ECLI:NL:RBAMS:2023:773

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
C/13/728942 / KG ZA 23-68
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verwijdering BKR-registratie na afbetaling van schulden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 10 februari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en ING Bank N.V. De eiser, die in het verleden financiële problemen had en een BKR-registratie had, verzocht om verwijdering van deze registratie. De eiser had zijn schuld aan ING in november 2022 volledig voldaan, maar ING weigerde de registratie te verwijderen, omdat de eiser niet had aangetoond dat hij volledig schuldenvrij was. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van ING bij handhaving van de BKR-registratie zwaarder weegt dan het belang van de eiser bij verwijdering. De rechter wees erop dat de vijfjaarstermijn van de BKR-registratie pas net was aangevangen en dat er onvoldoende bewijs was dat de eiser daadwerkelijk schuldenvrij was. De vordering van de eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De voorzieningenrechter benadrukte dat de wetgever niet de bedoeling had om BKR-registraties te verwijderen op basis van persoonlijke omstandigheden, zoals gezinsuitbreiding, zonder dat er voldoende bewijs van financiële stabiliteit was.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/728942 / KG ZA 23-68 MDvH/MvG
Vonnis in kort geding van 10 februari 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij dagvaarding op verkorte termijn van 1 februari 2023,
advocaat mr. C.B.G.M. Foolen te Tilburg,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. D.J. Posthuma te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en ING worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding op 8 februari 2023 heeft [eiser] de vordering zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. ING heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en ING tevens een pleitnotitie. Vonnis is bepaald op vandaag.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- [eiser] met mr. Foolen;
- aan de zijde van ING: [naam 1] , medewerker bijzonder beheer, met mr. Posthuma.

2.De feiten

2.1.
[eiser] , 43 jaar oud, is getrouwd met [naam 2] (hierna: [naam 2] ), 35 jaar oud. Zij wonen samen in een huurwoning. Op 26 januari 2023 zijn [eiser] en [naam 2] de ouders geworden van een zoon. [eiser] heeft nog een dochter (14 jaar) en een zoon (11 jaar) uit een eerder huwelijk, die de helft van de tijd bij hem en [naam 2] wonen.
2.2.
[eiser] had bij ING een betaalrekening.
2.3.
[eiser] is in het verleden als zelfstandig ondernemer onder de naam West Brabant (Vastgoed)Beheer werkzaam geweest als vastgoedbeheerder.
2.4.
Eind 2017 is [eiser] aangehouden door de politie op verdenking van het faciliteren van panden ten behoeve van hennepkwekerijen. Twee opdrachtgevers hebben daarop de samenwerking met [eiser] beëindigd als gevolg waarvan hij in financiële problemen is gekomen.
2.5.
Bij verstekvonnis van 23 mei 2018 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant is een veroordeling uitgesproken tegen [eiser] . De vordering van Ediat B.V. is toegewezen en voor de (hoogte van de) vordering wordt in het verstekvonnis verwezen naar de dagvaarding. Die is niet in het geding gebracht.
2.6.
In een procedure bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft [eiser] met de verhuurder van een (bedrijfs)pand ( [naam bedrijf] B.V.) een schikking getroffen, die is vastgelegd in een proces-verbaal van 3 juli 2018. Overeengekomen is dat [eiser] € 10.046,86 aan achterstallige huur en € 1.250,00 dan wel € 2.500,00 aan boete (afhankelijk van de datum waarop wordt betaald) aan de verhuurder moet betalen.
2.7.
In een andere procedure bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft [eiser] met een opdrachtgever ( [naam opdrachtgever] ) een schikking getroffen, die is vastgelegd in een proces-verbaal van 3 juli 2018. Overeengekomen is dat [eiser] € 18.125,00 moet betalen aan de opdrachtgever.
2.8.
Tijdens een zogenaamde officierszitting heeft [eiser] met de officier van justitie op 14 maart 2019 een regeling getroffen, die erop neerkomt dat hij een taakstraf van 112 uur moet verrichten.
2.9.
Op 4 november 2019 had [eiser] een negatief saldo van € 2.151,71 op zijn betaalrekening bij ING. Hiervoor heeft hij op 3 december 2019 met de deurwaarder van ING (Flanderijn) een betalingsregeling getroffen, inhoudende dat hij vanaf december 2019 iedere 18de van de maand € 150,00 zou aflossen. [eiser] heeft vier keer € 150,00 aan de deurwaarder betaald.
2.10.
Eind november 2019 heeft [eiser] bij de deurwaarder van ING opgegeven dat hij voor circa € 100.000,00 aan schulden had, waarvan ongeveer € 35.000,00 bij de Belastingdienst.
2.11.
In april, juni en september 2020 is door schuldeisers ten laste van [eiser] loonbeslag gelegd. Hierdoor was hij niet in staat de betalingsregeling met ING na te komen. De loonbeslagen zijn in juni 2022 doorgehaald.
2.12.
Bij e-mail van 27 juni 2022 heeft de deurwaarder van ING [eiser] verzocht om zijn schuld aan ING van € 1.637,13 uiterlijk 2 juli 2022 te voldoen. [eiser] heeft op deze brief niet gereageerd en het bedrag niet betaald.
2.13.
Op 28 november 2022 heeft [eiser] zijn schuld aan ING volledig voldaan.
2.14.
ING heeft [eiser] geregistreerd in het CKI (Centraal Krediet Informatiesysteem) bij het BKR (Stichting Bureau Kredietregistratie), vanwege de debetstand op zijn betaalrekening. In het CKI staat dat ING voor [eiser] een ongeoorloofde achterstand (3 september 2018) op een betaalrekening met bijzonderheidscodes 2 (21 februari 2019) en 3 (4 oktober 2019) heeft genoteerd. Code 2 houdt in dat de vordering opeisbaar is en code 3 dat een bedrag van € 250,00 of meer op de vordering is afgeboekt.
2.15.
Bij e-mail van 8 december 2022 heeft een medewerker van ‘Coderingvrij’ namens [eiser] ING verzocht de BKR-registratie in het CKI te verwijderen.
2.16.
[eiser] en [naam 2] hebben op 14 december 2022 een koopovereenkomst getekend voor de koop van een woning in [woonplaats] . De koopovereenkomst bevat een financieringsvoorbehoud, dat uiterlijk op 13 februari 2023 kan worden ingeroepen.
2.17.
Bij e-mail van 10 januari 2023 heeft ING het verzoek van [eiser] om zijn BKR-registratie in het CKI te verwijderen, afgewezen.
2.18.
[eiser] heeft een verklaring van 23 januari 2023 van zijn hypotheekadviseur in het geding gebracht waarin staat dat bij een A-2-3 codering in het BKR een hypotheekaanvraag bij alle geldverstrekkers wordt afgewezen.
2.19.
[eiser] heeft thans een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en een bruto jaarsalaris van circa € 60.000,00 inclusief vakantiegeld, eindejaarsuitkering, onregelmatigheidstoeslag en overwerkvergoeding.
2.20.
[naam 2] heeft een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en een bruto jaarsalaris van circa € 36.000,00 inclusief vakantiegeld, eindejaarsuitkering en onregelmatigheidstoeslag.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - ING te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de BKR-registratie te verwijderen, op straffe van een dwangsom, en met veroordeling van ING in de proces- en nakosten, beide te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser] stelt daartoe het volgende. De huurwoning van [eiser] en [naam 2] heeft drie slaapkamers. Met de geboorte van hun zoon is die huurwoning te klein geworden. De zoon van [eiser] uit een eerder huwelijk heeft ADHD en een emotie-regulatiestoornis. Het is voor die zoon absolute noodzaak om een niet gehorige eigen kamer te hebben, zodat agressieve impulsen kunnen worden voorkomen. Ook de dochter heeft een eigen slaapkamer nodig. Omdat zowel [eiser] als [naam 2] onregelmatig werken, is het niet mogelijk om de baby op hun slaapkamer te laten slapen. [eiser] en [naam 2] hebben een koopovereenkomst gesloten voor een woning met vier slaapkamers. De hypotheekadviseur heeft te kennen gegeven dat de hypotheekaanvraag zal worden afgewezen vanwege de BKR-registratie van [eiser] .
3.3.
[eiser] is vastgoedbeheerder geweest. Een relatie van hem is in woningen die via [eiser] aan die relatie werden verhuurd, althans waarvan hij de beheerder was, een hennepkwekerij gestart. [eiser] is hiervoor strafrechtelijk verantwoordelijk gehouden en opdrachtgevers hebben de samenwerking met hem opgezegd. Daardoor zijn zijn inkomsten flink gedaald en is hij in de financiële problemen gekomen. De zakelijke schulden zijn privé op [eiser] verhaald. [eiser] had een geringe schuld bij ING. Door het loonbeslag kon hij de betalingsregeling met ING niet nakomen. [eiser] heeft er alles aan gedaan om al zijn schulden af te lossen en heeft de afgelopen jaren geleefd van de beslagvrije voet. Het is gelukt om alle schuldeisers te betalen. [eiser] heeft zijn financiën nu op orde. Hij heeft een vast dienstverband en verdient ongeveer € 60.000,00 bruto per jaar. [naam 2] heeft ook een vast dienstverband en verdient ongeveer € 36.000,00 bruto per jaar. [eiser] en [naam 2] hebben ongeveer € 7.250,00 spaargeld. Verder heeft [naam 2] samen met haar broer vastgoed geërfd ter waarde van € 770.000,00, dat zij verhuren voor circa € 3.350,00 per maand. [eiser] heeft geen andere negatieve BKR-registraties en ook geen andere schulden en/of betalingsregelingen, aldus steeds [eiser] .
3.4.
ING heeft het volgende verweer gevoerd. [eiser] heeft in november 2019 bij de deurwaarder van ING opgegeven dat hij schulden had voor in totaal een bedrag van ongeveer € 100.000,00 waarvan € 35.000,00 bij de Belastingdienst. Hij heeft niet onderbouwd dat hij nu daadwerkelijk schuldenvrij is. Uit een door [eiser] in het geding gebracht overzicht blijkt dat in het verleden door vijf schuldeisers loonbeslag is gelegd en dat de totale schuld aan die schuldeisers € 48.500,00 bedroeg. In dit overzicht staan niet de namen van de partijen met wie [eiser] in de procedures bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant een regeling heeft getroffen. Hij heeft geen stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat die vorderingen zijn betaald. Verder staat in dat overzicht nog een totale restschuld vermeld van € 23.000,00, zodat onduidelijk is of de daarin vermelde vorderingen wel volledig zijn betaald. Verder heeft [eiser] geen bewijs overgelegd waaruit blijkt dat hij de schuld bij de Belastingdienst heeft betaald.
3.5.
De vordering van ING op [eiser] kwam voort uit een ongeoorloofde roodstand op zijn betaalrekening. Hiervoor is door de deurwaarder van ING met [eiser] een betalingsregeling afgesproken, die hij niet is nagekomen. Van begin 2020 tot juni 2022 is [eiser] door de deurwaarder veelvuldig verzocht om de vordering van ING te betalen. Ook de brief van 27 juni 2022, toen de loonbeslagen inmiddels waren opgeheven, heeft [eiser] onbeantwoord gelaten en heeft niet tot voldoening van de vordering geleid. Uiteindelijk heeft hij pas eind november 2022 de vordering van ING betaald.
3.6.
[eiser] had voor ongeveer € 100.000,00 aan schulden en heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij volledig schuldenvrij is. Als onder deze omstandigheden de BKR-registratie, drie maanden nadat hij zijn schuld aan ING heeft betaald, wordt verwijderd, krijgen kredietverstrekkers een verkeerd beeld van [eiser] als hij zich meldt voor een kredietaanvraag. Het door [eiser] gestelde belang, weegt hier niet tegenop, aldus steeds ING.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 4:32 Wet financieel toezicht (Wft) zijn kredietaanbieders, zoals ING, verplicht om deel te nemen aan een stelsel van kredietregistratie, dat wordt uitgevoerd door het BKR. Het doel van de kredietregistratie is tweeledig: enerzijds het beschermen van consumenten tegen overkreditering, anderzijds het beschermen van aanbieders van krediet tegen kredietnemers van wie is gebleken dat zij hun lening niet (kunnen) aflossen. In het kader van het deelnemen aan dat stelsel van kredietregistratie verwerken de kredietaanbieders persoonsgegevens.
4.2.
Aan [eiser] , van wie persoonsgegevens zijn geregistreerd bij het BKR, komt het recht toe tot verwijdering van zijn gegevens als bedoeld in artikel 17 Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en het recht van bezwaar als bedoeld in artikel 21 AVG.
4.3.
[eiser] heeft gebruik gemaakt van zijn recht van bezwaar en ING op 8 december 2022 verzocht om verwijdering van de BKR-registratie. ING heeft het verzoek tot verwijdering op 10 januari 2023 afgewezen.
4.4.
[eiser] heeft, in lijn met artikel 35 lid 2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG), binnen zes weken na de laatste afwijzing van ING de dagvaarding in deze procedure uitgebracht.
4.5.
De koopovereenkomst bevat een financieringsvoorbehoud, dat uiterlijk op 13 februari 2023 kan worden ingeroepen. Daarmee heeft [eiser] voldoende aannemelijk gemaakt geen tijd te hebben om te wachten op de beslissing op een bij de rechtbank in te dienen verzoekschrift tegen de afwijzende reactie van ING. Hij heeft dan ook een voldoende spoedeisend belang in dit kort geding, waarin moet worden bezien of voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter een dergelijk verzoek tot verwijdering van de registratie zou toewijzen.
4.6.
[eiser] heeft op grond van artikel 21 lid 1 AVG vanwege zijn specifieke situatie bezwaar gemaakt bij ING tegen de verwerking van zijn persoonsgegevens. Nu ING dat bezwaar heeft afgewezen, kan [eiser] de rechter om een doeltreffende voorziening vragen. Daarbij is de vraag of ING aannemelijk heeft gemaakt dat haar dwingende gerechtvaardigde belangen (het tweeledig doel van de kredietregistratie) in dit geval zwaarder wegen dan de belangen van [eiser] . Deze belangenafweging moet worden gemaakt aan de hand van de nu bekende feiten en omstandigheden, dus ook die van na de registratie. Zoals bij elke gegevensverwerking moet verder zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
4.7.
Geoordeeld wordt dat het belang van ING bij handhaving van de BKR-registratie zwaarder weegt dan het belang van [eiser] bij het verwijderen daarvan. Dit betekent dat zijn vordering ING te bevelen de BKR-registratie te verwijderen zal worden afgewezen. Dit wordt als volgt toegelicht.
4.8.
Dat [eiser] niet heeft geweten van de hennepkwekerijen wil de voorzieningenrechter aannemen, maar de betalingsproblematiek die daardoor is ontstaan ligt in zijn risicosfeer.
4.9.
Er is sprake van een zeer kort tijdsverloop. De vijfjaarstermijn van de BKR-registratie is op 25 november 2022 aangevangen. [eiser] heeft nog geen twee weken later – op 8 december 2022 – al een verzoek tot verwijdering van de BKR-registratie gedaan. Weliswaar hebben [eiser] en [naam 2] beiden een vast dienstverband en een goed inkomen, maar dat betekent niet dat nu al kan worden gesproken van een langdurig stabiele financiële situatie aan de zijde van [eiser] .
4.10.
Volgens de eigen opgave van [eiser] had hij in 2019 een aanzienlijke schuldenlast van circa € 100.000,00. [eiser] heeft zijn stelling dat hij in juni 2022, met uitzondering van de vordering van ING, alle schulden volledig had afgelost, gegrond op het feit dat het loonbeslag is opgeheven. Echter, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door ING, heeft [eiser] deze stelling onvoldoende met nadere stukken onderbouwd. Het door [eiser] in het geding gebrachte overzicht met daarop de loonbeslagen vermeldt, zoals door ING gesteld, een restschuld van meer dan € 23.000,00. Daarover heeft [eiser] ter zitting geen nadere verklaring gegeven. Ook van zijn stelling dat de schuld aan de Belastingdienst van € 35.000,00 voortkwam uit voorlopige aanslagen en dat dit bedrag bij de definitieve aanslagen lager is uitgevallen, heeft [eiser] geen stukken overgelegd. De stelling van ING dat de namen van de partijen met wie [eiser] in de procedures bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant een regeling heeft getroffen, niet in het overzicht van het loonbeslag staan, heeft [eiser] niet weersproken. Ten aanzien van deze schulden kan, bij gebrek aan onderbouwing, dan ook niet worden vastgesteld of ze daadwerkelijk zijn betaald. Het komt er dus op neer dat onvoldoende is komen vast te staan dat [eiser] volledig schuldenvrij is.
4.11.
De sommatiebrief van 27 juni 2022 van de deurwaarder van ING heeft [eiser] , terwijl toen de loonbeslagen waren opgeheven en hij naar eigen zeggen schuldenvrij was, niet beantwoord. Hij heeft ook de openstaande vordering niet voldaan. [eiser] heeft ter zitting verklaard dat hij na de loonbeslagen af dacht te zijn van de deurwaarder van ING en dat de deurwaarder hem ook niet heeft geattendeerd op de vordering van ING, maar deze verklaring is bij nadere beschouwing onbegrijpelijk. ING heeft immers geen loonbeslag gelegd en niet de deurwaarder ‘van ING’ (Flanderijn) maar deurwaarder Jongerius was de coördinerend deurwaarder van de loonbeslagen. Het heeft er alle schijn van dat [eiser] pas toen hij bekend werd met de BKR-registratie, omdat hij een hypotheek ging aanvragen, de vordering van ING volledig heeft betaald.
4.12.
De wens van [eiser] om vanwege gezinsuitbreiding en de problematiek van de oudste zoon van [eiser] te verhuizen naar een grotere woning is invoelbaar en begrijpelijk, maar dit belang legt onvoldoende gewicht in de schaal om de BKR-registratie nu al te verwijderen. Toewijzing van de vordering van [eiser] zou er feitelijk op neer komen dat zodra een schuld is afbetaald iedereen die een goede reden heeft om een woning te kopen, verwijdering van de BKR-registratie kan bewerkstellingen en dat is niet de bedoeling geweest van de wetgever bij het invoeren van het stelsel van kredietregistratie.
4.13.
Omdat [eiser] de vordering van ING (uiteindelijk) volledig heeft voldaan en ING geen bedrag heeft hoeven afboeken, moet bijzonderheidscode 3 wel worden verwijderd. Ter zitting heeft ING meegedeeld dat dit reeds is gebeurd of anders dat dit zo snel mogelijk in orde wordt gemaakt. Bij dit deel van de vordering heeft [eiser] daarom geen belang.
4.14.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [eiser] veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van ING begroot op € 676,00 aan griffierecht en € 1.079,00 aan salaris advocaat.
4.15.
De verzochte nakosten worden toegewezen op de wijze als in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorziening,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van ING begroot op € 1.755,00,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 90,00 en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt,
5.4.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2023. [1]

Voetnoten

1.type: MvG