ECLI:NL:RBAMS:2023:7735

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
1325570623
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor tenuitvoerlegging van straf in het kader van Europees rechtshulpverzoek

Op 22 november 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam een beslissing genomen op een verzoek om toestemming voor de tenuitvoerlegging van een straf die is opgelegd aan een overgeleverde persoon. Dit verzoek was ingediend door de officier van justitie op 4 oktober 2023, naar aanleiding van een Belgisch aanvullend verzoek ex artikel 14 van de Overleveringswet (OLW). De overgeleverde persoon, geboren in 1976 in [geboorteplaats], is eerder veroordeeld door het hof van beroep in Antwerpen voor feiten waarvoor zijn overlevering was toegestaan, maar ook voor andere feiten die niet de reden voor overlevering waren. De rechtbank concludeert dat, hoewel er geen verhoor in België heeft plaatsgevonden, de overgeleverde persoon in Nederland de mogelijkheid heeft gehad om zijn opmerkingen en bezwaren kenbaar te maken. De rechtbank oordeelt dat het verzoek voldoet aan de vereisten van de OLW en dat er geen belemmeringen zijn om toestemming te verlenen voor de tenuitvoerlegging van de straf. De rechtbank wijst het verzoek toe en verleent toestemming voor de tenuitvoerlegging van de straf voor de feiten zoals vermeld in het Europees aanhoudingsbevel (EAB).

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.255706-23
Datum beslissing: 22 november 2023
BESLISSING
op de vordering ex artikel 14, derde lid, Overleveringswet (hierna: OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank op 4 oktober 2023, strekkende tot het in behandeling nemen van een verzoek om toestemming te verlenen voor de tenuitvoerlegging van een straf die is opgelegd voor feiten die vóór het tijdstip van de overlevering zijn begaan en waarvoor de betrokkene niet is overgeleverd, als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder f, OLW. Dit verzoek is ingediend door de substituut-procureur-generaal van het hof van beroep Antwerpen op 15 september 2023 en betreft:
[overgeleverde persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1976 in [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),
ingeschreven op het adres: [adres] ,
hierna te noemen: de overgeleverde persoon.

1.Beoordeling

Het verzoek bevat de gegevens als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ. De voorhanden zijnde stukken zijn toereikend om - met volledige eerbiediging van de rechten van verdediging van de overgeleverde persoon - een beslissing te nemen.
Bij het arrest van het hof van beroep in Antwerpen van 30 maart 2022 is de overgeleverde persoon veroordeeld zowel voor de feiten waarvoor zijn overlevering is toegestaan, als voor andere feiten die niet de reden voor overlevering zijn geweest. De overgeleverde persoon is hangende de procedure in België vrijgelaten en bevindt zich nu in Nederland. De Belgische autoriteiten hebben Nederland om erkenning en tenuitvoerlegging van deze veroordeling verzocht. De Nederlandse autoriteiten hebben daarop laten weten dat, nu de Belgische veroordeling op grond het specialiteitsbeginsel niet vatbaar is voor tenuitvoerlegging in België (zie hierna), de erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland van de Belgische veroordeling alleen kunnen plaatsvinden met toestemming van de rechtbank Amsterdam, zoals bedoeld in artikel 14, derde lid, OLW. Daartoe strekt het Belgische verzoek.
De rechtbank stelt vast dat toestemming wordt gevraagd voor de tenuitvoerlegging van de straf die door het hof van beroep in Antwerpen is opgelegd voor alle feiten, dus zowel de feiten waarvoor de overlevering is toegestaan als de hiervoor vermelde aanvullende feiten.
Dit betekent dat voor deze aanvullende feiten slechts een vervolging kan worden ingesteld wanneer toestemming is verkregen. Dit behoudens het geval waarin de uitzonderingen van artikel 27, derde lid, sub a tot en met f, van het Kaderbesluit van toepassing zijn.
De uitzondering van artikel 27, derde lid, sub c, van het Kaderbesluit betreft een situatie waarin de strafvervolging niet leidt tot de toepassing van een maatregel die de persoonlijke vrijheid van de betrokkene beperkt. In dat geval kan een persoon in de uitvaardigende lidstaat dus wel worden vervolgd en berecht voor ‘enig ander feit’, ook wanneer dat strafbaar is gesteld met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel- zonder dat daarvoor de toestemmingsprocedure hoeft te zijn gevolgd. Dit op voorwaarde dat
tijdensde strafvervolging geen vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgelegd. Uit de voorliggende stukken blijkt dat deze uitzondering zich heeft voorgedaan.
Wanneer die persoon vervolgens wordt veroordeeld tot een vrijheidsbeperkende straf of maatregel, kan die straf pas ten uitvoer worden gelegd, zodra daarvoor toestemming is verleend. [1] Dit betekent dat de gevangenisstraf die aan de overgeleverde persoon is opgelegd bij het arrest van het hof van beroep in Antwerpen van 30 maart 2022, dus alleen ten uitvoer kan worden gelegd, wanneer aanvullende toestemming van de rechtbank Amsterdam is verkregen.
Vereist voor deze aanvullende toestemming is dat de overgeleverde persoon feitelijk de mogelijkheid heeft gehad om al zijn eventuele opmerkingen en bezwaren met betrekking tot het verzoek tot aanvullende toestemming kenbaar te maken, zoals bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) van 26 oktober 2021. [2] De omstandigheid dat de overgeleverde persoon zich voor de Belgische rechters heeft beroepen op het specialiteitsbeginsel, brengt niet mee dat voldaan is aan dat vereiste. In de Belgische procedure heeft de overgeleverde persoon immers alleen aangevoerd dat sprake was van een schending van het specialiteitsbeginsel, hetgeen iets anders is het aanvoeren van bezwaren tegen een verzoek om aanvullende toestemming.
In een e-mailbericht van 19 oktober 2023 van het parket-generaal van het Openbaar Ministerie in Antwerpen hebben de Belgische autoriteiten kenbaar gemaakt dat er geen verhoor in België heeft plaatsgevonden waarin de overgeleverde persoon zijn zienswijze over de aanvullende toestemming kenbaar heeft kunnen maken. Het voornoemde parket-generaal heeft in dit bericht onder meer het volgende verklaard:
“Gezien de context is er in België geen verhoor geweest van dhr. [overgeleverde persoon] over verzochte aanvullende overlevering. Mochten we in een andere fase van de strafprocedure zitten, en dhr. [overgeleverde persoon] verbleef in België in voorlopige hechtenis, dan zou er wel een verhoor over de aanvullende overlevering hebben plaatsgevonden. Maar [overgeleverde persoon] is een Nederlander, die in Nederland woont, en definitief veroordeeld werd door het hof van beroep te Antwerpen, voor alle feiten, inclusief voor deze waarvoor nu de aanvullende overlevering wordt gevraagd.”
Gelet hierop is de overgeleverde persoon bij brief van 24 oktober 2023 door het Internationaal Rechtshulp Centrum in Amsterdam in de gelegenheid gesteld zijn eventuele bezwaren tegen het verzoek schriftelijk kenbaar te maken.
Op 7 november 2023 heeft de rechtbank Amsterdam een e-mailbericht ontvangen van de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. Geoffrey Woodrow, advocaat in Tilburg. In dit bericht schrijft de raadsman onder meer het volgende:
“(…) De bezwaren tegen de verzochte aanvullende toestemming zijn als volgt. Namens cliënt is nadrukkelijk beroep gedaan op het specialiteitsbeginsel. In zijn hoger beroep is derhalve bij het Hof van Antwerpen aangevoerd dat er sprake was van de schending van voornoemd specialiteitsbeginsel, waaruit moge blijken dat cliënt al op voorhand geen toestemming wenste te verlenen tot vervolging van de extra, dat wil zeggen buiten de eab vallende, feiten. Thans -ten onrechte- toestemming verlenen zou de uitholling van het specialiteitsbeginsel betekenen.
Daarnaast staan in het eab d.d. 15 september 2023 feitelijk onjuistheden. Er wordt namelijk onjuist vermeld, onder het gestelde van ‘uiteenzetting van de feiten’, dat [overgeleverde persoon] zijn voorwaarden geschonden zou hebben tijdens de overleveringsprocedure doordat hij niet zou zijn komen opdagen na een uitnodiging voor de Nederlandse rechter. Dat is niet juist, cliënt heeft zich immer aan alle voorwaarden gehouden. Evenmin is juist dat hij zich niet zou hebben aangeboden voor de strafuitvoering. Door ziekte was hij niet in staat om zich te melden, maar daarover is steeds gecorrespondeerd door zijn Belgische advocaat mr L. Delbrouck en zijn dus de betrokken instanties tijdig en deugdelijk geïnformeerd. (…)”
De rechtbank concludeert dat – alhoewel er geen verhoor in België door de autoriteiten aldaar heeft plaatsgevonden – de overgeleverde persoon alsnog feitelijk de mogelijkheid heeft gehad om – in Nederland – al zijn opmerkingen en bezwaren met betrekking tot het verzoek tot toestemming kenbaar te maken, zoals bedoeld in het arrest van het HvJ. [3]
Het verzoek betreft feiten ten aanzien waarvan krachtens de OLW overlevering had kunnen worden toegestaan. In wat de raadsman heeft aangevoerd met betrekking tot het specialiteitsbeginsel, vindt de rechtbank, mede in het licht van het voornoemd arrest van het HvJ met betrekking tot de uitoefening van het hoorrecht, geen grond die in de weg staat aan het verlenen van toestemming.
De rechtbank zal daarom het verzoek toewijzen.

2.Beslissing

De rechtbank:
verleent op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder f, en derde lid, OLW toestemming voor tenuitvoerlegging van de straf van
[overgeleverde persoon]voor de feiten zoals vermeld in onderdeel e) van het EAB dat is gevoegd bij het verzoek.
Deze beslissing is genomen op 22 november 2023 door
mr. R. Godthelp, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en A.W.T. Klappe, rechters,
in tegenwoordigheid van F.M.H. Albarda, griffier.

Voetnoten

1.Vgl. HvJ EU 1 december 2008, ECLI:EU:C:2008:669, punt. 73.
2.Vgl. HvJ EU 26 oktober 2021, ECLI:EU:C:2021:876, punt 63.
3.Vgl. HvJ EU 26 oktober 2021, ECLI:EU:C:2021:876, punt 63.