ECLI:NL:RBAMS:2023:7768

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
C/13/728517 / HA ZA 23-68
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot betaling van levensverzekeringsuitkering na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 december 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een vrouw en een man, die eerder met elkaar gehuwd waren. De vrouw vorderde een bedrag van € 11.439,90, dat door Reaal Levensverzekeringen aan de man was uitgekeerd na de echtscheiding. De vrouw stelde dat dit bedrag opzettelijk niet in de verdeling van de gemeenschap van goederen was betrokken en deed een beroep op artikel 3:194 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank oordeelde dat de levensverzekeringspolis, die op naam van de man stond, tijdens het huwelijk was opgebouwd en dus tot de ontbonden gemeenschap van goederen behoorde. De rechtbank concludeerde dat de vrouw, door de eerdere echtscheidingsbeschikking, geen aanspraak meer kon maken op de uitkering van de polis, omdat partijen een finale regeling hadden getroffen over de verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap. De rechtbank wees de vordering van de vrouw af en veroordeelde haar in de proceskosten, omdat de man had aangeboden de helft van het ontvangen bedrag te voldoen, maar de vrouw dit aanbod had afgewezen. De proceskosten werden begroot op € 1.301,-- aan griffierecht en € 1.196,-- aan salaris van de advocaat, met wettelijke rente over deze kosten vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/728517 / HA ZA 23-68
Vonnis van 6 december 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
nader te noemen: de vrouw,
advocaat mr. B.J. den Hartog,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
nader te noemen: de man,
advocaat mr. E.A. van Velthoven.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 28 juni 2023 waarbij de rechtbank een verschijning van partijen ter terechtzitting heeft gelast,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 1 november 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 14 februari 1997 te Zandvoort in algehele gemeenschap van goederen. Bij beschikking van deze rechtbank van 24 juni 2015 is de echtscheiding uitgesproken en is de gemeenschap van goederen verdeeld. Op 9 juli 2015 is deze beschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Bij brief van 6 februari 2017 heeft Reaal Levensverzekeringen de man bericht dat een bedrag van € 11.439,90 aan hem zal worden uitgekeerd en zij heeft vervolgens dit bedrag aan de man uitgekeerd.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert, na vermindering van eis ter zitting, bij uitvoerbaar te verklaren vonnis de man te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 11.439,90 inclusief wettelijke rente met ingang van de datum van de brief van Reaal van 6 februari 2017, tot de datum van voldoening vermeerderd met de proceskosten, alsmede met de nakosten en de wettelijke rente daarover.
3.2.
De vrouw stelt hiertoe dat de waarde van de levensverzekeringpolis, die op 6 februari 2017 tot uitkering is gekomen, met een opbrengst van € 11.439,90, opzettelijk niet in de verdeling is betrokken, waardoor zij aanspraak maakt op het hele bedrag. Hierbij doet zij een beroep op artikel 3:194 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.3.
De man voert verweer. Op de stellingen van partijen zal hieronder voor zover van belang nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vaststaat dat de levensverzekeringspolis bij Reaal, op naam van de man, na de brief van Reaal van6 februari 2017, dus na het huwelijk van partijen, tot uitkering is gekomen en dat de man een bedrag van € 11.439,90 heeft ontvangen. Partijen zijn het er over eens dat genoemde polis tijdens het huwelijk van partijen is opgebouwd zodat de waarde ervan tot de ontbonden gemeenschap van goederen behoort. De man heeft nog wel aangevoerd dat deze tot het vermogen van de reeds verdeelde vennootschap onder firma (VOF) behoort, die hem in de beschikking is toegedeeld, maar dat verweer slaagt niet. De enkele omstandigheid dat de VOF de premie daarvoor betaalde, maakt niet dat de polis ook de VOF toekomt, nu deze onbetwist op naam van de man is gesteld.
4.2.
In de echtscheidingsbeschikking, die onherroepelijk is geworden, is overwogen dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van hun ontbonden huwelijksgoederengemeenschap en is in het dictum bepaald dat partijen over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben uit hoofde van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
4.3.
Uit de beschikking volgt dan ook dat partijen een allesomvattende, finale regeling hebben getroffen ter zake van de financiële afwikkeling van hun huwelijk. Zo is uitputtend omschreven wat tot de te verdelen boedel behoort, op welke wijze de verdeling daarvan zou geschieden en welke aanspraken partijen over en weer hebben. De VOF van de man is gewaardeerd op € 42.000,-- en deze waarde is tussen partijen verdeeld. De man heeft onweersproken gesteld dat de jaarstukken van de VOF bij de echtscheidingsprocedure zijn ingebracht en betrokken en dat daaruit kon worden afgeleid dat de man een polis had bij Reaal. Nu de vrouw door een advocaat werd bijgestaan in die procedure, had zij op grond van deze stukken kunnen en moeten weten dat deze polis deel uitmaakte van de huwelijkse gemeenschap. De man heeft dan ook door genoemde jaarstukken in het geding te brengen voldaan aan zijn mededelingsplicht. Van een situatie als bedoeld in art. 3:194 lid 2 BW, te weten dat de man opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen heeft verzwegen of verborgen gehouden, is dan ook geen sprake. Nu daarop de gemeenschap is verdeeld en finale kwijting met betrekking tot de huwelijkse gemeenschap tussen partijen is bepaald in de onherroepelijke beschikking, komt de vrouw na 24 juni 2015 dan ook geen aanspraak meer toe op de uitkering aan de man van de op zijn naam staande polis bij Reaal.
4.4.
Nu de vrouw in het ongelijk wordt gesteld wordt zij veroordeeld in de proceskosten. Daarbij zij opgemerkt dat de man ter afwending van deze procedure nog heeft aangeboden de helft van het ontvangen bedrag aan de vrouw te voldoen, maar dat zij dit aanbod heeft afgeslagen. Dit is dan ook reden om af te wijken van de gewoonte om de proceskosten tussen (ex-)echtelieden te compenseren en de vrouw te veroordelen in de kosten van de man.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vordering van de vrouw af;
5.2.
veroordeelt de vrouw in de proceskosten, aan de zijde van de man begroot op € 1.301,-- aan griffierecht en € 1.196,-- (2 punten, tarief II) aan salaris van de advocaat, alsmede in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de vrouw niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over genoemde kosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. van Berkum en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.W.K Bosman op 6 december 2023.