ECLI:NL:RBAMS:2023:7610

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
1325009623
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot vrijheidsstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 november 2023 uitspraak gedaan over een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Circuit Court of Toruń in Polen. Het EAB, dat dateert van 28 mei 2013, verzoekt om de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren en een vrijheidsstraf van tien maanden moet ondergaan. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 15 november 2023 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet kan aantonen dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven, wat een weigeringsgrond zou zijn voor de overlevering. De raadsvrouw voerde aan dat de overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) moest worden geweigerd, omdat de dagvaarding niet aan de opgeëiste persoon in persoon zou zijn betekend. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de zitting en dat hij op de hoogte was gesteld van de gevolgen van zijn afwezigheid.

De rechtbank concludeerde dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarbij zij zich baseerde op de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994 en de relevante bepalingen van de OLW. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/250096-23
Datum uitspraak: 29 november 2023
UITSPRAAK
op de ongedateerde vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 mei 2013 door
the Circuit Court of Toruń,Polen, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1972,
verblijvende op het adres: [adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 15 november 2023, in aanwezigheid van mr. M. Al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.M. van Wingerden advocaat in Eindhoven, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgment of the District Court of Toruń,Polen, van 26 juli 2010 met referentie II K 849/10.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van tien maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd. De opgeëiste persoon betwist namelijk dat de dagvaarding aan hem in persoon is betekend, zoals in onderdeel d) van het EAB staat vermeld.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg staat, nu in het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard en hij bovendien een adresinstructie heeft ontvangen.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. In onderdeel d) van het EAB is eerst vermeld dat de opgeëiste persoon per post op de hoogte is gesteld van de zitting (
the person was notified by post). In onderdeel d onder 1a) van het EAB is vervolgens opgenomen dat de opgeëiste persoon in persoon op 5 juli 2010 in persoon is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gesteld van tijd en plaats van de zitting die tot het vonnis heeft geleid en is geïnformeerd dat een beslissing kan worden genomen indien hij niet ter zitting verschijnt. Hierover zijn nadere vragen gesteld, waarna in de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 20 oktober 2023 onder meer het volgende is opgenomen:
“[opgeëiste persoon] had been informed in person, on 5th July 2010 on the date of the Court's sitting, scheduled for 26th July 2010 and relating to issuing of the sentence in the mode of Art. 335 of the Polish Code of Penal Procedure (sentencing without carrying of the trial, when the prosecutor, instead of the act of indictment addreses the Court with the request to issue, at the sitting of the Court the sentence and to adjudicate the penalties or other measures agreed upon with the accused for the commission of misdemeanour; the sentence takes also into consideration the legally protected interests of the accused). The sentence in the case was adjudicated on 26th July 2010. The notification on the date of the Court's sitting, scheduled for 26th July 2010 was also sent to the address stated by [opgeëiste persoon] during his interrogation as the suspect in the pre-trail proceedings.”
Op grond van voornoemde stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon op 5 juli 2010 in persoon op de hoogte is gesteld van tijd en plaats van de zitting en is geïnformeerd dat een beslissing kan worden genomen indien hij niet verschijnt. Daarnaast is de opgeëiste persoon eveneens op het door hem opgegeven adres per post geïnformeerd over de zitting. De rechtbank is daarom van oordeel dat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces en hij ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt. Gelet op het vertrouwensbeginsel gaat de rechtbank uit van de juistheid van die informatie. Bovendien zijn geen objectieve stukken overgelegd waaruit zou blijken dat de informatie in het EAB onjuist is. De enkele ontkenning van de opgeëiste persoon is daartoe niet voldoende. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, onder a, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW in verbinding met artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft onder overlegging van stukken verzocht om de opgeëiste persoon met een Nederlander gelijk te stellen, de overlevering te weigeren en na aanpassing van de straf wegens het gewijzigde strafmaximum, de tenuitvoerlegging van de resterende straf in Nederland te bevelen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan, aangezien de opgeëiste persoon niet op grond van objectieve stukken heeft aangetoond dat hij vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Hoewel blijkt dat de opgeëiste persoon al langere tijd in Nederland verblijft, stelt de rechtbank vast dat niet is aangetoond dat de opgeëiste persoon vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Blijkens de Basisregistratie Personen (BRP) heeft de opgeëiste persoon van 17 maart 2017 tot 9 april 2021 ingeschreven gestaan, maar vanaf
9 april 2021 staat hij als “niet ingezetene, vertrokken onbekend waarheen” geregistreerd. Stukken alsmede een overzicht waaruit blijkt waar de opgeëiste persoon vanaf 9 april 2021 heeft verbleven ontbreken. Wat het inkomen van de opgeëiste persoon betreft, zijn er inkomstengegevens over 2021 en 2014 verstrekt alsmede bankafschriften over 2023 en vanaf eind juni 2022. Een schriftelijke toelichting en overzicht van inkomsten alsmede inkomstengegevens over de periode tot eind juni 2022 ontbreken. Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat hij de afgelopen jaren contant uitbetaald kreeg voor zijn werk en in een chalet op een vakantiepark woonachtig was. Gegevens waar een en ander uit blijkt ontbreken echter. De opgeëiste persoon is dan ook niet in staat om objectieve verifieerbare stukken te overleggen om een rechtmatig ononderbroken verblijf in Nederland gedurende 5 jaar te onderbouwen. Nu niet aan het eerste vereiste is voldaan, behoeft het tweede vereiste geen bespreking meer.
Op grond van het vorenstaande kan de opgeëiste persoon niet gelijkgesteld worden met een Nederlander. De rechtbank verwerpt daarom het verweer.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 8, 176 van de Wegenverkeerswet 1994, 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court of Toruń,Polen voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. L. Sanders en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 29 november 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.