden opnieuw een overval te plegen.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf neemt de rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt. Een strafverzwarende omstandigheid is dat verdachte bij het feit een vuurwapen heeft getoond en daarmee één van de slachtoffers tegen het hoofd heeft geslagen. Daarnaast weegt de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de straf sterk ten nadele van verdachte mee dat hij eerder en ook recent nog voor zeer ernstige en vergelijkbare strafbare feiten is veroordeeld en van één van deze veroordelingen nog in een proeftijd liep van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Alles afwegende acht de rechtbank voor het feit een gevangenisstraf van 4 jaren passend en geboden.
Verbeurdverklaring
Onder verdachte zijn onder meer de volgende voorwerpen in beslag genomen:
- 2x masker (PL1300-2022270633-G6284508);
- handschoen (PL1300-2022270633-G6277729);
- jas, kleur zwart (PL1300-2022270633-G6284497).
De voorwerpen behoren aan verdachte toe. Nu met behulp van die voorwerpen het bewezen verklaarde feit is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.
Teruggave aan aangever [persoon 1]
Onder verdachte is voorts het volgende voorwerp in beslag genomen:
- 1 horloge, merk Tissot 1853, kleur zwart (PL1300-2022270633-G6284518).
De rechtbank zal bepalen dat dit voorwerp zal worden teruggegeven aan de rechtmatige eigenaar, te weten [persoon 1] .
Teruggave aan verdachte
Onder verdachte is tenslotte het volgende voorwerp in beslag genomen:
- telefoontoestel, merk Samsung, kleur zwart (PL1300-2022270633-G6284459).
Deze telefoon hoort aan verdachte toe. Niet is gebleken dat met behulp van dit voorwerp het bewezen geachte feit is begaan of voorbereid of dat deze telefoon anderszins bij het feit een rol heeft gespeeld. De rechtbank zal dan ook bepalen dat deze telefoon aan verdachte zal worden teruggegeven.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De
benadeelde partij [persoon 1]vordert € 328.113,72 aan vergoeding van materiële schade bestaande uit:
- kleding gedragen tijdens incident : € 150,-
- eigen risico zorgverzekering 2022 : € 585,-, ter zitting gewijzigd naar
€ 534,66
- eigen risico zorgverzekering 2023 : € 585,-
- verlies verkoop restaurant : € 85.440,-
- faillissement restaurant (schuldeisers) : € 72.483,74
- faillissement restaurant (zekerheidsrechten) : € 168.920,32
en € 15.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de gevorderde materiële schadeposten kleding en eigen risico 2022 en 2023 zullen worden toegewezen. De gevorderde schade die ziet op het faillissement en de verkoop van het restaurant is te complex om in deze procedure te behandelen. Het faillissement is nog niet afgehandeld, terwijl er vragen zijn over de causaliteit. De gevorderde immateriële schade is in vergelijking met soortgelijke zaken te hoog. Een bedrag van € 7.500,- is volgens de officier van justitie redelijk.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dermate laat is ingesteld dat de verdediging onvoldoende tijd heeft gehad om zich hier tegen te kunnen verweren. De benadeelde partij moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Subsidiair is hij van mening dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard waar het betreft de schadeposten die zien op het faillissement en de verkoop van het restaurant. Deze vorderingen zijn volgens de raadsman te complex om in het strafproces te behandelen, terwijl ook het causale verband tussen de strafzaak en de opgevoerde schades een ingewikkeld vraagstuk is. Daarnaast is hij van mening dat de gevorderde immateriële schade in vergelijking tot andere zaken, veel te hoog is.
Met de raadsman constateert de rechtbank dat de vordering op een laat moment is ingediend. De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding om de vordering integraal niet-ontvankelijk te verklaren. De vordering is, in ieder geval met betrekking tot een deel van de schadeposten, dermate eenvoudig van aard dat van de verdediging, ondanks de beperkte voorbereidingstijd, verwacht mag worden dat zij hierover een onderbouwd standpunt in kan nemen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank stelt vast dat met betrekking tot de gevorderde schade die ziet op de door aangever tijdens de overval gedragen kleding geen stukken zijn overlegd op basis waarvan de hoogte van het schadebedrag kan worden vastgesteld. De rechtbank schat daarom de gevorderde schade met betrekking tot de kleding op een bedrag van
€ 50,-.
De rechtbank wijst de gevorderde schade met betrekking tot het eigen risico zorgverzekering over de jaren 2022 en 2023 toe, te weten respectievelijk een bedrag van
€ 534,66en
€ 585,-.
De benadeelde partij heeft gesteld dat het bewezenverklaarde heeft geleid tot het noodgedwongen stilleggen van het restaurant en uiteindelijk tot het faillissement van de benadeelde partij en zijn onderneming. De rechtbank constateert op basis van de overgelegde stukken dat het faillissement op dit moment nog niet is afgewikkeld en dat daarom nog niet kan worden vastgesteld hoe groot het financiële nadeel voor de benadeelde partij zal zijn. Binnen het faillissement lijken nog veel onzekere factoren te bestaan, waardoor ook een schatting van de schade niet mogelijk is. De benadeelde partij zal daarom met betrekking tot deze schadeposten niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
De rechtbank wijst daarom de gevorderde materiële schade toe tot een bedrag van
€ 1.169,66,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (19 december 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Vast staat bovendien dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen. In dit geval is sprake van meer dan een enkel psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. De benadeelde partij heeft voldoende concrete en objectieve gegevens aangevoerd waaruit blijkt dat ten gevolge van het strafbare feit psychische schade is ontstaan.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op
€ 7.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (19 december 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering desgewenst te zijner tijd bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [persoon 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) aan verdachte opgelegd.
De
benadeelde partij [persoon 2]vordert € 438,10 aan vergoeding van materiële schade bestaande uit:
- eigen risico zorgverzekering 2022 : € 137,-
- eigen risico zorgverzekering 2023 : € 301,10
en € 15.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de gevorderde materiële schade geheel zal worden toegewezen. De gevorderde immateriële schade is in vergelijking met soortgelijke zaken te hoog. Een bedrag van € 7.500,- is redelijk.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dermate laat is ingesteld dat de verdediging onvoldoende heeft gehad om zich hier tegen te kunnen verweren. De benadeelde partij moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Subsidiair is hij van mening dat de gevorderde immateriële in vergelijking tot andere zaken, veel te hoog is.
Met de raadsman constateert de rechtbank dat de vordering op een laat moment is ingediend. De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding om de vordering integraal niet-ontvankelijk te verklaren. De vordering is dermate eenvoudig van aard dat van de verdediging, ondanks de beperkte voorbereidingstijd, verwacht mag worden dat zij hierover een onderbouwd standpunt in kan nemen.
Vast staat bovendien dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, tot een bedrag van in totaal
€ 438,10, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (19 december 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen. In dit geval is sprake van meer dan een enkel psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. De benadeelde partij heeft voldoende concrete en objectieve gegevens aangevoerd waaruit blijkt dat ten gevolge van het strafbare feit psychische schade is ontstaan.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op
€ 7.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (19 december 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [persoon 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.
Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
Bij onherroepelijk geworden arrest van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam van 1 augustus 2019 onder parketnummer 23-000028-18, is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren en 10 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr.
Verdachte is bij besluit van 17 mei 2021 op grond van artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) met ingang van 13 juni 2021 voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden herroepen als verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt (artikel 6:2:11 lid 1 Sv).
Bij de stukken bevindt zich de op 26 januari 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13-650350-15 / 23-000028-18, met v.i.-zaaknummer 99-001112-21.
De vordering van de officier van justitie strekt tot het herroepen van de gehele voorwaardelijke invrijheidstelling.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe te wijzen aangezien verdachte de algemene voorwaarde heeft overtreden.
De raadsman heeft primair verzocht de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen met het oog op zijn bepleite vrijspraak in deze strafzaak. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat volstaan kan worden met een gedeeltelijke herroeping, zodat verdachte op het moment dat hij in vrijheid wordt gesteld zich nog steeds aan de hem opgelegde voorwaarden moet houden.
Zoals naar voren is gekomen in dit vonnis, is gebleken dat verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Verdachte heeft immers het in deze strafzaak bewezen verklaarde strafbare feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. Het bewezen verklaarde feit is bijzonder ernstig en is gelijksoortig aan feiten waarvoor verdachte in de zaak waarin hij voorwaardelijk in vrijheid is gesteld, is veroordeeld. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om slechts een deel van de voorwaardelijke invrijheidstelling te herroepen. De rechtbank zal de vordering toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten
830 dagen, alsnog geheel moet worden ondergaan.