ECLI:NL:RBAMS:2023:7607

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
1324721023
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrechtelijke veroordeling in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 november 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1985, was in Nederland aangehouden op basis van dit EAB, dat strekt tot de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van één jaar en zes maanden, opgelegd door het District Court in Wągrowiec. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 15 november 2023 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces dat tot de veroordeling had geleid, maar dat er geen schending van zijn verdedigingsrechten was, aangezien hij op de hoogte was van de procedure en de correspondentie naar het door hem opgegeven adres was gestuurd.

De rechtbank heeft ook het verweer van de raadsman verworpen, die had aangevoerd dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld moest worden met een Nederlander op basis van vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon niet had aangetoond dat hij aan deze voorwaarde voldeed, aangezien hij slechts kortstondig in de Basisregistratie Personen was ingeschreven en geen bewijs had geleverd van zijn verblijf in Nederland gedurende de vereiste periode. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering en heeft deze toegestaan, waarbij de relevante artikelen van de Opiumwet en de Overleveringswet zijn toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/247210-23
Datum uitspraak: 29 november 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 28 september 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 november 2021 door
the Regional Court in Poznań,Polen, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1985,
verblijvende op het adres: [adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 15 november 2023, in aanwezigheid van mr. M. Al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.G.W.M. Lut, advocaat in Den Haag, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgment of the District Court in Wągrowiec with the custodial sentence of one year and six monthsvan 25 juni 2019, met referentie II K 333/19.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt op grond van voornoemde vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank kan afzien van weigering omdat de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft ontvangen. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank ziet aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij vindt daarbij het volgende van belang.
In onderdeel d) van het EAB is het volgende vermeld:
“This correspondence from the Court was sent to the address that the Convict had provided during the proceedings. The Convict did not collect the correspondence although advice notes had been left for him to collect it from a post office. This correspondence was recognized as duly served to the Convict. He did not inform the Court about any change of his residence address or his address for service despite the fact that he bad been instructed such obligation. The judgment is final and the Convict cannot appeal now.”
Verder is in de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit 18 oktober 2023 onder meer het volgende opgenomen:
“2. During his interrogation on 28/08/2018, [opgeëiste persoon] was informed of the content of Article 139 of the Code of Criminal Procedure, in particular, that a suspect is obliged to provide a new address in the event of a change of residence or whereabouts, also when deprived of liberty in another case (temporary detention, incarceration in a penal institution to serve a sentence ); or otherwise, a letter sent to the current address will be considered effectively delivered and the action or hearing will be conducted in the absence of the suspect; failure to provide an address may also prevent the filing of a motion, complaint or appeal due to the expiration of time limits.
3. [opgeëiste persoon] received printed instructions during his interrogation on 18/08/2018, which he confirmed with his own signature (page 108 v).
(…)
Uit de verklaring van de opgeëiste persoon bij de voorgeleiding blijkt dat hij voor de feiten waarvoor hij is veroordeeld is aangehouden en 24 uur heeft vast gezeten. Daarnaast is de opgeëiste persoon blijkens de verstrekte informatie tijdens zijn verhoor van 28 augustus 2018 geïnformeerd over de verplichting om ten behoeve van de procedure een adres en eventuele adreswijzigingen door te geven en de gevolgen van het nalaten daarvan. De opgeëiste persoon heeft bovendien tijdens een verhoor van – naar de rechtbank begrijpt - 28 augustus 2018 ook nog een adresinstructie getekend. Uit het EAB blijkt dat de correspondentie omtrent de procedure naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres is gestuurd, maar niet door hem is opgehaald. Het adres dat hij had opgegeven is – aldus de opgeëiste persoon – het adres van zijn ouders in Polen. Medio 2018 is de opgeëiste persoon naar Nederland gegaan zonder dit door te geven aan de Poolse autoriteiten. Hij heeft wel contact gehouden met zijn ouders, maar zij openden zijn post niet.
De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat de opgeëiste persoon van de procedure tegen hem op de hoogte was en dat het toestaan van de overlevering geen schending van zijn verdedigingsrechten oplevert. Als de opgeëiste persoon al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot het vonnis van 25 juni 2019 heeft geleid, dan is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft onder overlegging van een aantal stukken verzocht om de opgeëiste persoon met een Nederlander gelijk te stellen, de overlevering te weigeren en de tenuitvoerlegging van de resterende straf in Nederland te bevelen. Daarbij heeft de raadsman diverse malen – ook ter gelegenheid van de zitting van 15 november 2023 – verzocht om aanhouding omdat hem de tijd ontbrak de benodigde stukken te verzamelen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan, aangezien de opgeëiste persoon niet op grond van objectieve stukken heeft aangetoond dat hij de afgelopen vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Zij heeft zich verzet tegen aanhouding, nu de opgeëiste persoon voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om de benodigde stukken te verzamelen, zeker nu hij sedert 25 oktober 2023 geschorst is uit overleveringsdetentie.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank stelt vast dat niet is aangetoond dat de opgeëiste persoon vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. In de Basisregistratie Personen (BRP) heeft hij slechts een korte periode, van 19 mei 2021 tot 20 april 2022, ingeschreven gestaan op een Nederlands adres. Vanaf 20 april 2022 vermeldt de BRP een adres in Polen. Het had op de weg van de opgeëiste persoon en zijn raadsman gelegen aan te tonen dat hij ook in de periode van november 2018 tot mei 2021 en vanaf mei 2023 tot november 2023 in Nederland woonde. Dat is niet gebeurd. Daarbij komt dat de raadsman bij e-mailbericht van 5 november 2023 weliswaar wekelijkse salarisstroken uit 2019, 2021 en 2022 heeft verstrekt, maar dat over 2020 inkomstengegevens ontbreken. Daarnaast zijn over 2022 slechts gedeeltelijk salarisstroken, namelijk tot en met week 14, overgelegd. De rechtbank heeft de raadsman per e-mail van 9 november 2023 in de gelegenheid gesteld om
alsnog uiterlijk 10 november 2023een samenvatting/conclusie aan te leveren, waaruit over een periode van ten minste vijf jaar duidelijk zou blijken wat de opgeëiste persoon in elk jaar heeft verdiend en waar hij in die periode heeft verbleven. Hierop is echter geen reactie gekomen. Pas op de zitting heeft de raadsman verzocht om aanhouding en aangevoerd dat het hem niet lukte volledig te zijn, en dat hij er daarom maar van af heeft gezien de stukken waarover de opgeëiste persoon wél beschikte voorafgaand aan de zitting over te leggen. Ter zitting is echter ook gebleken dat is nagelaten gebruik te maken van de door de officier van justitie geboden mogelijkheid om de opgeëiste persoon één dag gebruik te laten maken van zijn legitimatiebewijs, waarmee bijvoorbeeld bankgegevens over de afgelopen vijf jaar opgevraagd hadden kunnen worden. Op de zitting verklaarde de opgeëiste persoon desgevraagd nog dat zijn salaris gestort wordt op zijn Nederlandse bankrekening en dat hij via de bankapp op zijn telefoon toegang heeft tot zijn bankgegevens over de afgelopen 2 jaar.
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat nagelaten is het rechtmatig verblijf gedurende een ononderbroken periode van 5 jaar te onderbouwen. Het verzoek om aanhouding van de raadsman heeft de rechtbank op de zitting afgewezen omdat de OLW strikte beslistermijnen kent en aan de opgeëiste persoon al de gelegenheid was gegeven stukken aan te leveren.
Nu niet aan het eerste vereiste is voldaan, behoeft het tweede vereiste geen bespreking meer. De rechtbank verwerpt daarom het verweer.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 3, 10, 11 Opiumwet en 2, 5, 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Poznań,Polen, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. L. Sanders en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 29 november 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.