ECLI:NL:RBAMS:2023:7751

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
13/174229-22 (A), 15/129086-22 (B) en 08/239679-20 (C)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 21-jarige man voor poging tot doodslag, bedreiging en verboden wapenbezit

Op 5 december 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam een 21-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar voor poging tot doodslag, bedreiging met een vuurwapen en verboden wapenbezit. De zaak betreft een schietincident op 8 juli 2022 in Amsterdam, waarbij de verdachte meerdere keren op twee slachtoffers heeft geschoten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd de slachtoffers van het leven te beroven, maar sprak hem vrij van poging tot moord wegens gebrek aan voorbedachte raad. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan het bedreigen van de slachtoffers en het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie. In een andere zaak werd de verdachte medeplichtig bevonden aan een inbraak, waarbij hij op de uitkijk stond terwijl medeverdachten de woning binnengingen. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte, die eerder veroordeeld was voor verschillende strafbare feiten. De vorderingen van de benadeelde partijen voor immateriële schade werden gedeeltelijk toegewezen, evenals de vordering voor materiële schade in de inbraakzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummers: 13/174229-22 (A), 15/129086-22 (B) en 08/239679-20 (C)
Datum uitspraak: 5 december 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
niet ingeschreven in de Basisregistratie personen
opgegeven woonadres: [adres] , [woonplaats] ,
nu gedetineerd in het [naam Justitieel Complex] ,
hierna: verdachte.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 november 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.P. Hopman, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. N. Hendriksen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging in zaak A op de zitting van
14 oktober 2022, ten laste gelegd – kort weergegeven– dat hij:
Zaak A, feit 1
op 8 juli 2022 te Amsterdam heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te doden (al dan niet met voorbedachten rade), door meermalen met een vuurwapen in zijn/hun richting te schieten;
Zaak A, feit 2
op 8 juli 2022 te Amsterdam [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd, door met een vuurwapen in de richting van hem/hen te schieten;
Zaak A, feit 3
op 11 juli 2022 te Amsterdam een vuurwapen (revolver) met munitie voorhanden heeft gehad;
Zaak B
op 23 mei 2022 te IJmuiden, al dan niet samen met een ander of anderen, heeft geprobeerd om in te breken in een woning;
Zaak C
op 23 september 2020 te Wijhe opzettelijk behulpzaam is geweest bij een door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gepleegde inbraak in een woning.
De tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ibij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het openbaar ministerie
Zaak A, feiten 1, 2 en 3Ten aanzien van feit 1 kan bewezen worden verklaard dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven. Verdachte heeft verschillende keren met een vuurwapen geschoten in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Niet kan worden bewezen dat verdachte dat heeft gedaan met voorbedachten rade, zodat hij moet worden vrijgesproken van poging tot moord.
Ook kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd (feit 2) en dat hij op 11 juli 2022 een vuurwapen met munitie voorhanden heeft gehad (feit 3). Dat wapen is bij verdachte aangetroffen.
Zaak B
Bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot inbraak. Uit het dossier blijkt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] bij verschillende woningen naar binnen hebben gekeken. Uiteindelijk hebben ze met een steen een raam van een van de woningen ingegooid, nadat ze hadden gekeken of er iemand thuis was. Deze handelingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op het inbreken.
Zaak C
Ook dit feit kan worden bewezen. Uit het dossier blijkt dat verdachte op de uitkijk heeft gestaan, terwijl medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de woning zijn ingegaan en geld hebben gestolen uit de woning.
3.3
Standpunt van de verdediging
Zaak A, feiten 1 en 2Verdachte moet worden vrijgesproken. De raadsman voert hiertoe primair aan dat verdachte op 8 juli 2022 niet op de plaats van het misdrijf was. De verklaring van [slachtoffer 1] van 9 juli 2022, waarin hij zegt dat de schutter [verdachte] heet en de daarop volgende fotoconfrontatie waarin [slachtoffer 1] verdachte als schutter aanwijst, moeten van het bewijs worden uitgesloten. Die verklaringen zijn niet betrouwbaar. [slachtoffer 1] heeft eerder verklaard dat de schutter een oude bekende was en [naam schutter] zou heten, terwijl hij in de daarop volgende aangifte heeft verklaard dat de schutter [naam schutter] of [naam schutter] heet. De verklaring van 9 juli 2022 en de fotoconfrontatie worden niet ondersteund door andere stukken in het dossier.
Subsidiair voert de raadsman aan dat poging tot moord en doodslag niet kunnen worden bewezen. De verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dat er gericht op hen is geschoten, verschillen zodanig van elkaar dat dit de betrouwbaarheid van de verklaringen aantast. Die kunnen dan ook niet worden gebruikt voor het bewijs. Er is geen ander bewijs voorhanden dat er gericht op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is geschoten. Er is geen sprake van opzet op de dood. In ieder geval is er geen sprake van voorbedachte raad.
Zaak A feit 3
De raadsman refereert zich ten aanzien van dit feit aan het oordeel van de rechtbank.
Zaak B
Verdachte moet van dit feit worden vrijgesproken. Verdachte heeft zich niet schuldig gemaakt aan een poging tot woninginbraak.
Zaak C
Verdachte moet ook van dit feit worden vrijgesproken. Hij heeft geen opzet op de inbraak in de woning gehad.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Bewezenverklaring zaak A feit 1: poging tot doodslag
De rechtbank acht, met de officier van justitie, bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk heeft geprobeerd van het leven te beroven. Over het bewijs overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte is de schutter
Op 8 juli 2022 heeft er in Amsterdam een schietpartij plaatsgevonden waarbij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] betrokken waren. Op de plaats van de schietpartij is een projectiel aangetroffen. Uit onderzoek van de politie is gebleken dat het projectiel passend kan zijn bij een omgebouwd gasalarm Olympic 38 revolver. Verdachte is op 11 juli 2022 aangehouden en had toen een vuurwapen bij zich. Dit wapen is door de politie onderzocht en bleek een omgebouwd alarmrevolver van het merk BBM, model Olympic 38, kaliber 22. Uit onderzoek door de politie bleek ook dat het projectiel dat op de plaats van de schietpartij is gevonden, is afgevuurd uit de loop van dat wapen. Op basis van die bevindingen stelt de rechtbank vast dat het bij verdachte aangetroffen wapen bij de schietpartij is gebruikt.
[slachtoffer 1] heeft in een fotoconfrontatie verdachte herkend als de schutter en hij was daarin stellig. Anders dan de raadsman heeft bepleit, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het enkele feit dat [slachtoffer 1] in eerste instantie een andere naam of andere namen van de schutter heeft genoemd niet dat de herkenning van verdachte als de schutter onbetrouwbaar is. Het herkennen van een persoon op een foto is immers iets wezenlijk anders dan het noemen van een naam. Bovendien wordt de herkenning ondersteund door het feit dat korte tijd na het incident bij verdachte het wapen is aangetroffen dat bij de schietpartij is gebruikt. De rechtbank zal die herkenning dan ook gebruiken voor het bewijs. Op grond van de herkenning en het aangetroffen wapen bij verdachte is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat verdachte op 8 juli 2022 de schutter was. De rechtbank verwerpt het verweer.
De verklaring van verdachte dat hij op dat moment bij een vriend was is niet aannemelijk geworden, omdat die verklaring wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.
Poging tot doodslag
De aangiften van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verschillen weliswaar op bepaalde punten, maar over het incident zelf komen de verklaringen die zijn afgelegd op de meeste punten overeen. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] hebben verklaard dat er meermaals in hun richting is geschoten toen ze naast de auto stonden. De verdachte schoot van ongeveer 10-15 meter afstand. [slachtoffer 1] heeft daarbij verklaard dat hij meerdere knallen hoorde en dat hij recht in de loop van het vuurwapen keek. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte in zijn richting schoot. Het onderzoek door de politie aan de auto bevestigt dat er verschillende keren geschoten is. Dit ondersteunt de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De rechtbank acht de verklaringen dan ook betrouwbaar. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte, namelijk het gericht op [slachtoffer 1] schieten terwijl hij in de loop keek, is de rechtbank van oordeel dat verdachte opzet had om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Ten aanzien van [slachtoffer 2] geldt dat verdachte, door in de richting van [slachtoffer 2] te schieten, met zijn handelen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 2] daardoor zou komen te overlijden. Voor wat betreft [slachtoffer 2] is er dan ook sprake van voorwaardelijk opzet op de dood. De rechtbank verwerpt het verweer.
Vrijspraak voor poging moord
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat uit het dossier niet volgt dat er sprake is geweest van voorbedachte raad. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van dit onderdeel uit de tenlastelegging.
Bewezenverklaring zaak A feit 2
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat ook feit 2 is bewezen. Het schieten op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is bedreigend.
Bewezenverklaring zaak A feit 3De rechtbank oordeelt dat ook dit feit is bewezen. Bij verdachte is op 11 juli 2022 een vuurwapen met munitie aangetroffen.
Vrijspraak zaak B
De rechtbank is van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van dit feit, nu in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte het oogmerk had om goederen weg te nemen uit de woning. Het enkele gooien van een steen door een raam is hiervoor onvoldoende. En uit het feit dat verdachte eerst bij andere woningen naar binnen heeft gekeken, kan dat oogmerk evenmin worden afgeleid.
Bewezenverklaring zaak C: medeplichtig aan inbraak
De rechtbank acht bewezen dat verdachte medeplichtig is aan inbraak in de woning in Wijhe. Er is aangifte gedaan van diefstal uit de woning. In de aangifte is vermeld dat een bedrag van € 429,55 uit een geldkistje is gehaald. Twee getuigen hebben verklaard dat verdachte met twee anderen, die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bleken te zijn, uit het treinstation kwam lopen en samen met hen in de richting van de woning liep. Een van hen liep naar de woning toe en opende de deur, waarna de ander ook de woning binnenging. Verdachte is op het trottoir tegenover de woning gaan staan. Twee getuigen hebben verklaard dat verdachte daar stond en de boel in de gaten hield. De twee andere verdachten zijn vijf tot tien minuten in de woning geweest, terwijl verdachte bleef observeren. Toen de politie arriveerde, renden [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en ook verdachte weg. Op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderling verband bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte opzet had op het behulpzaam zijn bij het plegen van een inbraak, door op de uitkijk te staan. Hij is daaraan dan ook medeplichtig.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen, waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn opgenomen, bewezen dat verdachte:
Zaak A, feit 1
op 8 juli 2022 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak A, feit 2
op 8 juli 2022 te Amsterdam, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door met een vuurwapen gericht op het lichaam van die [slachtoffer 1] en
in de richting van die [slachtoffer 2] te schieten;
Zaak A, feit 3
op 11 juli 2022 te Amsterdam, een wapen van de categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver van het merk BBM / Bruni model Olympic 38, kaliber .22 long rifle en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten acht patronen kaliber .22 LR, voorhanden heeft gehad;
Zaak C
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 23 september 2020 te Wijhe,
- een hoeveelheid geld, te weten (ongeveer) 429,55 euro en
- meerdere sleutelbossen
die toebehoorden aan [slachtoffer 3] , hebben weggenomen uit een woning gelegen aan de [adres woning] met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 23 september 2020 te Wijhe opzettelijk behulpzaam is geweest door gedurende de diefstal in de woning gelegen aan de [adres woning] op de uitkijk te staan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de strafmaat.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de terechtzitting van één en ander is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging doodslag, bedreiging en verboden wapenbezit. Verdachte heeft op klaarlichte dag, op de openbare weg met een vuurwapen gericht op [slachtoffer 1] en in de richting van [slachtoffer 2] geschoten. Dit is zeer ernstig. Voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn dit zeer angstige momenten geweest waarin hun leven op het spel stond. Verdachte heeft geschoten op de openbare weg en omstanders hebben dit gezien. Zij zijn geconfronteerd met het gewelddadig handelen van verdachte en hebben ook het risico gelopen door afketsende kogels te worden getroffen. Het is een wonder dat er door het handelen van verdachte geen slachtoffers zijn gevallen. Verdachte heeft er blijk van gegeven dat hij bereid is een geladen vuurwapen, dat hij gewoon voorhanden had, ook daadwerkelijk te gebruiken. En hierbij komt dat hij een aantal dagen later, ten tijde van zijn aanhouding, wederom het vuurwapen geladen en zodoende schietklaar bij zich droeg. Verdachte heeft met dit gedrag op onaanvaardbare wijze voor gevaar gezorgd en ook het algemene gevoel van onveiligheid in de samenleving vergroot. Verdachte heeft er immers blijk van gegeven dat hij bereid is een vuurwapen ook daadwerkelijk te gebruiken; dat hij ook daarna dit vuurwapen bij zich heeft gedragen, is zeer verontrustend. De rechtbank weegt dit zwaar mee bij de strafoplegging.
Verdachte is ook behulpzaam geweest bij diefstal uit een woning. Dat is een vervelend feit, waarmee verdachte aantoont geen respect te hebben voor andermans bezit.
Persoon van de verdachte
Verdachte is een jonge man van 21 jaar, die al verschillende keren is veroordeeld voor strafbare feiten waaronder diefstallen, twee keer voor een overval op een winkel en twee keer voor een straatroof. Daarnaast liep verdachte op het moment van de schietpartij nog in een proeftijd van een veroordeling tot vernieling.
Er is opdracht gegeven om verdachte psychologisch en psychiatrisch te onderzoeken. Verdachte heeft aan die onderzoeken niet willen meewerken. Daarom is het niet mogelijk om vast te stellen of er sprake is van een psychische stoornis bij verdachte. Wel merkt de rapporteur in de rapportage van 21 maart 2023 op dat verdachte zich veel op de observatieafdeling heeft laten zien en dat daarin geen cognitieve beperkingen zijn opgevallen. Er is wel sprake van een zorgelijke ontwikkeling. Ondanks de inzet van diverse hulpverleningstrajecten, is er sprake van een neerwaartse spiraal. Er zijn geen aanwijzingen voor psychiatrische problematiek of ontwikkelingsproblematiek.
In de rapportage van de reclassering van 25 mei 2023 is vermeld dat er sprake is van een zorgwekkende ontwikkeling bij verdachte. Er zijn aan verdachte bij eerdere veroordelingen bijzondere voorwaarden opgelegd, maar verdachte hield zich daar niet aan. Er was sprake van recidive en verdachte onttrok zich aan elektronische monitoring door sabotage. Toezichten in een voorwaardelijk kader werden daardoor niet afgemaakt. Verdachte toont zich tijdens gesprekken met de reclassering weinig meewerkend en weinig constructief. De kans op herhaling is groot, evenals het risico op letselschade en het risico op onttrekking aan bijzondere voorwaarden. De reclassering adviseert daarom geen bijzondere voorwaarden op te leggen.
De straf
De rechtbank heeft bij het opleggen van de straf gekeken naar wat in min of meer vergelijkbare situaties aan straf wordt opgelegd. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat de maatschappelijke opvattingen over strafwaardigheid van levensdelicten is veranderd. Dit komt tot uiting in de wet verhoging wettelijke strafmaximum voor doodslag, die recent in werking is getreden. De maximumstraf is daarbij verhoogd van 15 naar 25 jaar. De rechtbank houdt er ook rekening mee dat er voor wat betreft de poging tot doodslag en de bedreiging sprake is van eendaadse samenloop.
De rechtbank vindt het zeer zorgelijk dat verdachte midden op straat een wapen trekt en gericht op personen begint te schieten. Verdachte heeft geen opening van zaken gegeven en van enige aanleiding is niet gebleken. Het lijkt er daarom op dat verdachte heel lichtvaardig een wapen gebruikt.
De rechtbank weegt voorts ten nadele van verdachte mee dat hem verschillende keren een straf is opgelegd, maar dat dit verdachte er niet van weerhoudt om strafbare feiten te plegen. Verdachte staat niet open voor hulpverlening: eerdere trajecten zijn vroegtijdig beëindigd omdat verdachte niet meewerkte of toezicht heeft gefrustreerd.
De rechtbank heeft geen omstandigheden kunnen vaststellen die bij het opleggen van de straf ten voordele van verdachte moeten worden meegewogen.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de bewezen verklaarde feiten vanuit een oogpunt van normbevestiging, generale preventie en vergelding een lange en geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. De aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde zouden door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak worden miskend.
Overschrijding redelijke termijn zaak C
De rechtbank heeft geconstateerd dat voor wat betreft zaak C de redelijke termijn voor berechting is overschreden met meer dan één jaar. De rechtbank heeft dit bij het opleggen van de straf meegewogen, in die zin dat de rechtbank de straf maximeert op zes jaar.
Conclusie:Verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaar, met aftrek van voorarrest
.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

Zaak A, feit 1 en feit 2De benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vorderen beiden € 25.000,- aan vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De angst bij de slachtoffers is groot en daarbij past een hoge vergoeding, ook als afschrikwekkend signaal.
De raadsman heeft bepleit dat [slachtoffer 2] in zijn vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de immateriële schade niet is onderbouwd. Subsidiair heeft hij bepleit dat de vorderingen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] moeten worden gematigd.
De rechtbank zal beide vorderingen toewijzen tot een bedrag van € 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het feit is gepleegd, en het meerdere afwijzen. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft een benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor immateriële schade als er een inbreuk is gemaakt op zijn persoonlijke levenssfeer. Daarvan is hier sprake. Verdachte heeft onrechtmatig gehandeld jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door op hen te schieten. Zij hebben moeten ervaren dat er op klaarlichte dag, uit het niets, op hen geschoten werd en dat zij zouden kunnen worden geraakt, met alle mogelijke heftige gevolgen van dien. De rechtbank neemt aan dat dit bij beiden gevoelens van angst en psychisch leed heeft veroorzaakt. Dat volgt ook uit het feit dat [slachtoffer 1] zich daarvoor onder behandeling heeft moeten stellen van een psycholoog. De rechtbank acht een bedrag van € 5.000,- voor zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] een billijke vergoeding voor de immateriële schade. De rechtbank heeft daarbij niet betrokken dat het bedrag afschrikwekkend zou moeten zijn, zoals de officier van justitie heeft bepleit. Daarvoor is de immateriële schadevergoeding niet bedoeld.
De rechtbank zal het overige deel van de vorderingen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] afwijzen.
De rechtbank zal in het belang van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen.
Zaak C
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert betaling van € 429,55 aan vergoeding voor materiële schade. Doordat verdachte behulpzaam is geweest bij de woninginbraak, heeft hij onrechtmatig gehandeld tegenover [slachtoffer 3] . De gevorderde schade is het gevolg van de inbraak. Tegen de hoogte van de schade is geen verweer gevoerd. De rechtbank zal de vordering geheel toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het feit is gepleegd, te weten 23 september 2020.
De rechtbank zal in het belang van de benadeelde partij, [slachtoffer 3] , als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 48, 49, 55, 57, 285, 287, 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
zaak A feit 1 en 2:
eendaadse samenloop van poging doodslag en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
zaak A feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
zaak C:
medeplichtig aan diefstal in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1] (zaak A)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 5.000,-(vijfduizend euro) aan vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (te weten 8 juli 2022) tot aan de dag van de voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst het meer gevorderde aan schade af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1]
aan de Staat€ 5.000,- (vijfduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (te weten 8 juli 2022) tot aan de dag van de voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2] (zaak A)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 5.000,-(vijfduizend euro) aan vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (te weten 8 juli 2022) tot aan de dag van de voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst het meer gevorderde aan schade af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2]
aan de Staat€ 5.000,- (vijfduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (te weten 8 juli 2022) tot aan de dag van de voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 3] (zaak C)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van
€ 429,55(vierhonderdnegenentwintig euro en vijfenvijftig eurocent) aan vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (te weten 23 september 2020) tot aan de dag van de voldoening.
Veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3]
aan de Staat€ 429,55 (vierhonderdnegenentwintig euro een vijfenvijftig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (te weten 20 september 2020) tot aan de dag van de voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 9 (negen) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.B.W. Beekman, voorzitter,
mr. A.J.R.M. Vermolen en mr. M. Nieuwenhuijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. M. Madiol en G. Brokkelkamp, griffiers.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 december 2023.