ECLI:NL:RBAMS:2023:7707

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
9236543 CV EXPL 21-7690
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van kredietovereenkomst wegens schending precontractuele verplichtingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 1 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Defam B.V. en een gedaagde partij. De zaak betreft de vernietiging van een kredietovereenkomst die Defam met de gedaagde had gesloten. De kantonrechter oordeelde dat Defam haar precontractuele informatieplicht niet is nagekomen, waardoor de eerste kredietovereenkomst ongeldig is verklaard. De gedaagde had reeds vier betalingen verricht, die bestonden uit zowel aflossing als rente en kosten. De kantonrechter oordeelde dat de rente en kosten niet in rekening konden worden gebracht, wat leidde tot een vermindering van de vordering van Defam. De gedaagde had met de tweede kredietovereenkomst de eerste kredietovereenkomst ingelost, maar de kantonrechter moest nog vaststellen welk deel van het bedrag dat was ingelost, betrekking had op rente en kosten. Uiteindelijk werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 10.136,76 aan Defam, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Civiel recht
Kantonrechter
f.no.: 598
Zaaknummer: 9236543 \ CV EXPL 21-7690
Vonnis van 1 december 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap
DEFAM B.V.,
gevestigd te Bunnik,
eisende partij,
hierna te noemen: Defam,
gemachtigde: G.J. Timmermans,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: Anti Incasso.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 juli 2023 met de daarin opgenomen stukken,
-de akte van [gedaagde] van 11 augustus 2023 met een productie,
- de akte van Defam van 11 augustus 2023 met producties,
- de antwoordakte van [gedaagde] van 8 september 2023,
- de antwoordakte van Defam van 8 september 2023,
- de rolmededeling van 6 oktober 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het tussenvonnis van 14 juli 2023

2.1.
In het tussenvonnis van 14 juli 2023 (hierna: het tussenvonnis) heeft de kantonrechter onder meer geoordeeld dat Defam haar precontractuele informatieplicht niet is nagekomen en daarom de kredietovereenkomst tussen partijen wordt vernietigd (zie r.o. 3.12. van het tussenvonnis). Deze kredietovereenkomst wordt hierna aanduid als de tweede kredietovereenkomst.
2.2.
Voorts heeft de kantonrechter in het tussenvonnis overwogen dat voor de berekening wat [gedaagde] uit hoofde van onverschuldigde betaling aan Defam is verschuldigd, [gedaagde] in de gelegenheid wordt gesteld bij akte (met stukken) nader te onderbouwen welk bedrag zij precies aan Defam heeft betaald (zie r.o. 3.17 van het tussenvonnis);
2.3.
Tot slot heeft de kantonrechter in het tussenvonnis overwogen dat met een deel van het bedrag dat Defam aan [gedaagde] heeft uitgekeerd, een eerder krediet van [gedaagde] bij Defam is ingelost. Vanwege de verplichting van de kantonrechter om ambtshalve te toetsen of ook bij de totstandkoming van deze eerdere kredietovereenkomst is voldaan aan de bepalingen van titel 7:2A van het Burgerlijk Wetboek (BW), is Defam in de gelegenheid gesteld bij akte stukken met betrekking tot deze eerdere kredietovereenkomst in het geding te brengen (zie r.o. 3.18 t/m 3.20 van het tussenvonnis)

3.De aanvullende feiten

3.1.
Partijen hebben naar aanleiding van het tussenvonnis nadere stukken in het geding gebracht. Gelet daarop worden de feiten zoals opgesomd onder 2.1. tot en met 2.7. van het tussenvonnis als volgt aangevuld.
3.2.
Defam en [gedaagde] hebben een kredietovereenkomst met nummer [nummer] gesloten voor een bedrag van € 10.000,-. Op deze kredietovereenkomst staat de zin opgenomen dat die op 5 februari 2016 is overeengekomen en ondertekend. Onder deze zin staat zowel de handtekening van Defam als die van [gedaagde] . Deze kredietovereenkomst zal hierna worden aangeduid als de eerste kredietovereenkomst.
3.3.
In de eerste kredietovereenkomst staat dat de kredietvergoeding € 2.122,80 bedraagt. De looptijd van de overeenkomst is zestig maanden.
3.4.
De afrekeningnota is gedateerd op 5 februari 2016. Deze nota is voorzien van de handtekening van [gedaagde] .
3.5.
Defam heeft op 5 februari 2016 aan [gedaagde] het informatieblad Europese standardinformatie inzake consumentenkrediet (Esic) verstrekt. Dit informatieblad geeft een overzicht van de belangrijkste kenmerken van de eerste kredietovereenkomst. Deze informatie is volgens het informatieblad geldig tot 3 maart 2016.
3.6.
Defam heeft met betrekking tot de eerste kredietovereenkomst een logboek opgesteld. Daarin staan bij de volgende data de volgende taaktypen omschreven:
- 2 februari 2016: “
Handmatige beoordeling
- 25 februari 2016: “
Verwerk ontvangen stukken
- 26 februari 2016: “
Handmatige beoordeling met stukken
- 26 februari 2016: “
Uitbetalen
- 26 februari 2016: “
Samenstellen welkomstpakket
3.7.
Op de eerste kredietovereenkomst heeft [gedaagde] vier maandelijkse betalingen verricht, in totaal een bedrag van € 807,48. Dit bedrag bestaat uit aflossing en kosten.

4.De verdere beoordeling

De eerste kredietovereenkomst
4.1.
Voor de beoordeling of Defam met betrekking tot de eerste kredietovereenkomst heeft voldaan aan haar precontractuele informatieverplichtingen, is het van belang vast te stellen wanneer de eerste kredietovereenkomst tot stand is gekomen. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.
4.2.
Defam stelt dat hoewel er op de eerste kredietovereenkomst en het informatieblad Esic geen datum staat vermeld van ondertekening, [gedaagde] deze eerste kredietovereenkomst enkele dagen na 5 februari 2016 heeft ondertekend. Hoewel [gedaagde] dit niet heeft betwist, ziet de kantonrechter aanwijzingen dat de eerste kredietovereenkomst op 5 februari 2016 tot stand is gekomen. Dit volgt onder meer uit de tekst van de kredietovereenkomst. Daaruit blijkt namelijk dat de overeenkomst is overeengekomen en getekend op 5 februari 2016. Dat [gedaagde] enkele dagen daarna haar handtekening zou hebben gezet, volgt daar niet uit. Verder heeft [gedaagde] een afrekeningsnota ondertekend die eveneens op 5 februari 2016 is gedateerd. Ook daaruit leidt de kantonrechter af dat de overeenkomst op die datum tot stand is gekomen.
4.3.
De precontractuele informatie (Esic) is op 5 februari 2016 aan [gedaagde] verstrekt. Dit betekent dat deze informatie op dezelfde datum is verstrekt als dat de overeenkomst tot stand is gekomen. Gelet hierop heeft Defam niet voldaan aan (de doelstelling van) artikel 7:60 BW om deze verplichte informatie geruime tijd voor het aangaan van de eerste kredietovereenkomst aan [gedaagde] te verstrekken.
4.4.
Indien zou worden uitgegaan van de juistheid van de stelling van Defam dat de eerste kredietovereenkomst enkele dagen na 5 februari 2016 tot stand zou zijn gekomen, dan heeft Defam vervolgens niet voldaan aan een andere precontractuele verplichting, te weten om op grond van artikel 4:34 lid 1 van de Wet of het financieel toezicht (Wft) de kredietwaardigheid van [gedaagde] voorafgaand aan de totstandkoming van de eerste kredietovereenkomst te toetsen. Defam stelt weliswaar dat op 2 februari 2016 de eerste beoordeling van de kredietwaardigheid van [gedaagde] heeft plaatsgevonden, maar de kantonrechter acht de toets op die datum onvoldoende. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.
4.5.
Om de kredietwaardigheid van een consument te beoordelen als bedoeld in artikel 4:34 lid 1 Wft dient sprake te zijn van een volwaardige toets aan de hand van (financiële) stukken. Het Europese Hof van Justitie heeft bepaald dat gewone, niet-gestaafde verklaringen van de consument niet als toereikend kunnen worden aangemerkt indien zij niet vergezeld gaan van bewijsstukken (zie HvJ EU 18 december 2014, C-449/13, CA Consumer Finance SA vs Bakkaus,Bonato). Alleen met die bewijsstukken kan een kredietverstrekker namelijk op een deugdelijke wijze beoordelen of gezien de financiële positie van de consument, ter voorkoming van overkreditering, het aangaan van de kredietovereenkomst verantwoord is.
4.6.
Uit het door Defam overgelegde logboek valt niet af te leiden wat de krediettoets op 2 februari 2016 precies inhield. Er staat enkel als omschrijving “Handmatige beoordeling” vermeld. Er blijkt echter uit het logboek wel dat [gedaagde] pas op 25 februari 2016 stukken heeft aangeleverd en dat op 26 februari 2016 een handmatige beoordeling met stukken heeft plaatsgevonden. Uit de expliciete toevoeging van de woorden “met stukken” (zie hiervoor onder 3.6.) leidt de kantonrechter af dat de toets op 2 februari 2016 zonder stukken heeft plaatsgevonden, omdat op die datum bij de omschrijving deze woorden ontbreken. Pas na de beoordeling op 26 februari 2016 is het krediet aan [gedaagde] verstrekt. Gelet op deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien is de kantonrechter van oordeel dat de krediettoets op 2 februari 2016 slechts marginaal was en dat de volwaardige krediettoets als bedoeld in artikel 4:34 lid 1 Wft pas op 26 februari 2016 heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat zelfs als de eerste kredietovereenkomst enkele dagen na 5 februari 2016 tot stand is gekomen, de kredietwaardigheid van [gedaagde] geruime tijd hierna en dus achteraf is getoetst. Defam heeft daarmee (ook) deze precontractuele verplichting geschonden.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat Defam niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichtingen die ertoe strekken [gedaagde] als consument te beschermen. Dit betekent dat de eerste kredietovereenkomst wordt vernietigd. Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 3.14. van het tussenvonnis is overwogen kunnen ook met betrekking tot de eerste kredietovereenkomst geen rente en kosten door Defam bij [gedaagde] in rekening worden gebracht. Voor de vordering van Defam betekent dit het volgende.
4.8.
[gedaagde] heeft met betrekking tot de eerste kredietovereenkomst reeds vier maandelijkse betalingen verricht. Die betalingen bestonden uit zowel aflossing als rente en kosten. De totale kredietvergoeding van de eerste kredietovereenkomst bedraagt € 2.112,80 voor de looptijd van zestig maanden. Dit betekent dat Defam per maand een bedrag van € 35,21 bij [gedaagde] aan rente en kosten in rekening heeft gebracht. Nu gelet op hetgeen hiervoor onder 4.7. is overwogen deze kosten niet in rekening kunnen worden gebracht, heeft [gedaagde] ten onrechte een bedrag van € 140,85 (4 maanden x € 35,21) aan Defam betaald. Dit bedrag wordt dan ook op de vordering in mindering gebracht.
4.9.
Defam heeft op grond van de eerste kredietovereenkomst aan [gedaagde] een bedrag van € 10.000,- uitgekeerd. Als gevolg van de vernietiging van de eerste kredietovereenkomst dient [gedaagde] in beginsel dit bedrag op grond van onverschuldigde betaling aan Defam te betalen. Nu met het krediet van de tweede kredietovereenkomst het krediet van de eerste kredietovereenkomst is ingelost, heeft [gedaagde] aan deze betalingsverplichting voldaan.
4.10.
De kantonrechter dient echter nog te beoordelen welk gedeelte van het bedrag dat is ingelost, te weten in totaal een bedrag van € 9.789,- (zie r.o. 2.2. van het tussenvonnis), de rente en kosten betreft. Met het bedrag aan rente en kosten wordt immers geen rekening gehouden (zie hiervoor onder 4.7.), waardoor [gedaagde] met de inlossing mogelijk te veel aan Defam heeft betaald. De kantonrechter gaat voor de vaststelling hiervan uit van de volgende berekening.
4.11.
Zoals hiervoor is overwogen heeft [gedaagde] met betrekking tot de eerste kredietovereenkomst reeds vier maandelijkse betalingen verricht. Het totale krediet bedraagt € 10.000,- met een looptijd van zestig maanden. Dit betekent dat op het krediet per maand een bedrag van € 166,67 wordt afgelost. [gedaagde] heeft dus in totaal een bedrag van € 666,67 (4 maanden x € 166,67) afgelost. Dit betekent dat [gedaagde] uit hoofde van onverschuldigde betaling gehouden was een bedrag van € 9.333,33 aan Defam te betalen. Nu het bedrag waarmee het eerste krediet is ingelost € 9.789,- bedraagt, gaat de kantonrechter ervan uit dat het verschil tussen deze twee bedragen de rente en kosten betreft. In totaal is dit een bedrag van € 455,67 (€ 9.789,- minus € 9333,33). Dit bedrag wordt dan ook op de vordering in mindering gebracht.
4.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat als gevolg van de vernietiging van de eerste kredietovereenkomst in totaal een bedrag van € 596,52 (€ 140,85 + 455,67) op de vordering van Defam in deze zaak in mindering wordt gebracht.
De betalingen door [gedaagde]
4.13.
[gedaagde] heeft ter onderbouwing van haar stelling dat zij op de tweede kredietovereenkomst reeds een bedrag van € 9.900,60 heeft betaald in plaats van € 6.766,72 een uitdraai van haar bankrekening overgelegd met daarop alle betalingen aan Defam. De kantonrechter acht echter deze onderbouwing onvoldoende. Zoals Defam terecht heeft gesteld staan namelijk op deze uitdraai ook de betalingen vermeld die [gedaagde] op de eerste kredietovereenkomst heeft verricht. Verder blijkt uit het mutatieoverzicht van Defam dat sommige overboekingen van [gedaagde] zijn gestorneerd. Deze storneringen komen echter niet terug op de uitdraai van [gedaagde] . Gelet daarop en de omstandigheid dat [gedaagde] verder geen enkele toelichting bij deze uitdraai heeft gegeven, gaat de kantonrechter uit van de juistheid van het mutatieoverzicht van Defam. Zoals in rechtsoverweging 3.16. van het tussenvonnis is overwogen blijkt daaruit dat [gedaagde] in totaal een bedrag van € 6.766,72 aan Defam heeft betaald. Dit bedrag wordt dan ook op de vordering in mindering gebracht.
Conclusie
4.14.
Het bedrag dat [gedaagde] in totaal uit hoofde van onverschuldigde betaling aan Defam dient te betalen, is € 17.500,- (zie r.o. 3.15. van het tussenvonnis). Gelet op het voorgaande wordt op dit bedrag € 596,52 (zie hiervoor onder 4.12) en € 6.766,72 (zie hiervoor onder 4.13.) in mindering gebracht. Dit betekent dat [gedaagde] is gehouden nog een bedrag van € 10.136,76 aan Defam te betalen. De vordering zal dan ook tot dit bedrag worden toegewezen. De wettelijke rente over dit bedrag wordt eveneens toegewezen zoals hierna vermeld.
Proceskosten
4.15.
Partijen zijn elk op substantiële punten in het ongelijk gesteld. Gelet daarop zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
BESLISSING
De kantonrechter:
I. veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Defam van € 10.136,76, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van veertien dagen na heden tot de dag van volledige betaling;
II. compenseert de proceskosten in die zin dat ieder van de partijen de eigen kosten draagt;
III. verklaart de veroordeling onder I uitvoerbaar bij voorraad;
IV. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.D. Coumou, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2023, in tegenwoordigheid van de griffier.