ECLI:NL:RBAMS:2023:7617

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
13/251030-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1997 en wonende in Nederland, heeft de rechtbank Amsterdam op 2 maart 2023 uitspraak gedaan. De verdachte was beschuldigd van poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een slachtoffer tijdens een steekincident op 6 oktober 2019 in Amstelveen. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie, mr. A.C. Lub, zijn vordering gepresenteerd, terwijl de verdachte en zijn raadsman, mr. M.G. Eckhardt, hun verweer hebben gevoerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om kennis te nemen van de zaak. Na het horen van de getuigen en het bestuderen van het dossier, concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende concreet en specifiek bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. Hoewel er aanwijzingen waren voor de betrokkenheid van de verdachte bij het steekincident, waren de getuigenverklaringen niet voldoende om de schuld van de verdachte vast te stellen.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verklaringen van getuigen niet op eigen waarnemingen waren gebaseerd en dat er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte het ten laste gelegde feit had gepleegd. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, met mr. F. Dekkers als voorzitter en mrs. A.R. Vlierhuis en M. van der Horst als rechters.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/251030-20
Datum uitspraak: 2 maart 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
wonende op het [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 maart 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.C. Lub en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.G. Eckhardt naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 6 oktober 2019 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, die [slachtoffer] in diens (linker) bovenbeen, in elk geval zijn onderlichaam, te steken en/of te snijden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Hoewel er aanwijzingen zijn van betrokkenheid van verdachte bij het steekincident, bevatten de stukken in het dossier onvoldoende concreet en specifiek bewijs om op grond daarvan met voldoende mate van zekerheid vast te kunnen stellen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit. Meerdere getuigen hebben verklaard dat de broer van het meisje [naam] degene is die [slachtoffer] in zijn been heeft gestoken. De rechtbank acht het aannemelijk dat met die broer verdachte is bedoeld. De getuigen hebben echter niet aangegeven hoe en op basis waarvan zij wisten dat de dader de broer van het meisje was of waaraan zij hem hebben herkend. Daarnaast hebben enkele getuigen niet op basis van eigen waarnemingen verklaard over de betrokkenheid van de broer. Hierdoor kunnen de getuigenverklaringen niet dienen als bewijs van het feit. Omdat het dossier ook voor het overige onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dient verdachte van het feit te worden vrijgesproken.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Dekkers, voorzitter,
mrs. A.R. Vlierhuis en M. van der Horst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart en F.H. van der Pol, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 maart 2023.