ECLI:NL:RBAMS:2023:7792

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
13.206782.23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel van de rechtbank over mishandeling, belediging en het voorhanden hebben van pepperspray

Op 17 november 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling, belediging en het voorhanden hebben van pepperspray. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 15 augustus 2023 in Amsterdam, waarbij de verdachte betrokken was bij een conflict met twee aangevers. De officier van justitie, mr. P.L.J. Smit, vorderde een gevangenisstraf van vijf maanden, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangevers, die stelden dat de verdachte hen met pepperspray had bespoten en beledigd door in het gezicht te spugen, als bewijs gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de poging tot zware mishandeling niet bewezen kon worden, omdat er geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel was aangetoond. Echter, de mishandeling met pepperspray en de belediging werden wel bewezen geacht. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van één maand op, rekening houdend met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor geweldsdelicten. De benadeelde partij, een van de aangevers, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 57, 266 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.206782.23
Datum uitspraak: 17 november 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1984,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] , thans gedetineerd te: [detentieadres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 november 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. P.L.J. Smit, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. G.J.P.M. Mooren, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 15 augustus 2023 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
poging tot zware mishandeling van [aangever 1] en [aangever 2] door steekbewegingen te maken met een gebroken lamp;
mishandeling van [aangever 1] en [aangever 2] door met pepperspray te spuiten;
belediging van [aangever 2] door in zijn gezicht te spugen;
het voorhanden hebben van een busje pepperspray.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte alle ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De verdediging verzoekt verdachte van alle ten laste gelegde feiten vrij te spreken. Wat betreft de poging zware mishandeling (feit 1) stelt de verdediging in de eerste plaats dat verdachte de ten laste gelegde handelingen niet heeft verricht. In het geval de rechtbank vindt dat uit het dossier wel blijkt dat verdachte die handelingen heeft verricht, stelt de verdediging dat die gedragingen geen poging tot zware mishandeling opleveren. Wat betreft de mishandeling met pepperspray en het voorhanden hebben daarvan (feiten 2 en 4) stelt de verdediging dat uit het dossier niet blijkt dat sprake was van pepperspray, zodat om die reden vrijspraak moet volgen. Voor zover voor de rechtbank wel vaststaat dat sprake is van pepperspray, geldt voor de mishandeling (feit 2) dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Wat betreft de belediging (feit 3) stelt de verdediging dat de verklaring van [aangever 1] niet als steunbewijs kan gelden voor het feit dat verdachte [aangever 2] zou hebben bespuugd. Er is dus slechts één bewijsmiddel en dat betekent dat er onvoldoende wettig bewijs is voor de belediging.
3.2.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak poging zware mishandeling (feit 1)
De rechtbank gaat uit van de verklaringen van [aangever 2] en [aangever 1] . Uit die verklaringen volgt dat verdachte stekende bewegingen heeft gemaakt met een restant van een lamp. Hoewel dat een bedreigende situatie heeft opgeleverd, volgt uit het dossier niet dat bij die handelingen sprake was van een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangevers. Er is dus geen bewijs voor een poging zware mishandeling. De rechtbank zal verdachte daarom van dit feit vrijspreken.
Mishandeling en voorhanden hebben pepperspray (feiten 2 en 4)
Pepperspray?
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte pepperspray voorhanden heeft gehad en dat hij door daarmee te spuiten [aangever 2] en [aangever 1] heeft mishandeld. Aangevers verklaren hierdoor pijn te hebben geleden. Hoewel het dossier geen deskundigenrapport bevat waaruit blijkt dat sprake is van pepperspray of een andere weerloosmakende stof, bevat het dossier wel andere bewijsmiddelen op basis waarvan dit kan worden vastgesteld. Naast de verklaringen van aangevers is er ook een busje aangetroffen dat eruit ziet als een busje pepperspray en er is een foto gemaakt van het letsel wat [aangever 2] als gevolg van het spuiten heeft opgelopen. Tot slot – en dat is doorslaggevend voor de rechtbank – is er ook de bevinding van een verbalisant dat hij bij binnenkomst in de ruimte een scherpe lucht waarneemt die prikt aan zijn ogen, wat hij herkent als pepperspray.
Noodweer?
De rechtbank vindt dat geen sprake was van een noodweersituatie waarin verdachte pepperspray mocht gebruiken. De beveiliger en de winkelmedewerker waren gerechtigd om in te grijpen, zodat er voor verdachte geen situatie bestond waartegen hij zich mocht verdedigen. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Belediging (feit 3)
De rechtbank vindt ook bewezen dat verdachte [aangever 2] in het gezicht heeft gespuugd. De verklaring van [aangever 2] wordt ondersteund door de verklaring van [aangever 1] . De rechtbank leest en begrijpt de verklaring van [aangever 1] zo dat het gaat om een eigen waarneming van [aangever 1] dat [aangever 2] is bespuugd.
4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Feit 2
op 15 augustus 2023 te Amsterdam [aangever 1] en [aangever 2] heeft mishandeld door met pepperspray in de richting van het gezicht van die [aangever 1] en van die [aangever 2] te spuiten;
Feit 3
op 15 augustus 2023 te Amsterdam opzettelijk [aangever 2] , in zijn tegenwoordigheid, heeft beledigd door te spugen in het gezicht van die [aangever 2];
Feit 4
op 15 augustus 2023 te Amsterdam een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten Pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om geen straf op te leggen die de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis (95 dagen) overstijgt.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op van één maand. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan nare, overlastgevende feiten, door met pepperspray te spuiten in de richting van een beveiliger en een supermarktmedewerker die hem aanspraken over een verdenking van winkeldiefstal. Daarnaast heeft verdachte de beveiliger in zijn gezicht gespuugd.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict.
De rechtbank legt een lagere straf op dan door de officier van justitie is geëist, ook omdat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring is gekomen van de poging zware mishandeling (feit 1).
De hoogte van de op te leggen straf brengt mee dat verdachte de opgelegde straf reeds heeft uitgezeten en daarom dient de voorlopige hechtenis opgeheven te worden.

9.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever 2] vordert € 1.355,67 aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is betwist.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 266 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 2
-
mishandeling, meermalen gepleegd
Feit 3
-
belediging
Feit 4
-
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
1(
één) maand.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart de benadeelde partij [aangever 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Wildeman, voorzitter,
mrs. R. van de Water en A.W. van Gemert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 november 2023.
Bijlage
[…]