ECLI:NL:RBAMS:2023:7705

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
10102655 \ CV EXPL 22-11988
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van precontractuele informatieverplichtingen in een overeenkomst voor loodgieterwerkzaamheden

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen de besloten vennootschap INSTALLATIEBEDRIJF VOSSE B.V. (hierna: Vosse) en twee gedaagden, wonende in de Verenigde Staten. De zaak betreft een overeenkomst voor loodgieterwerkzaamheden waarbij Vosse niet heeft voldaan aan haar precontractuele informatieverplichtingen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Vosse onvoldoende informatie heeft verstrekt over de totaalprijs, de termijn van uitvoering en de mogelijkheid tot ontbinding van de overeenkomst. Hierdoor zijn de gedaagden niet in staat geweest om een weloverwogen beslissing te nemen over de overeenkomst.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat Vosse op drie essentiële punten tekort is geschoten in haar informatieverplichtingen, wat leidt tot een gedeeltelijke vernietiging van de overeenkomst. De betalingsverplichting van de gedaagden wordt met 25% verminderd. Vosse had een bedrag van € 3.459,15 aan materiaalkosten en € 1.745,25 aan arbeidsloon en reistijd gefactureerd, maar na de vermindering is het te betalen bedrag vastgesteld op € 2.526,72. Daarnaast zijn gedaagden veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.

De kantonrechter heeft de vorderingen in reconventie afgewezen en de kosten van de procedure aan de zijde van Vosse begroot. Dit vonnis is uitgesproken op 1 december 2023 door kantonrechter mr. H.D. Coumou.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Civiel recht
Kantonrechter
f.no.: 598
Zaaknummer: 10102655 \ CV EXPL 22-11988
Vonnis van 1 december 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap
INSTALLATIEBEDRIJF VOSSE B.V.,
gevestigd te Heemstede,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
hierna te noemen: Vosse,
gemachtigde: mr. O.J. Boeder,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2. [gedaagde 2] ,
beiden wonende in [woonplaats] (Verenigde Staten van Amerika),
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
hierna samen te noemen: gedaagden,
gemachtigde: mr. G.I. Beij.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 juli 2023 met de daarin opgenomen stukken,
- de dagbepaling mondelinge behandeling.
1.2.
Op 3 november 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens Vosse zijn [naam 1] , officemanager, en mr. R.J. Oost verschenen. Gedaagden zijn niet verschenen. Namens hen zijn mrs. N. Aarland en Beij, voornoemd, verschenen. Mr. Aarland heeft spreekaantekeningen overgelegd die bij het dossier zijn gevoegd. De griffier heeft van de mondelinge behandeling aantekeningen gemaakt die eveneens bij het dossier zijn gevoegd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De aanvullende feiten

2.1.
In het tussenvonnis van 7 juli 2023 (hierna: het tussenvonnis) is onder 1.1. tot en met 1.18 een aantal feiten opgesomd. Aan deze feiten wordt het volgende toegevoegd dan wel gecorrigeerd.
2.2.
De woning van gedaagden is gelegen aan [adres] (hierna: de woning).
2.3.
Op de werkbon van Vosse staat het volgende:
Naam monteur datum arbeid
[naam 2] 14 juli 2021 8 uur
[naam 3] 14 juli 2021 1 uur
[naam 2] 15 juli 2021 8 uur
[naam 2] 19 juli 2021 1 uur
[naam 2] 28 juli 2021 1 uur
[naam 2] 23 augustus 2021 2,5 uur
[naam 4] 26 augustus 2021 1 uur

3.De verdere beoordeling

Ambtshalve toetsing
Precontractuele informatieverplichtingen
3.1.
De overeenkomst die in deze procedure centraal staat is gesloten met een consument. Dit betekent dat de kantonrechter ambtshalve moet toetsen of Vosse aan de wettelijke (pre)contractuele informatieverplichtingen heeft voldaan. Indien dit niet het geval is, dient de kantonrechter daaraan een sanctie verbinden (zie Hoge Raad 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677).
3.2.
Ter zitting is gebleken dat de overeenkomst tussen partijen buiten een verkoopruimte in gesloten. Gelet daarop is Vosse op grond van de artikelen 6:230m lid 1 j◦ 6:230t lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gehouden voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst op een passende, duidelijke en begrijpelijke wijze de in artikel 6:230m lid 1 BW opgesomde informatie aan gedaagden te verstrekken. Alleen op deze wijze worden gedaagden namelijk in de gelegenheid gesteld een weloverwogen besluit te nemen over welke overeenkomst zij aangaan.
Totaalprijs, artikel 6:230m lid 1 onder e BW
3.3.
Vosse heeft niet aan al haar precontractuele informatieverplichtingen voldaan. Zij heeft onder meer gedaagden onvoldoende informatie gegeven over de totale prijs van de renovatie, terwijl zij daar op grond van artikel 6:230m lid 1 onder e BW wel toe is gehouden. Op de offerte staat immers enkel een totaalprijs voor de werkzaamheden genoemd, maar daarin is niet gespecificeerd welke kosten voor het materiaal in rekening zullen worden gebracht. Nu partijen uiteindelijk zijn overeengekomen dat de werkzaamheden op uurbasis zouden plaatsvinden (namelijk € 89,50 inclusief btw per uur voor drie tot vier dagen werk), is voor gedaagden onbekend wat Vosse uiteindelijk aan materiaalkosten in rekening zou brengen. Vosse heeft weliswaar ter zitting te kennen gegeven dat gedaagden die kosten zelf zouden kunnen uitrekenen, maar dit ontslaat Vosse niet van haar verplichting onder 6:230m lid 1 onder e BW om voorafgaand duidelijkheid te geven over de totale prijs aan materiaalkosten. Nu dit voor gedaagden niet bekend was, was evenmin voor hen duidelijk welke totale prijs zij aan Vosse dienden te betalen. Hierdoor is gedaagden de mogelijkheid ontnomen een weloverwogen keuze te maken of zij, bij wetenschap van de daadwerkelijke totaalprijs, de werkzaamheden zouden willen laten uitvoeren.
Termijn, artikel 6:230m lid 1 onder g BW
3.4.
Vosse is voorts op grond van artikel 6:230m lid 1 onder g BW gehouden om aan gedaagden op duidelijke en begrijpelijk wijze informatie te geven over de termijn waarbinnen zij de diensten zal verlenen. Dit heeft Vosse niet gedaan. Zij heeft weliswaar in haar e-mail van 1 juli 2023 te kennen gegeven dat de werkzaamheden ongeveer drie tot vier dagen zouden duren (zie r.o. 1.5. van het tussenvonnis), maar nagelaten duidelijk te maken binnen welke termijn deze dagen zouden vallen. Dat deze termijn ook voor gedaagden onvoldoende duidelijk was, blijkt uit de omstandigheid dat zij in de veronderstelling waren dat de werkzaamheden op 16 juli 2021 zouden zijn afgerond terwijl Vosse dit betwist. Doordat deze termijn niet voor gedaagden duidelijk was, konden zij onvoldoende inschatten wanneer precies de werkzaamheden klaar zouden zijn en bedenken of zij die dan door Vosse zouden willen laten uitvoeren.
Mogelijkheid tot ontbinding, artikel 6:230m lid 1 onder h juncto 6:230o BW
3.5.
Verder is ter zitting gebleken dat Vosse gedaagden er niet op heeft gewezen dat zij de mogelijkheid hadden om binnen veertien dagen zonder opgave van redenen de overeenkomst tussen partijen te ontbinden (zie artikel 6:230o BW). Op grond van artikel 6:230m lid 1 onder h BW is Vosse daar echter wel toe gehouden. Dit betekent dat Vosse ook niet aan deze precontractuele informatieverplichting heeft voldaan.
Tussenconclusie
3.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat Vosse op drie punten niet aan haar precontractuele informatieverplichtingen heeft voldaan. Volgens het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad betreffen dit alle drie essentiële informatieverplichtingen. De kantonrechter acht de schending daarvan dermate ernstig dat de overeenkomst gedeeltelijk wordt vernietigd, bestaande uit een vermindering van de betalingsverplichting van gedaagden. Hiervoor sluit de kantonrechter aan bij de Richtlijn Sanctiemodel essentiële informatieplichten waarin is bepaald dat bij één tot drie voldoende ernstige schendingen van de essentiële informatieplichten de betalingsverplichting met 25% wordt verminderd.
Oneerlijke bedingen
3.7.
De kantonrechter heeft de bedingen die voor de beoordeling van de vordering relevant zijn, te weten de bedingen in de artikelen 6 en 18 van de leveringsvoorwaarden van Vosse, getoetst. Deze artikelen worden niet oneerlijk bevonden.
Vorderingen in conventie en in reconventie
3.8.
De vorderingen in conventie en in reconventie hangen zodanig nauw met elkaar samen dat die gezamenlijk zullen worden behandeld.
Uitleg overeenkomst
3.9.
Partijen verschillen van mening welke werkzaamheden Vosse op grond van de overeenkomst zou uitvoeren. Volgens gedaagden is afgesproken dat Vosse ook het sanitair op de aan- en afvoerleidingen zou monteren, terwijl Vosse stelt dat de leidingen enkel zouden worden aangelegd en gedaagden zelf voor de aansluiting van het door hen gekochte sanitair zouden zorgdragen. De kantonrechter volgt Vosse is haar stelling en overweegt daartoe het volgende.
3.10.
In de offerte staat vermeld wat de werkzaamheden omvatten. Bij de uitleg van deze bepaling komt het, naast de taalkundige uitleg van de bewoordingen, aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij ten aanzien daarvan redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Zoals Vosse terecht heeft gesteld volgt uit de bewoordingen van deze bepaling dat zij enkel de koud- en de warmwater leiding en de afvoerleiding tot aan het sanitair zou leveren en aanbrengen (zie r.o. 1.4. van het tussenvonnis). Over het aansluiten van het sanitair staat in de offerte niet specifiek iets opgenomen. Bij die stand van zaken is het aan gedaagden om feiten en omstandigheden naar voren te brengen waaruit zou blijken dat partijen hebben afgesproken dat het sanitair ook zou worden aangesloten en op grond waarvan Vosse redelijkerwijs kon en mocht verwachten dat die betekenis aan deze bepaling in de offerte diende te worden toegekend. Dit hebben gedaagden niet gedaan. De omstandigheid dat gedaagden de verwachting hadden dat dit wel zou gebeuren, is hiervoor onvoldoende. Gelet hierop wordt van de taalkundige uitleg van de offerte uitgegaan. Dit betekent dat Vosse enkel het leidingwerk zou voorbereiden en niet het sanitair zou aansluiten.
Het leidingwerk
3.11.
Nu partijen niet zijn overeengekomen dat Vosse het sanitair zou aansluiten, is wat dit punt betreft geen sprake van een tekortkoming aan de zijde van Vosse. Gedaagden stellen verder dat Vosse is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst, omdat de werkzaamheden later zijn afgerond dan was afgesproken. Volgens gedaagden zijn partijen namelijk overeengekomen dat de werkzaamheden op 16 juli 2021 zouden zijn afgerond en dit is niet gebeurd. Vosse betwist dit. Partijen verschillen dus van mening of zij een fatale termijn voor het uitvoeren van de werkzaamheden hebben afgesproken. De kantonrechter is van oordeel dat het antwoord op die vraag in het midden kan worden gelaten. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.
3.12.
Ten aanzien van de werkzaamheden die betrekking hebben op het leidingwerk, geldt het volgende. Partijen zijn het erover eens dat zowel op 14 juli 2021 als op 15 juli 2021 acht uur per dag is gewerkt. Daarbij merkt de kantonrechter op dat in het tussenvonnis ten onrechte is opgenomen dat op 14 juli 2021 geen werkzaamheden hebben plaatsgevonden (zie r.o. 1.8. van het tussenvonnis). Tevens zijn partijen het erover eens dat op 19 juli 2021 het toilet is gemonteerd en dat de werkzaamheden in augustus 2021 betrekking hadden op het plaatsen van de radiator. Hieruit leidt de kantonrechter af dat – zoals Vosse onbetwist heeft gesteld – op 14 en 15 juli 2021 de werkzaamheden met betrekking tot het leidingwerk zijn uitgevoerd en afgerond. Dit betekent dat zelfs al zou worden uitgegaan van de door gedaagden gestelde fatale termijn van 16 juli 2021, de tussen partijen overeengekomen werkzaamheden met betrekking tot het leidingwerk binnen die termijn waren afgerond. Gelet hierop is de kantonrechter van oordeel dat Vosse met betrekking tot het leidingwerk niet is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst.
3.13.
Gedaagden stellen dat zij als gevolg van de tekortkomingen van Vosse schade hebben geleden die bestaat uit de verblijfskosten in een hotel omdat zij niet in de woning van het sanitair gebruik konden maken en de kosten voor hun aannemer omdat die niet verder kon met zijn werkzaamheden. Nu met betrekking tot het sanitair en het aanleggen van het leidingwerk geen sprake is van een tekortkoming aan de zijde van Vosse, komen de verblijfskosten in het hotel niet voor vergoeding in aanmerking. Dit geldt tevens voor de gevorderde kosten van de aannemer voor zover die zien op de gestelde vertraging als gevolg van het niet plaatsen van het sanitair dan wel het te late afronden van het leidingwerk.
De radiatoren
3.14.
De radiatoren zijn op 23 augustus 2021 geplaatst. Gedaagden stellen dat die radiatoren later zijn geplaatst dan partijen hebben afgesproken en dat zij als gevolg daarvan schade hebben geleden. Volgens gedaagden kon de aannemer namelijk hierdoor niet schilderen en niet de vloer leggen.
3.15.
De kantonrechter volgt gedaagden niet in hun stelling. Gedaagden hebben immers een verklaring van hun aannemer overgelegd waaruit volgt dat de aannemer op 10 augustus 2021 klaar was met zijn werkzaamheden. Nu de radiatoren daarna, op 23 augustus 2021, zijn geplaatst, heeft de aannemer klaarblijkelijk geen vertraging opgelopen door het latere plaatsen van de radiatoren. Dit betekent dat zelfs al zou worden aangenomen dat Vosse ten aanzien van het plaatsen van de radiatoren is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst, gedaagden daardoor geen schade hebben geleden. Dit leidt ertoe dat de kosten van de aannemer niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Materiaalkosten
3.16.
Vosse heeft bij gedaagden een bedrag van € 2.858,80 aan materiaalkosten in rekening gebracht. Gedaagden betwisten deze kosten en stellen zich op het standpunt dat Vosse de materiaalkosten onvoldoende heeft onderbouwd. Verder zijn gedaagden van mening dat deze materiaallijst onbetrouwbaar zou zijn, omdat materialen in rekening zijn gebracht voor niet uitgevoerde werkzaamheden. Volgens gedaagden moet er daarom op het bedrag aan materiaalkosten 15% in mindering worden gebracht.
3.17.
Vosse heeft in antwoord op een vraag van gedaagden over materiaalkosten hen een gespecificeerde lijst gestuurd van de gebruikte materialen en welke kosten daarvoor in rekening zijn gebracht. Volgens Vosse zijn dit de materialen die zijn gebruikt voor de overeengekomen werkzaamheden, te weten het aanleggen van het leidingwerk. In het licht van deze omstandigheden acht de kantonrechter de enkele blote stelling van gedaagden dat er op de lijst materialen zouden staan vermeld voor werkzaamheden die niet zijn uitgevoerd, onvoldoende. Het had op de weg van gedaagden gelegen nader te concretiseren en te onderbouwen waarom bepaalde materialen niet in rekening mochten worden gebracht. Nu zij dit niet hebben gedaan, zal dit onderdeel van de vordering worden toegewezen. Dit betekent dat gedaagden een bedrag van € 3.459,15 (inclusief btw) aan materiaalkosten aan Vosse dienen te betalen.
Arbeidsloon en reistijd
3.18.
Op de factuur staat een bedrag van € 1.701,31 (exclusief btw) aan arbeidsloon en reistijd vermeld. Vosse heeft ter onderbouwing van deze kosten de hiervoor onder 2.3. opgenomen werkbon overgelegd.
3.19.
Gedaagden hebben niet betwist dat er op 14 juli 2021 (8 uur), 15 juli 2021 (8 uur) en 23 augustus 2021 (2,5 uur) is gewerkt. Met betrekking tot 19 juli 2021 stellen gedaagden zich op het standpunt dat op die dag iemand is langs geweest, maar dat dit slechts vijf minuten was. Gedaagden betwisten echter niet dat op 19 juli 2021 het toilet op het water is aangesloten (zie r.o. 1.11 van het tussenvonnis). Gelet daarop en de omstandigheid dat de kantonrechter het onaannemelijk acht dat een toilet binnen vijf minuten is aangesloten, kan er genoegzaam van worden uitgegaan dat op 19 juli 2021 een uur is gewerkt. De kosten aan arbeidsloon en reistijd voor deze dagen dienen gedaagden dan ook aan Vosse te betalen.
3.20.
De gefactureerde uren op 14 juli 2021 (1 uur), 28 juli 2021 (1 uur) en 26 augustus 2021 (1 uur) worden door gedaagden betwist. Vosse heeft erkend dat het uur van 26 augustus 2021 niet in rekening had mogen worden gebracht. Op die dag is immers een lekkage aan de radiator die op 23 augustus 2021 was geplaatst, gerepareerd en volgens artikel 18.1 van de algemene voorwaarden worden dergelijke gebreken kosteloos verholpen (zie r.o. 1.6. van het tussenvonnis).
3.21.
Vosse stelt dat op 14 juli 2021 en 28 juli 2021 wel degelijk werkzaamheden zijn verricht, maar kan onvoldoende toelichten en onderbouwen wat er die dagen precies is gebeurd. Nu zij in weerwil van haar eigen algemene voorwaarden niet dagelijks een werkbon door gedaagde(n) heeft laten aftekenen, komt voor haar risico dat bij betwisting van deze uren die niet in rekening kunnen worden gebracht. Dit betekent dat de kosten aan arbeidsloon en reistijd voor die dagen niet voor toewijzing vatbaar zijn.
3.22.
Het voorgaande betekent dat gedaagden zijn gehouden de kosten aan arbeidsloon en reistijd voor de dagen 14 juli 2021 (8 uur), 15 juli 2021 (8 uur), 19 juli (1 uur) en 23 augustus 2021 (2,5 uur) aan Vosse te betalen. Per uur wordt 89,50 inclusief btw aan arbeidsloon en reistijd in rekening gebracht. De kosten bedragen dan ook in totaal € 1.745,25 (inclusief btw).
Conclusie in conventie en in reconventie
3.23.
Het voorgaande leidt ertoe dat Vosse het volgende bedrag aan gedaagden had mogen factureren (alle bedragen zijn inclusief btw):
materiaalkosten € 3.459,15
arbeidsloon en reistijd € 1.745,25
parkeerkosten € 164,56 +
totaal € 5.368,96
3.24.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.6. is overwogen, dient dit bedrag met 25% te worden verminderd. Dit komt uit op een bedrag van € 4.026,72. Gedaagden hebben al een bedrag van € 1.500,- als voorschot betaald. Dit betekent dat zij nog zijn gehouden een bedrag van € 2.526,72 aan Vosse te betalen. De vordering in conventie wordt dan ook tot dat bedrag toegewezen. De gevorderde rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf de vervaldatum van de onderliggende factuur.
3.25.
Uit hetgeen hiervoor onder 3.13 en 3.15 is overwogen volgt dat de vorderingen in reconventie zullen worden afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.26.
Vosse maakt aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. Zij heeft aan gedaagden een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten € 377,67. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten worden eveneens toegewezen,
Proceskosten
3.27.
Gedaagden zullen zowel in conventie als in reconventie als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten in conventie aan de zijde van Vosse worden begroot op:
dagvaarding € 111,11
griffierecht € 487,-
salaris gemachtigde € 696,- (3 punten x tarief € 232,-)
totaal € 1.294,11
3.28.
De kosten in reconventie aan de zijde van Vosse worden begroot op € 495,-
(3 punten x tarief € 330,- x factor 0,5) aan salaris gemachtigde.
3.29.
Verder zullen gedaagden zowel in conventie als in reconventie worden veroordeeld in de nakosten voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen worden begroot op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
BESLISSING
De kantonrechter:
in conventie:
I. veroordeelt gedaagden tot betaling aan Vosse van € 2.526,72 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf de vervaldatum van de onderliggende factuur tot de dag van volledige betaling;
II. veroordeelt gedaagden tot betaling aan Vosse van € 377,67 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf de datum van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
III. veroordeelt gedaagden in de proceskosten, aan de zijde van Vosse tot op heden begroot op € 1.294,11, voor zover van toepassing, inclusief btw;
in reconventie
IV. wijst de vorderingen af;
V. veroordeelt gedaagden in de proceskosten, aan de zijde van Vosse tot op heden begroot op € 495,-, voor zover van toepassing, inclusief btw;
in conventie en in reconventie
VI. veroordeelt gedaagden in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 132,- aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw;
VII. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
VIII. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.D. Coumou, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2023, in tegenwoordigheid van de griffier.