ECLI:NL:RBAMS:2023:7614

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
13/196489-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling van een zorgverlener met tbs-maatregel

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 31 maart 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 augustus 2022 heeft gepoogd om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan een zorgverlener, werkzaam bij FPK Inforsa. De rechtbank heeft het beroep op noodweer en noodweerexces verworpen, omdat er geen noodweersituatie was aangetoond. De verdachte heeft de zorgverlener meermalen met gebalde vuisten geslagen, wat heeft geleid tot ernstig letsel, waaronder losgekomen voortanden en bloeduitstortingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het ten laste gelegde feit in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend, gezien zijn psychische toestand, die is gekarakteriseerd door religieuze, grootheids- en paranoïde wanen passend bij een chronisch psychotische stoornis. De deskundigen hebben geadviseerd om de verdachte een tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen, wat de rechtbank heeft gevolgd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de veiligheid van anderen in het geding is en dat behandeling in een beveiligde kliniek noodzakelijk is. De eerder opgelegde tbs-maatregel staat niet in de weg aan de nieuwe maatregel, omdat deze nog niet onherroepelijk is. De rechtbank heeft de verdachte ter beschikking gesteld en bevolen dat hij van overheidswege wordt verpleegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/196489-22
Datum uitspraak: 31 maart 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te: Justitieel Complex [naam PI] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 maart 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B.Y. de Boer en van wat verdachte en zijn raadsman mr. S. Burmeister naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij zich op 2 augustus 2022 heeft schuldig gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] (een verpleegkundige bij FPK Inforsa). Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als mishandeling.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling niet bewezen kan worden, omdat de geweldshandelingen niet zodanig zijn dat deze poging zwaar lichamelijk letsel opleveren. Mishandeling kan wel bewezen worden.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Verklaring aangever
Aangever [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft het volgende verklaard. Op 2 augustus 2022 was hij als psychiatrisch verpleegkundige aanwezig op zijn werk bij Inforsa in [plaats] . [slachtoffer] liep samen met zijn collega [naam 1] een ronde om de cliënten ervan op de hoogte te stellen dat het personeel ging lunchen. Dat deed [slachtoffer] ook bij de kamer van [verdachte] (hierna: verdachte). Toen [slachtoffer] verder liep in de gang zag hij vanuit zijn ooghoek dat verdachte vanuit zijn kamer naar buiten was gekomen en hoorde [slachtoffer] dat verdachte iets onverstaanbaars riep. Hij zag dat verdachte zijn handen tot vuisten balde, plotseling naar hem toe rende en hem vanuit het niets aanviel. [slachtoffer] voelde dat verdachte hem meermalen met kracht tegen zijn linker oor en de linkerkant van zijn hoofd sloeg. Hij voelde hierdoor direct veel pijn. Verdachte was agressief en sloeg erg wild op hem in. [slachtoffer] voelde dat verdachte hem met veel kracht tegen zijn onderkaak sloeg, waardoor de voortanden van [slachtoffer] los zijn gekomen. [2]
Verklaring getuige [getuige]
heeft het volgende verklaard. Verdachte kwam zijn kamer uit en heeft [slachtoffer] in één klap met zijn vuisten tegen de grond geslagen. Terwijl [slachtoffer] op de grond lag bleef verdachte hem met zijn vuisten tegen zijn hoofd slaan. [slachtoffer] lag in de foetus houding met zijn handen boven zijn hoofd. Verdachte bleef maar slaan. [getuige] heeft verdachte samen met een cliënt, de heer [naam 2] , naar zijn kamer gekregen. [3]
Letselverklaring
Uit de letselverklaring blijkt dat [slachtoffer] bloeduitstortingen op zijn behaarde hoofdhuid heeft, rond en op het linker oor, de linker onderarm en zijn hand. Verder heeft [slachtoffer] schaaf- en krasletsels op de linker handrug en rechter wijsvinger. Het letsel kan goed worden verklaard door de krachtsinwerking die optreedt bij slaan met vuisten en vallen op de grond. [4]
Verklaring verdachte
Het klopt dat ik aangever hard heb geslagen. Ik bleef doorslaan uit woede en frustratie. [5]
4.3.2
Overweging
Poging zware mishandeling bewezen
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte aangever dermate hard en met kracht tegen het hoofd heeft gestompt dat aangever als gevolg daarvan op de grond is gevallen. Vervolgens heeft verdachte aangever, die toen weerloos op de grond lag, nog meermalen tegen het gezicht en het hoofd gestompt. Dat verdachte aangever met kracht in het gezicht en tegen het hoofd heeft gestompt blijkt wel uit de letselverklaring, waaruit volgt dat aangever behoorlijk ernstig letsel heeft opgelopen. Zo zijn de voortanden van aangever los gekomen en heeft aangever flinke bloeduitstortingen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door zo te handelen, zich (op zijn minst) willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangever zwaar lichamelijk letsel (in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr)) zou oplopen. Gelet op de aard van genoemde gedragingen, die zozeer gericht zijn op het toebrengen van pijn en/of zwaar lichamelijk letsel, kan het niet anders zijn dan dat verdachte die aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard. Het dossier biedt daarvoor ook geen contra-indicaties.
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte op 2 augustus 2022 heeft gepoogd aan aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
‘Schoppen’ niet bewezen
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde schoppen tegen het lichaam van aangever onvoldoende uit de bewijsmiddelen blijkt. De enkele verklaring van [getuige] dat zij heeft gezien dat verdachte aangever ook schopte, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Het dossier biedt daarvoor geen enkele verdere ondersteuning. Dat onderdeel wordt daarom uit de bewezenverklaring gestreept.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in 4.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 2 augustus 2022 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] (werkzaam als psychiatrisch verpleegkundige bij FPK Inforsa) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, naar voornoemde [slachtoffer] is toegegaan en vervolgens meermalen met kracht:
- met gebalde vuisten tegen het oor en hoofd en de kaak heeft gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit en van verdachte

6.1
Noodweer(exces)
6.1.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat sprake was van een noodweer(exces)situatie voor verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij voorafgaand aan de mishandeling verkracht is, waardoor hij verkeerde in een situatie van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen hij zich moest verdedigen.
6.1.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen geslaagd beroep op noodweer(exces) toekomt. Verdachte heeft zijn verklaring niet aannemelijk gemaakt en het dossier bevat ook geen stukken die de verklaring van verdachte ondersteunen.
6.1.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal eerst onderzoeken of de voorwaarden voor de aanvaarding van het beroep op noodweer zijn vervuld.
Op grond van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht kan een beroep op noodweer slagen indien het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke aanranding. De vraag of een gedraging geboden is door de noodzakelijke verdediging – waarmee onder meer de proportionaliteitseis tot uitdrukking wordt gebracht – van eigen of eens anders lijf leent zich niet voor beantwoording in algemene zin. De proportionaliteitseis strekt er daarbij toe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding.
De rechtbank zal vervolgens onderzoeken of verdachte een beroep op noodweerexces toekomt omdat hij – zoals door de verdediging is gesteld – als gevolg van een hevige gemoedsbeweging de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Bij de beoordeling van een beroep op noodweer(exces) is een nauwkeurige en consistente feitelijke vastlegging van belang, waarbij de last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag niet uitsluitend op de verdachte mag rusten.
Verdachte heeft aangevoerd dat hij voorafgaand aan de gepleegde geweldshandelingen jegens aangever, die een poging tot zware mishandeling opleveren, verkracht is. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de noodweersituatie onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Het dossier bevat geen aanknopingspunten voor het door verdachte aangedragen scenario. Dit betekent dat het bestaan van ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding en daarmee een noodweersituatie onvoldoende aannemelijk is geworden.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer. Omdat een noodweersituatie niet is aangenomen dient het beroep op noodweerexces eveneens te worden verworpen.
Het bewezenverklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Ook is er in dit kader (het beroep op noodweerexces) geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. De rechtbank overweegt ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte in rubriek 6.2 verder nog het volgende.
6.2
Advies van de deskundigen omtrent de strafbaarheid van verdachte
De rechtbank moet de vraag beantwoorden in hoeverre het feit aan verdachte kan worden toegerekend. Verschillende deskundigen hebben zich over deze vraag uitgelaten en hierover geadviseerd. De rechtbank zal de opgemaakte rapporten hier bespreken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportages van 26 en 30 september 2022, respectievelijk opgesteld door psychiater C.A.M. van der Meijs en GZ-psycholoog T. ‘t Hoen. Samengevat houden deze rapportages het volgende in.
Diagnostiek
De deskundigen hebben, kort gezegd, geconcludeerd dat verdachte lijdt aan religieuze, grootheids- en paranoïde wanen passend bij een chronisch psychotische stoornis, te weten schizofrenie. Voordat de psychotische verschijnselen zich openbaarden, voldeed verdachte aan de criteria van een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Verband diagnose en delict
Van voornoemde stoornis was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde, in die zin dat de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde door de stoornis werden beïnvloed.
Verdachte heeft geweigerd aan het onderzoek mee te werken, waardoor de deskundigen het ten laste gelegde niet met verdachte hebben kunnen bespreken. De deskundigen hebben desondanks in de onderhavige zaak gerapporteerd over verdachte, nu zij verdachte eerder in 2021 in het kader van een andere strafzaak hebben onderzocht en zij in die zaak gelijkenissen zien met de onderhavige zaak.
In het onderzoek uit 2021 werd geadviseerd om verdachte het hem ten laste gelegde feit verminderd toe te rekenen. Als gevolg van zijn wanen was er sprake van oordeels- en kritiekstoornissen en verhoogde paranoïde achterdocht. Het denken, voelen en handelen van verdachte werden op dat moment voor een belangrijk deel beheerst door zijn psychotisch toestandsbeeld. Tegelijkertijd kregen de deskundigen niet de indruk dat het gedrag van verdachte volledig werd ingegeven vanuit zijn psychotische pathologie en er leek ook een deels bewuste component in te hebben gezeten, namelijk dat hij het onrechtvaardig vond dat hij dwangmedicatie kreeg. Gezien de sterke gelijkenis en het onveranderde diagnostische beeld, is het wat de deskundigen betreft te verdedigen om, indien het ten laste gelegde bewezen wordt geacht, te veronderstellen dat het onderhavige ten laste gelegde verdachte ook minstens in verminderde mate is toe te rekenen. Hoe de pathologie exact heeft doorgewerkt en in welke mate precies is onvoldoende duidelijk geworden, doordat de deskundigen het ten laste gelegde niet met verdachte hebben kunnen bespreken.
Risico
In het onderzoek uit oktober 2021 stelden de deskundigen reeds vast dat zo lang verdachte psychotisch is en de religieuze, paranoïde en grootheidswanen onvoldoende afnemen, het risico op gewelddadig gedrag, zeker in combinatie met zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis, hoog zal zijn. Verdachte heeft geen ziektebesef en -inzicht. De wanen blijken behoorlijk therapieresistent, wat wil zeggen dat ondanks de al langere tijd toegediende antipsychotische medicatie de psychotische verschijnselen onveranderd blijven. Verdachte heeft voorts een klein sociaal netwerk. De diverse risicofactoren versterken elkaar en er zijn nauwelijks beschermende factoren die tegenwicht kunnen bieden.
Advies
Het advies is om het ten laste gelegde, als het bewezen wordt geacht, in een verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Gezien de chronische en moeilijk te behandelen pathologie, het hoge recidiverisico en het feit
dat verdachte ondanks zijn verblijf in de beveiligde en gestructureerde setting van de FPK toch opnieuw tot (onvoorspelbaar) heftig, agressief gedrag is gekomen, zijn de deskundigen nog altijd van mening dat behandeling bij verdachte noodzakelijk is en dat dit alleen plaats kan vinden binnen een kliniek met een zeer hoog beveiligingsniveau, te weten een FPC.
De deskundigen adviseren dan ook opnieuw om verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging (hierna: tbs-maatregel) op te leggen. Een tbs-maatregel met voorwaarden is niet haalbaar gezien het afwezige ziektebesef en -inzicht, alsmede het risico op escalatiegevaar.
Conclusie
De rechtbank neemt de conclusies uit de Pro Justitia rapportages over en volgt het advies in zoverre dat naar het oordeel van de rechtbank het ten laste gelegde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte (volledig) uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar voor het bewezen verklaarde.

7.Motivering van de maatregel

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte, voor het door hem bewezen geachte feit, een tbs-maatregel wordt opgelegd.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat, nu aan verdachte reeds in een andere strafzaak de tbs-maatregel is opgelegd, de maatregel niet nogmaals kan worden opgelegd. De raadsman heeft verzocht het bepaalde in artikel 9a Sr toe te passen, omdat verdachte reeds 227 dagen in voorlopige hechtenis heeft gezeten is er geen ruimte meer voor het opleggen van een gevangenisstraf van langere duur.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
7.3.1
Ernst van het feit
Verdachte heeft gepoogd om het slachtoffer, een zorgverlener werkzaam bij FPK Inforsa, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Verdachte heeft het slachtoffer meermalen met de vuisten gestompt en is hem, toen het slachtoffer op de grond viel, op het hoofd en het gezicht blijven stompen. Aangever heeft hierdoor ernstig letsel opgelopen. De rechtbank vindt het handelen van verdachte ernstig en verwijtbaar. Geweld tegen zorgverleners is ontoelaatbaar en dient zwaar te worden bestraft, omdat zorgverleners door dergelijke feiten vanuit gevoelens van onveiligheid worden belemmerd in het uitoefenen van hun vak.
7.3.2
Persoon van verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 14 februari 2023, waaruit blijkt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld, ook voor vergelijkbare delicten. Verdachte is in oktober 2022 door het hof Amsterdam veroordeeld tot de tbs-maatregel met dwangverpleging. Deze beslissing is nog niet onherroepelijk.
Deskundigenrapporten
Uit de onder 6.2 genoemde Pro Justitia rapportages, het door de reclasseringswerker
[naam 3] opgestelde advies van 7 oktober 2022 en het verhandelde ter terechtzitting maakt de rechtbank het volgende op.
De deskundigen hebben zoals gezegd geconcludeerd dat verdachte lijdt aan religieuze, grootheids- en paranoïde wanen passend bij een chronisch psychotische stoornis, te weten schizofrenie. Voordat de psychotische verschijnselen zich openbaarden, voldeed verdachte aan de criteria van een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Gebleken is dat de extremistische gedachten van verdachte met gewelddadige inhoud onder andere voortkomen uit de bij verdachte aanwezige paranoïde, religieuze en grootheidswanen. Het denken verloopt bij verdachte rigide, repeterend en versneld. Deze symptomen passen bij een chronische psychose door schizofrenie. Verdachte geeft aan zichzelf als de toekomstig leider en ‘Mahdi’ (verlosser van alle moslims wereldwijd) te beschouwen.
De bij verdachte aanwezige antisociale persoonlijkheidsstoornis draagt ertoe bij dat verdachte het gebruik van geweld niet afwijst en dat binnen zijn rigide religieuze beleving de verheerlijking van geweld juist goed past. De overtuiging van het uitverkoren zijn tot de leider van alle moslims wereldwijd vormt voor verdachte een ontsnapping aan zijn eerdere mislukte leven.
De deskundigen schatten het risico op recidive in als hoog. De chronische psychose van verdachte is tot op heden behandelresistent gebleken. Ook zal de antisociale persoonlijkheidsstoornis de verdere behandeling compliceren. Daarbij heeft verdachte geen enkele behandelmotivatie en de verwachting is dat dit niet snel zal veranderen. Het risico op het blijven doen van radicaal-extremistische uitspraken zal naar verwachting zonder behandeling onveranderd hoog blijven.
De forensisch psychiatrische behandeling zal zich dienen te richten op zowel de chronische psychose als de rigide antisociale cognities. Vanwege de therapieresistentie waandenkbeelden zal het langere tijd vergen om verdachte psychiatrisch te stabiliseren. Vanwege het risico op recidive van een geweldsdelict zal dit klinisch dienen te geschieden. De kans op een geweldsincident wordt echter ook in een klinische setting als hoog ingeschat. Om die reden is behandeling in een FPC noodzakelijk. Resocialisatie is naar verwachting voorlopig niet aan de orde. Op termijn kan mogelijk worden toegewerkt naar plaatsing in een longcare voorziening binnen een FPC (voor chronische problematiek).
Verdachte vormt met zijn stoornissen en zijn radicaal-extremistische denkwijze een voldoende groot (tenminste matig-hoog) gevaar waardoor de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen in het geding komt. Verder is er bij verdachte geen enkele behandelmotivatie aanwezig. Bovendien is de inschatting dat een beveiligingsniveau van een FPC noodzakelijk is. Om deze redenen wordt het opleggen van de tbs-maatregel met bevel tot verpleging geadviseerd. Een tbs-maatregel met voorwaarden wordt niet haalbaar geacht vanwege het ontbreken van voldoende bereidwilligheid voor behandeling. Verdachte accepteert behandeling maar heeft geen enkel ziektebesef en ziet daardoor niet in waarvoor hij behandeld zou moeten worden.
Advies deskundigen
De Pro Justitia rapporteurs en de reclassering hebben geadviseerd aan verdachte de tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
7.3.3
Motivering maatregel
De voorwaarden voor oplegging van een tbs-maatregel staan in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Eén van die voorwaarden is dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens bestond. Daarnaast is vereist dat de rechter beschikt over een advies van minimaal twee gedragsdeskundigen met een verschillende achtergrond, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht (artikel 37 lid 2 Sr). Ook moet op het gepleegde misdrijf een gevangenisstraf van vier jaar of meer staan of er moet sprake zijn van één van de misdrijven die staan genoemd in artikel 37a lid 1 Sr. Tot slot moet sprake zijn van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Als sprake is van groot herhalingsgevaar kan de rechtbank bepalen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd (artikel 37b lid 1 Sr).
Op de bewezen verklaarde poging tot zware mishandeling staat een gevangenisstraf van vier jaar of meer. Daarnaast is gebleken dat verdachte onder invloed van de bij hem vastgestelde stoornissen een gevaar vormt voor anderen.
De rechtbank is op basis van de behandeling ter terechtzitting, de inhoud van de Pro Justitia rapportages en de adviesrapportage van de reclassering overtuigd geraakt van de noodzaak van behandeling in het kader van een tbs-maatregel dwangverpleging.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en ernst van het feit, de ernstige psychiatrische problematiek van verdachte en het daarmee samenhangende recidiverisico, de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging eisen. Dit is ook vanuit het behandelperspectief voor verdachte het meest passend. De rechtbank zal daarom overgaan tot oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte recent (oktober 2022) een tbs-maatregel met dwangverpleging opgelegd heeft gekregen zodat die maatregel niet nog een keer kan worden opgelegd. De rechtbank overweegt dat de eerder aan verdachte opgelegde tbs-maatregel, die op het moment van de onderhavige uitspraak nog niet onherroepelijk is, op grond van artikel 6.2.17 derde lid van het Wetboek van Strafvordering niet in de weg staat aan het opnieuw opleggen van de maatregel. Voornoemd artikel bepaalt namelijk dat een tbs-maatregel vervalt bij het onherroepelijk worden van een rechterlijke uitspraak waarbij dezelfde persoon wederom ter beschikking wordt gesteld. Met andere woorden, de tbs-maatregel wordt ten uitvoer gelegd in de zaak die het eerst onherroepelijk wordt.
Niet gemaximeerde tbs
Het bewezen verklaarde feit kan worden aangemerkt als een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Op grond van artikel 38e Sr kan de tbs-maatregel daarom langer duren dan vier jaar.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a, 37b, 38d, 38e, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. D. van den Brink en M. Wiewel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 maart 2023.
Bijlage
[… 2]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte, met nummer 2022161282-6, p. 1-2.
3.Een proces-verbaal van verhoor getuige, met nummer 2022161282-11, p. 24.
4.Een geschrift, te weten een letselrapportage forensische geneeskunde van 3 augustus 2022, p. 11-12.
5.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 maart 2023.